Ina en het kaboutermannetje Hij was een echt vriendje, want hij hielp haar het poppenhuis opruimen In „ongenade" O Ina is blij 1 Onder het aankieeden heeft ze aldoor zachtjes loopen zingen. „Kindje, ben je vandaag zoo gelukkig?" vraagt moeder. En vader zegt: „Ineke is met het goede been uit haar bedje gestapt". „Wat is m'n goede been?" vraagt Ina ernstig, en dan gaat ze erover zitten naden ken, of het heusch wel haar rechterbeentje was öf haar linker, dat ze vanmorgen het eerst op 't matje heeft gezet. „Ik weet het écht niet meer, Vader" zucht ze dan met een diepen rimpel in haar voorhoofdje. „Nu ik weet het wél! Het was het goede been, want hoe kom je anders zoo blij?" „O!" zegt Ina „maar Vader, u weet toch wel, dat ik zoo vreeselijk blij ben met m'n kaboutermannetje?" Hoe kén Vader zóó dom zijn om daar niet aan te denken! Juist gisteren is tante EUy op visite geweest hè, dat het pas giste ren was: het lijkt Ina of het haast al een week geleden is! en heeft voor haar een groot plak chocola meegebracht met een grappig pluche kaboutermannetje erop. En nu is Ina zoo dolblij met haar klein kameraadje! Vannacht heeft het kabouter tje op het randje van haar bedje gezeten en nu holt ze vlug weer naar boven om hem te halen en naast haar beker te zetten. „Ik vind hem zoo vreeselijk lief!" fluis tert Ina tegen Moeder. „Ja, en zoo verstandig ziet hij eruit! Hij staat daar vast op te letten, of je wel vlug je melk opdrinkt!" „Hè, wat flauw!" zegt Ina en ze kijkt haar vriendje er eens op aan. Zou hij heusch zoo verstandig zijn? Hij heeft een heel ernstig roze gezicht met bolle wange tjes, blauwe oogen en een witte snor. Verder draagt hij een vuurrood puntmutsje en heeft armen en beenen van lichtblauw plu che. Maar het allermooiste aan hem zijn z'n vriendelijke blauwe oogen en z'n beeldige witte baard. „Smetteloos wit, hè Moeder?" zegt Ina. En ze streelt er eens met haar vingertje overheen. En Moeder lacht eens om dat stadhuiswoord. Als het tijd is om naar school te gaan, zou Ina bijna de helft van haar melk laten staan! Heusch niet expres hoor! Maar het kaboutermannetje staat zóó nadrukkelijk met z'n rechterhand naar den beker te wij zen, dat Ina hem niet wil teleurstellen en. haastig de rest opdrinkt. Hij ziet eruit, of hij altijd keurig aan tafel zit en alles di rect opeet, wat hij op z'n bord krijgt. Hij komt natuurlijk uit sprookjesland, waar het huisje van Sneeuwwitje is met de heel klei ne stoeltjes en tafeltjes en de snoeperige, piepkleine bordjes en bekertjes. „Ziezoo, is Ina klaar?'1 Ja hoor, ze heeft haar manteltje al aan en haar ijsmuts keurig op. Kabouterman mag ook mee naar de fröbelschool. Hij krijgt een plaatsje in Ina's mantelzak, waar hij Juist met z'n puntmutsje bovenuit komt kijken. En als de juffrouw hem een tijdje bewon derd heeft en hem ook o. zoo lief vindt, mag hij op Ina's tafeltje blijven staan. Ina houdt lange gesprekken met haar kabouterkameraadje. De juffrouw heeft ge zegd, dat ze niet hardop fluisteren mag. Nu, dat is niet erg, dan beweegt ze alleen maar haar mondje en doet net of ze praat. „Vind je, dat ik netjes rondjes plakken kan?'1 „Keurig!" knikt hij. „Zou ik nu een rood of een groen rondje nemen? Wat vind jij het mooiste?" „Rood" zegt hij „net ais m'n puntmuts". En als de kaart met de rondjes heelemaal af is, stralen z'n vriendelijke oogjes van ge noegen. „Zeg?" fluistert Ina dan weer, „als we straks thuiskomen, moet je naar bed. Je hebt vannacht zoomaar op het randje van mijn ledikantje gezeten, maar dat is toch eigenlijk veel te koud, vind ik". „Dat is wel waar" knikt hij peinzend. „Ik weet wat: in het poppenhuis staan een heeleboel ledikantjes.twee geloof ik, of wel drie!" Hij kijkt haar ongeloovig aan. „Weet je dat niet eens?" „Nee, niet precies. Je moet denken: ik heb in een heelen tijd niet met m'n poppenhuis gespeeld, ik had het altijd zoo druk, weet je!" De kabouterman kijkt, of hij het eigenlijk maar half gelooft. Ina krijgt er een kleur van. „Nou ja" zegt ze verlegen „zoo erg druk had ik het ook eigenlijk niet, maar zie je, het poppenhuis zag er zoo stoffig uit en ik had heelemaal geen zin om alles te gaan afstoffen en opruimen!" „O!'1 zegt de kabouterman. Hij kijkt een beetje verdrietig, vindt Ina. „Zou hij boos zijn?" denkt ze. En dan zegt ze vlug, zóó vlug en zóó luid, dat de juf frouw het hooren kan: „Nou, stil maar. Als we thuiskomen, zal ik je mijn poppenhuis laten zien en alles netjes schoonmaken. En dan mag jij in het poppenhuis slapen, in een van die schattige bedjes!" Nu kijkt haar kameraadje alweer vroo- lijk. En Ina is ook