ANEKDOTEN
Grapjes van Fritsj^;
De eigenwijze muisj 5
„Welterusten Toos, welterusten Liselotte"
zei moeder, toen ze moedertje en dochter
tje een nachtkus gaf.
Maar Toos voelde zich niet erg op haar
gemak. .JNacht Moes", fluisterde ze stille
tjes. „Waarwaar zou Lijs nu zijn?"
„O, die ligt heerlijk in de poppewieg".
„O ja. geeft u haar vooral nog een kus,
anders woTdt 3e zoo verdrietig".
Moeder beloofde het en ging naar bene
den, maar ze zat nog niet goed en wel in
de kamer, toen een huilerig stemmetje haar
terugriep.
„Moes! Toe Moes. mag Lijs ook hier
staan? Anders kan ik heusch niet slapen!"
riep Toosje.
En moeder maar weer naar boven met
de wieg met Lijs erin onder den arm.
„Hoor eens Toos. nu moet je stil zijn, an-
lers wordt moeder boos! Ik zal de wieg naast
je bed zetten en daar mogen Lijs en Lise
lotte dan samen inliggen. Is dat niet leuk?"
„Fijn Moes! En, Moes. dekt u vooral Lijs
goed toe. want die heeft geen pyama'tje
aan. ziet u!"
Toos kroop diep onder de dekens maar
ze kon den slaap maar niet vatten. Nu la
gen haar beide kinderen samen in de wieg!
Zouden ze goed met elkaar kunnen op
schieten of
Nee. Toosje kon maar heelemaal niet in
slaap komen ze boog zich ver voorover
uit haar bedje om de wieg te kunnen zien.
Stak daar geen been van Lijs onder de de
kens uit? Ja hoor. een lang. slap roze been
was het! O foei, hoe stout van Liselotte om
alle dekens weg te trekken, zoodat de lieve,
oude Lijs bloot kwam te liggen!
Zie je nu wel. dat ze ruzie hadden ge
had! Ja. Toos had er ook al dadelijk een
zwaar hoofd in gehad, die beide, zoozeer
verschillende dochters van haar, samen in
'één wieg! O, ze begreep best, hoe het be
gonnen was: de nieuweling had natuurlijk
gezegd „Ga jij eens een eindje opzij, klein
monster". En toen Lijs heel bescheiden:
„Nu het is mijn wieg toch óók?" En toen
had Liselotte zeker weer venijnig geant
woord: ..Kind schuif op! Je begrijpt toch
wel, dat ik. met mijn mooie krullen en mijn
prachtige pyama een extra plaatsje moet
hebben? Vooruit, op zij!"
En Liselotte had zich heelemaal in de
dekentjes gerold, zoodat Lijs vreeselijk op
den tocht lag! O. die stakkerd, die arme.
lieve Lijsje!
De tranen schoten Toos in de oogen van
bezorgdheid om haar kindje. En zachtjes
riep ze: „Lijs, kom maar bij mij hoor! Kom
jij maar bij moedertje. Lijs!"
Maar het kindje antwoordde niet eens.
Ze werd zeker zóó stijf tegen den rand van
de wieg gedrukt dat ze niet eens adem kon
halen, laat staan spreken. O, straks stikte
ze nog! „Lijs, Lijs!" riep Toosje nu heel
hard. Als Lijs haar dan niet hoorde zou
ze probeeren het kindje bij een arm te pak-
ke.n om haar zoo uit haar benarde positie
te bevrijden. Ze boog zich heel. héél ver
over het hekje van haar ledikantje en.
Moeder, die beneden zat. schrok vreese
lijk door een harden plof boven haar hoofd
gevolgd door een vreeselijk gehuil en ge
snik. Toosje was in haar pogingen om Lijs
te helpen pardoes uit bed gevallen!
En toen moeder haar getroost had, vroeg
ze zoo smeekend „Moes, mag Lijs nu toch
bij me slapen?" dat Moeder niet kon wei
geren. Zoo bleef het verder ook: de mooie
L;selotte kreeg de wieg met toebehooren
voor zich alleen en het lieve, slappe Lijsje
sliep in den arm van moeder Toos.
R. DE FUYTERv. d. FEER.
Ingezonden door Annie van der Vos.
Op school.
Onderwijzer: „Zeg, Jantje, waarvoor die
nen de ooren van een mensch?"
Jantje: „Om te zien, Meester."
Onderwijzer: „Om te zien? Dat klopt niet"
Jantje: „Jawel, want als ik geen ooren
had, zakte mijn pet in mijn oogen!"
