De Maansverduistering
Jaargang
Vrijdag 10 Maart 1939
No. 2
v LEIDSCH DAGBLAD
het avontuur van de
kameraden afliep
(Slot)
otte begon het trio zich stierlijk te
1. tenminste Gerrit en Guus, want
ef ook in deze kritieke situatie kalm
rand van het dak zitten en liet de
torle beenen over de schuine helling
e dakgoot bungelen, terwijl hij be-
een deuntje tusschen zijn tanden
x>t. De beide anderen echter I epen
rig op het grint heen en weer, dat
irste. Toen kreeg Guus een zotten
lij begon te mauwen als een kat en
irde niet lane of Gerrlt en zelfs Gljs
rden hem. dat het een lust was om
icert aan te hooren.
lachten echter de bewoners der der-
liepingen in no. 17 en in de belen-
lerceelen blijkbaar n.et over de zaak.
werden eenige vensters geopend,
lenschelijke hoofden in verschenen
er haat en moordlust verwrongen
uitdrukk'ng. Ook het kale hoofd van
er Bolle werd vlak onder de voeten
js zichbaar.
sl ellendig kattentuig!" riep hij
ütdig. Ik wou dat ik een geweer
in zou ik jullie een ander zangnum-
rren!"
had zich eenigszins voorover gebo-
n den verbolgen toehoorder beter te
i zien. Een lichtstraal van dé lamp
huskamer viel op het haarlooze
lodat het glom als een sp egel.
ben aanblik werd zelfs Gijs geest-
gens" schreeuwde hij. .daar heb ie
ik de maan! Ze is heelemaal niet
iterd!"
kwamen Gerrit en Guus naast liem
en tuurden in de rlcht;ng van zijn
rekten wijsvinger. Toen barstten alle
een luiden lach uit, die tenslotte
tg in het mooie lied: Zie. de maan
door de boomen.
is onmogelijk, de woede van den heer
te beschrijven. Deze waardige man
Ükbaar geen greintje herinnering aan
uzd en de malle streken, die hij loen
1de. overgehouden. Hij dreigde woest
e gebalde vuist naar boven, liep de
in en kwam weldra met een gum-
terug. waarvan hij het eene eind
tn kraan van de waterleiding vast-
kt had terwijl hij het ander omhoog
om de jongens nat te spuiten
»as echter tevergeefs, de oversteken-
kgoot verijdelde zijn wraakzuchtige
len. Gijs bleef kalm op zijn plaats
en Gerrit moest zijn buik vasthouden
et lachen; maar Guus de fantas'e-
Suus had al iets anders bedacht,
tal dien brombeer eens doen schrik-
zei hij. terwijl hij naar den schoor-
l'ep. Hier pompte hij zijn longen vol
boog z'ch over de rookpijp en brulde:
tl"
had gedacht dat zijn stem als door
heepsroeper in de kamer van den
kille weerkl'nken zou, maar hij had
buiten den waard gerekend, in dit geval
builen den prop roet. die in de buis zat en
nu door den tegenstroom van den hicbn-
wervel omhoog gestuwd, zich over den
grappenmaker als een zwarte lawine uit
stortte. Verschrikt tuimelde de jongen
terug verloor op den dakrand het even
wicht en rolde naar beneden. Een ver
schrikkelijke val in de d epte scheen on
vermijdelijk!
Gerrit stiet een schreeuw uit, die de echo
van de tegenoverliggende huizen weerkaat
ste, maar stak geen vinger uit om zijn mak
ker te helpen. Gijs echter, die bij het bestu
ren van auto's geleerd had, steeds op zijn
,,qui vive" te zijn, verloor geen oogenblik
zijn tegenwoordigheid van geest. Hij zette
zich schrap, steunde de korte beentjes vast
tegen de opstaande randen van een paar
dakpannen, greep met de linkerhand een
uitsteeksel van den dakrand cn stak reso
luut zijn rechter knuist uit. Hij kreeg Guus
bij een been te pakken en hield dit
lichaamsdeel stevig vast. Dat brak den val.
Het bovenlichaam rolde nog iets verder en
kwam met het hoofd in de dakgoot terecht,
maar toen' was het gevaar van een doode-
lijken val in de diepte bezworen. Gijs hield
nog altijd het been vast, draaide zich een
halven slag naar achteren en riep:
„Sta niet zoo erbarmelijk te blèren, Lan
ge. Vooruit, pak aan en help mij den stum
per omhoog te hijschen!"
Deze vermaning bracht Gerrit weer tot
zichzelf. Hij had de handen voor de oogen
gedrukt, om het verschrikkelijke niet te
zien. Nu staarde hij een oogenblik naar de
rocrlooze figuur in de goot, loen vermande
hij zich, kwam naast Gijs zitten en stak
zijn lange armen hulpvaardig uit. Met ver
eende krachten trokken de beide jongens
den bewustelooze op het platte dak en
legden hem achter den schoorsteen neer.
