Kerstfeest in het bosch /9ste Jaargang Vrijdag 23 December 1938 No. 44 Ruzie en vrede in het flatgebouw „Oost-West-Thuis best" Van een verlaten eifenkind Een vorige maal beloofde ik jullie, dat we nog eens naar het kabouterbosch zouden gaan. Nu, het is daar op het oogenbiik juist geweldig gezellig, heb ik gemerkt. Steek dus allemaal je gewone oogèn in je zak, duw je sprookjesoogen goed stevig in je gezicht en ga mee. Er is een dik pak sneeuw gevallen, nog dikker dan den vorigen keer en de lucht is zwaar en donkergrijs. Het is al heel vroeg donker onder de groene denneboomen, zoo dat 's middags om vier uur de kleine lan- taamtjes op het marktplein van Kabouter- dorp al beginnen te flikkeren. Een allerleukst gezicht, want alle lan- taarntjes zijn voor het Kerstfeest met rood papier omwonden. De warme gloed straalt over de sneeuw, die met duizenden vonken de kristalletjes bestrooid is O, hoe stil is het in het dorpje Je hoort geen geluidalleen ruik je den heerlijken geur van gebak en van de goudreinetten, die op de kleine kabouterkacheltjes liggen te poffen. Van één zoo'n reinet kan een heele kabouterfamilie best tot nieuwjaar toe eten: het is een verrukkelijke Kerst- tractatie Kijk, daar wordt het raampje bij Goeds- mo2ds, den burgemeester, opengeschoven en een arm met een gloeiend-heet wafel ijzer wordt naar buiten gestoken. Och, och mevrouwtje Goedsmoeds was zoo druk be zig met de kamer te versieren, dat ze het ijzer in het vuur liet liggen en nu moet de gloed in de sneeuw op de vensterbank wor den gebluscht. Hoor je het sissen? Mooi, daar kan ik aan merken dat je je sprookjesooren ook bij je hebt gestoken. Dan hoor je zeker ook wel dat mooie liedje, dat daar door een zachte, lage stem wordt gezongen. Christuskindje is gekomen Heel stil in donk're nacht Onder de besneeuwde boomen Hielden de engeltjes de wacht... Burgemeester Goedsmoeds hakt houtjes voor het Kerstvuurtje en zingt op de maat. Hij zingt maar, omdat hij graag gelukkig en blij wil zijn nu het morgen Kerstmis is, maar tochnee z'n vriendelijk bol ge zicht staat niets vroolijk en er is een diepe rimpel tusschen z'n oogen. Waarom zucht hij nu? Kijk, daar komt een andere kabou ter bij hem staan; we kennen hem al: 't is Grommelmans, die zoo'n booze vrouw heeft „Hm, hm" .kucht de lange, magere ka bouter en hij neemt eerbiedig z'n muts af voor den burgemeester. „En, Grommelmans?", vraagt deze, ,,wat Is er nu weer?" „Burgemeester, de toestand in het flat gebouw, „Oost-West-thuis-best", dat u de vorige week met zoo'n prachtige rede offi cieel hebt geopend herinnert U 't zich nog? is gewoonweg onhoudbaar gewor den!" „Hoe dat zoo?" vraagt de burgemeester fronsend. „Het dak is doorgeroest door de afdrui pende sneeuw en niemand wil het maken. De bewoners van de bovenste verdieping vinden, dat alle tachtig bewoners in de kosten moeten bijdragen en de bewoners van de onderste verdieping vinden, dat dit heelemaal niet op hun weg ligt, omdat zij er geen last van hebben. Nu, en toen is er vreeselijke ruzie geko men en toen zijn die van boven verschrik kelijk op de vloeren gaan stampen, zoodat hooien en zien je verging en ééntje de dikke Bollemans is met z'n voet door t plafond bij Zuinig gestapt, zoodat de kalk in de soep terecht kwam". „Nu. en toen heeft Zuinig een protest bij U ingediend". „Dat weet ik" zucht de burgemeester. „Ik heb bevolen, dat Bollemans een volle soepterrien moet vergoeden. Is dat ge beurd?'' „Nog niet, burgemeester. Ziet u, burge meester, alle kabouters van boven hebben Bollemans opgestookt, dat hij het niet moest doen, omdat de soep van Zuinig tóch enkel water was en....'' „Nou, vertel verder". „Nou, en toen heeft Zuinig de kabouters van beneden opgestookt, en die hebben toen allemaal hun kacheltje opgestookt, zoodat het door de heete lucht boven niet uit te houden was en toen zijn de kabou ters van boven weer allemaal zóó woedend geworden, dat ze al hun vuilnisblikken op de binnenplaats hebben uitgeschud en toen hebben die van beneden een vuurtje ge maakt en toen is het waschgoed. dat boven te drogen hing, pikzwart geworden van de walm en. „Zwijg'" zegt burgemeester Goedsmoeds met verstikte stem „ik wil niets meer hoo- renIsdat nu het prachtige kabouter huis dat ik met zooveel vreugde heb ge opend? Is dat nu vrede onder elkander? Foei!" En twee dikke tranen biggelen langs z'n wangen, Grommelmans zucht. Hij vindt het vreeselijk, dat h ij nu juist de jobs tijding aan den burgemeester heeft moeten brengen, maar z'n vrouw heeft hem ge stuurd en hem met den bezem nagezeten, toen hij tegenstribbelde. Nou, en toen moest hij wel' Burgemeester Goedsmoeds veegt echter met een resoluut gebaar z'n oogen af. zet z'n muts recht, en zegt: „Ik ga met je mee om het flatgebouw te ontruimen. Wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen. De kruik gaat net zoolang te water tot ze breekt en wie niet hooren wil, moet voe len Zacht kreunt de sneeuw onder hun lichte voetjes Een kwartiertje zijn ze nu al onderweg en het is pikkedonker geworden, als de bur gemeester opeens blijft staan, zich bukt en roept: „O kijk eens!" Grommelmans kijkt ook. In de witte sneeuw ligt een donker ding. Het is.een kindje, een heel klein snoeperig elfenkindje gewikkeld in een bruinen omslagdoek, ge maakt van een dor blad. „Hoe komt dat hier?" roept Grommel mans verbaasd. „Sst!" doet de burgemeester. En lüj neemt het donkere pakje voorzichtig in zijn armen en legt het zachte donzige hoofdje tegen zijn schouder. Het is een kindje, een heel klein snoeperig elfenkindje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 15