Ingezonden door Jan de Graaff.
Van een anderen kant bezien.
„Zeg, waarom ga je op Vrijdag visschen?
Ik meende, dat jij geloofde, dat Vrijdag
een ongeluksdag is".
„Ja, dat heb ik ook altijd gedacht. Maar
vanmorgen viel me in, dat het evengoed
een ongeluksdag voor de visschen kan zijn"
Interessante bijzonderheden over het
Russische „gevangenisland".
Siberië! Er is welhaast geen woord te
bedenken dat zulke visioenen van leed en
ellende oproept als de naam Siberië! Van
de dagen van Iwan den Verschrikkelijke
af tot nu toe is Siberië in de voorstelling
der menschheid steeds verbonden geweest
met onafzienbare rijen ongelukkigen, die
naar dit troostelooze „gevangenisland"
werden verbannen.
Hoe kwam Rusland er eigenlijk toe,
Siberië te gaan veroveren, zul je vragen.
Een klein diertje. n.l. het bekende sabel
dier, dat een bijzonder kostbare pels be
zit, wa^ hiertoe aanleiding. Evenals de
lokstem van het goud allerlei avonturiers
uit Europa naar Amerika lokte, zoo oefende
dit sabeldiertje zijn magnetischen invloed
uit op alle Russen, die nog een sprankje
avonturiersbloed in de aderen hadden.
Reeds in de vijftiende eeuw zette zich een
stroom van Russische pelsjagers, avontu
riers en krijgslieden naar het Oosten in
beweging en zoo werden dan ook spoedig
uitgestrekte gebieden op het Noordelijk
halfrond door het blanke ras overstroomd.
De verovering van Siberië is echter niet te
danken aan den een of anderen Czaar,
doch uitsluitend het werk van onder
nemende kooplui en dappere kozakken. De
rijke handelsheeren Stroganow, die in
Noord-Rusland geweldige landerijen beza
ten, mstten in het jaar 1582 den kozakken-
hoofdman Jermak met een klein, maar
doldriest troepje uit en deze veroverde het
rijk van den Tartaren vorst Koetsj oem met
de hoofdstad Sibir, dat ongeveer op de
plaats van het tegenwoordige Tobolsk lag.
Daarna gaven de Stroganow's het land aan
Czaar Iwan den Verschrikkelijke ten ge
schenke. Het duurde vele jaren, voor de
Russische regeering begreep, welke onuit
puttelijke bodepischatten Siberie rijk was.
Maar al dadelijk begreep zij, dat dit land
een schitterende gevangenis was, waar zij
alle ongewenschte elementen uit de bevol
king kon opbergen. Van enkele van die
ongelukkigen. die in den loop der eeuwen
naar de groote gevangenis werd verbannen,
ga ik je iets vertellen.
Siberië was al van het begin af aan het
lokkende wonderland geweest voor alle
avontuurlijke jongens, die in Rusland op
groeiden en als ze dan volwassen geworden
waren en zich nog bovendien bij de ko
zakken hadden aangesloten, dan vonden
ze daar gelegenheid, hun overmoed uit te
vieren en veel buit te maken. Maar ook
voor de meer vredelievende naturen was
Siberië een wonderland. Er deden ongeloof
lijke verhalen de ronde over een rijkdom
van visschen in de rivieren, pelsdieren in
de uitgestrekte wouden en een menigte
wild in de oneindige steppengebieden. Men
vertelde elkaar, dat de zalmen en snoeken
zoomaar met emmers uit het water werden
geschept en dat de sabeldieren zich met
de hand lieten vangen. Bovendien wemelde
het in de bosschen van de heerlijkste bes
sen en andere vruchten.
Maar de moedigste kolonisten, die er in
die eerste jaren toe kwamen, werkelijk
huis en haard te verlaten om in Siberië
een nieuw vaderland te vinden, moesten
weldra ervaren, dat het zóó gemakkelijk
niet ging. Weliswaar beschikte Siberië over
enorme rijkdommen, maar het kostte heel
wat moeite om ze in cultuur te brengen.
Het klimaat leverde b.v. groote moeilijk
heden op en zoo kwam het, dat de uittocht
naar het Oosten spoedig weer ophield.
En toch had Siberië menschen noodig!