blij en opgelucht! Thuis heeft Ina erg veel te vertellen en allemaal over haar kaboutervriendje. „Hij is erg zoet geweest, en heeft al dien tijd bij me op het tafeltje mogen staan. En ik heb hem beloofd, dat hij in het poppen huis slapen mag". „Zoo" zegt Moeder, „dat zal hem anders niet meevallen! In dat ongezellige stoffige poppenhuis. Je hebt er in geen maanden naar omgekeken!" „Maar ik heb hem juist beloofd, dat ik het schóón zou maken!" „O" zegt Moeder, „nu, dan is het goed. Je gaat het zeker direct na het koffiedrinken doen, hè?" „Ja Moes. Fijn Moes!" zegt Ina. En Moe der haalt het poppenhuis van den zolder en zet het vlak voor het raam zoodat ieder een direct zien kan hoe vuil en rommelig het is. Ina gaat er voor op haar knietjes liggen met kabouterman in haar hand. „Wil ik je eens optillen? Dat kun je alles goed zien! Kijk, beneden is de huiskamer, Leuk hè? Vind je de gordijntjes niet schat tig? En de poppetjes heb ik van Oma ge kregen. Leuk, hè?" Ina kijkt hem vol verwachting aan, maar ze meent te zien, dat hij zachtjes hethoold schudt. Z'n witte baard trilt ervan en z'n goedige oogen kijken treurig. Ina volgt z'n blik en zegt: „Ja, slordig is het natuurlijk wèl" De stoeltjes liggen ondersteboven met de pooten in de lucht en één poppetje ligt zoomaar voorover op den grond en het an dere zit in een hoek met haar hoed dat schattige hoedje, dat Oma voor Ina ge haakt had! schuin over de oogen ge zakt. „Hè, foei!" hoort Ina haar vriendje zeg gen. En als hij onder het brood eten tegen haar beker geleund staat, kijkt hij expres den anderen kant uit, zóó boos is hij op Ina! „Moes, wilt u een keteltje opzetten?" vraagt Ina eigenwijs. „Waarvoor, vrouwtje?" „O, ik ga straks direct m'n poppenhuis een sopje geven, net als u doet met de keu ken Nu, dat vindt Móeder niet zoo geschikt. De meubeltjes mogen niet nat worden maar Ina mag wel den grond afnemen met een vochtige spons. En de muren moeten met een drogen doek worden gedaan en de stoeltjes en tafeltjes goed afgeborsteld. Maar eerst moet het heele poppenhuis leeg gehaald. „M o e t dat?" vraagt Ina. „Ja, beslist" zegt moeder „anders wordt het niet schoon en dan wil kabouterman er niet slapen". Na de koffie gaat Ina direct aan den slag. Heel bedrijvig haalt ze het poppenhuis leeg: de kastjes, tafeltjes en stoeltjes, de twee schemerlampen, de bedjes het zijn er drie! de spiegels, de schilderijtjes, de kleedjes, het leuke rekje met handdoeken in het keukentje, de potjes en pannetjes en nog veel meer. En als ze al die leuke din getjes in haar handen heeft, begrijpt ze eigenlijk niet, dat ze zóó dom kon zijn om er nooit mee te spelen! Netjes zet ze de stoeltjes in een lange lij op de vensterbank met de poppetjes erin. „Ik weet wat!" vertelt ze haar vriend den kabouterman. „Jij bent de meester en mag op de kinderen passen. Zouden ze niet stout zijn, denk je?" „Ik denk het haast niet" zegt hij „want de stakkerdjes hebben al dien tijd in het stoffige poppenhuis gelegen en geen kik ge geven. Ze zullen blij zijn, dat ze er eens uit komen en wat naar buiten kunnen kijken!" Dat is waar. Nu is Ina gerust. Ze zet ka bouterman op schildwacht, met een drei gend uitgestrekten arm. Schattig is hij tocb, dat hij alles doet, wat ze zegt. Maar haar popjes vindt ze toch ook lief en ze geeft ze ieder een kus, om vergiffenis te vragen voor haar slordigheid. Ina werkt den heelen middag hard door. Gelukkig maar, dat het Woensdag is! En als het poppenhuis heelemaal keurig is, worden de twee kindertjes en kabouterman heerlijk toegedekt. „Wat zullen ze fijn slapen", zegt Ina tegen Moeder. „En jij ook, denk ik!'1 vindt Moes. „O ja. hoor! Want kabouterman vindt me echt groot en netjes!" R. DE RUYTER—V. d. FEER. Paul de Eerste van Rusland was een mensoh van snel wisselende en onbereken bare stemmingen. Hij deelde hooge be trekkingen uit aan menschen, die bij hem in de gunst stonden en ontsloeg anderen alles zonder reden. Maar aan het woord van den Czaar was nu eenmaal niet te tornen. Wat hij zei, .gebeurde. Eens zag de Czaar bij een parade een officier zoo sukkelachtig op zijn paard zit ten, dat hij beval: .Zulke menschen kan ik niet uitstaan! Stuur hem naar zijn landgoed". „Vergiffenis, Majesteit!" zei droogjes de adjudant, die het bevel had gekregen, „hij heeft geen landgoed". „Heeft hij er geen?" ging de Czaar voort, „dan moet hij er onmiddellijk een hebben! Want hij wilde tot eiken prijs gelijk hebben. De officier lachte in zijn vuistje. Hij nam direct ontslag en werd grootgrondbezitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1939 | | pagina 20