„Tjonges. hij is van z'n stokje gegaan! En
wat ziet hij er uit, net een Moriaan! Wat
moeten wij nou met hem beginnen?'- sprak
Gerrit, terwijl hij den geredde hoofdschud-
dend bekesk
„Klèts niet. kerel. We moeten hem eerst
bijmaken en dan afwasschen, zoo goed als
het gaat".
Een goede afwassching was werkelijk niet
overbodig, want de stakkerd zat dik onder
het roet. Het heele gezicht was er mee be
smeurd, roet in de haren en ooren, roet
over buis en broek. Maar eerst moest hij in
het land der bewust levende wezens terug
geroepen worden. Gijs, die in de garage van
zijn vader ook van soortgelijke bewerkingen
getuige geweest was, liet zich voorzichtig
tot de dakgoot afzakken, waar nog een
plasje water van de laatste regenbui stond,
doopte zijn roodgeruiten zakdoek in het
smerige vocht en klom toen weer naar bo
ven. Hier begon hij het gelaat, vooral de
slapen, met den natten doek te wrijven. Het
resultaat was alleszins bevredigend. Wel
plakte het roet nu nog vaster in de huid
maar na korten tijd opende Guus de oogen,
richtte zich op zijn ellebogen op, keek ver
dwaasd in het rond en vroeg toen:
„Ben ik nog niet heelemaal dood?"
„Als je het zoo vraagt, zou ik zeggen
van neen!" antwoordde Gijs bedaard,
„maar het heeft maar een haartje ge
scheeld. Jongen, wat ben je toch een
kever!"
En van dat oogenblik af behield Guus
dezen bijnaam.
te kloppen, werd het dakluik geopend en
verscheen een kaal hoofd in de opening.
Gerrit zag het het eerst en riep verschrikt:
Terwijl ze nog bezig waren, den „Kever"
op te richten en het roet van zijn kleeren
„Zeg, jongens, daar heb je den biljartbal
van drie hoog". Guus had zich tegenover
het nieuwe gevaar geheel opgericht. Tegen
den schoorsteen leunend, staarde hij met
wijd opengespalkte oogen naar den nade
renden vijand, zooals het vogeltje naar de
„Zeg, jongens, daar heb je den biljartbal
van drie hoog".
slang. Alleen Gijs stond rustig, met de han
den in zijn broekzakken, naar den man te
kijken, terwijl hij zachtjes tusschen zijn
tanden floot.
De vrees van de jongens was echter onge
grond. De heer Bolle was lang de kwaadste
niet. Hij was boos geweest over het lawaai
op het dak; hij was woedend geworden,
toen de jongens hem wegens zijn kaalhoof
digheid bespotten dat was iets waar hij
absoluut niet tegen kon maar toen hij
Guus hoorde vallen en vreezen moest, door
zijn waterspuiterij een ramp veroorzaakt te
hebben, was zijn toorn als rook verdwenen.
En nu was hij op het dak verschenen, niet
als de wrekende engel, maar als de barm
hartige Samaritaan. Met één oogopslag had
hij de situatie begrepen.
„Duivelsche blagen, wat hebben jullie
mij doen schrikken!'' zei hij quasi boos,
maar zijn lachend gezicht vérried maar al
te duidelijk, dat hij over den goeden afloop
verheugd was. „Wat hebben jullie toch hier
boven op het dak uitgevoerd?"
„Wij wilden de maansverduistering
zien, meneer", gaf Gerrit beduusd ten ant
woord en toen vertelde hij de avonturen
van dien avond.
„Jongens, dat had kwaad kunnen afloo-
pen!" sprak de heer Bolle. ,,Maar jullie
bent toch flinke kerels, dat je elkander niet
in den steek laat. Ga maar eventjes mee
naar mijn kamer, daar zal ik jullie op èen
kop chocolade tracteeren voor den schrik
en tegen de kou. Maar kijk eerst nog eens
daar!" Hij wees naar het uitspansel in het
Zuid-Oosten. „Daar heb je nu de maans
verduistering die je zien wou".
En zoo was het. Er was een gaping in de
wolken ontstaan, en in de tusschenruimte
was de reeds half verduisterde maan zicht
baar. De jongens keken wel een minuut
lang zwijgend naar het zeldzame natuur
verschijnsel, maar hun belangstelling voor
de dingen des hemels was door de gebeur
tenissen op aarde sterk verminderd. Boven-
dien voelden ze nu pas hoe koud het ge
worden was. De beloofde heete kop choco
lade oefende een sterkere aantfekklngs-