Czaar Boris Godounof (1589—1605) bedacht
daarom de oplossing, dat iedereen, die iets
misdreven had of een vijand van de regee
ring was. eenvoudig naar Siberië werd ver
bannen. Op deze eenvoudige manier raakte
men de onruststokers kwijt en zorgde
meteen voor kolonisten in het „Aziatisch
paradijs". Om te beginnen verbande Go
dounof de inwoners van een heele stad
naar Siberië; ik zal je vertellen, hoe dat
kwam.
Op 15 Mei 1591 werden de burgers van
het stadje Uglitsch, waar Maria Nagoim,
de weduwe van den laatsten Czaar Iwan
den Verschrikkelijke, haar residentie had,
plotseling opgeschrikt door het gelui van
de stormklok. Hals over kop stormden ze
de straat op en op deri binnenhof van het
paleis, waarvan de poort wijd open stond
zagen ze een vreeselijk schouwspel;
negenjarig zoontje van de keizerin
dood op den grond. En naast het lie)
stond de wanhopige moeder, die uit
„Daar staat de moordenaar!" Ze wees 3
bij op een zekeren Michael Bitjagowski
hooggeplaatst stadhuisbeambte. En
volk werd nu zoo woedend, dat het 1
gewapender hand op Bitjagowsky wiei
hem met zijn heele gezin en nog n
andere beambten vermoordde.
Toen nu echter Czaar Godounof ei
dagen later een onderzoek naar deze i
instelde bleek dat er van moord op
zoon van de Czarina geen sprake was 1
weest; hij was door een ongeluk om
leven gekomen en de Czarina had va
volksopwinding gebruik gemaakt om 1
op den stadhuisbeambte, die een vi
van haar was, te wreken. 1
Czaar Godounof nam geen halve m 1
regelen; de Czarina werd gedwongei j
een klooster te gaan, tweehonderd ii
ners van Uglitsch werden terechtgestel
de rest werd eenvoudig naar Siberië f
bannen. Dit was de eerste keer in de 1
schiedenis, dat een stad op deze wijze t
volkt werd. De Uglitschers bouwden
Siberië een nieuwe stad, die Pelim 1 c
genoemd en zelfs de klok, die tot de d 1
jacht op Bitjagowski had opgeroepen, f
mee in ballingschap. Zij hangt nog a
in den toren van Tobalsk.
Een volgenden keer ga ik je nog 1 j
over Siberië vertellen.
Vader zit na tafel in zijn gemakkeli ei
stoel de krant te lezen en hl) wil het g el
verhoogen door een pijp te roopen. el
„Fritsje", roept hij, „ga naar de kei t
en haal me een doosje lucifers".
Frits Is in een oogwenk met het gevr 1
de terug. Maar tevergeefs probeert pa
vlammetje te maken.
„Jongen, wat zijn dat voor prullen! ïl
zijn kletsnat! Heb je ze uit de goots
opgevischt? Gauw. breng me een ai
doosje!" e
De jongen haast zich naar de keu
Dezen keer blijft hij tamelijk lang weg. v-
delük verschijnt hij met een stralend
zicht en overhandigt pa het doosje. If
En Fritsje. zijn ze niet nat?" vraagt i
.Nee, pa, ze branden best! Ik heb ze
voor één geprobeerd!"
Pi
Op het feestmaal op vaders verjaai J
zijn verschillende gasten genoodlgd. 1
Fritsje mag mee aam tafel zitten, na l(
hem uitdrukkelijk verboden is, om pudd
een taartje, of wat ook te vragen,
„Kinderen die vragen warden overge i
gen
Het gesprek is zeer geanimeerd en i
mand let op den kleinen man, die stil 1
zijn stoel zit. En zoo gebeurt het dat
bij het ronddeelen van het vleesch verga
wordt. Met begeertge oogen kijkt hij r.
den schotel, maar vragen mag hij niet.
ders wordt hij van tafel weggestuurd o
dg keuken. Maar hij weet zich te heli f
„Tante Mina", zegt hij heel bescheia
zou u mij het zout willen aanreiken i
het vleesch dat ik straks krijg?"
Twee ongehoorzame muisjes
Die wilden eens fijn op reis!
Ze trippelden vroolijk door de gang
En waren voor niets en niemand ban
Wat waren die twee eigenwijs!
Twee ongehoorzame muisjes
Die bleven niet langer thuis
Bij moeders pappot? ben je mal?
Ze vreesden geen kater of muizenval,
Maar wilden écht ver van huis.
Twee ongehoorzame muisjes
Die zaten weldra in nood.
Toen poes verscheendat gevaarlijke h<
Vluchtten die dappere muisjes weer
Veilig op moeders schoot. J. v. d. E