Waar het om gaat Peek&Cloppenburg Ontwikkeling van ondersteunde werkloozen 7/jie Jaargang LEEDSCH DAGBLAD, Dinsdag 18 October 1938 Vierde Biad Ko. 24098 JJet Koloniale Probleem op den Voorgrond (I) Duitschland begeerde geen koloniaal bezit en kreeg het toch De befeekenis van de vroegere Duitsche koloniën. VRAGENRUBRIEK ^y^rll-eeriVerkoop Ckre-estraal 78/80 - \petdert Prachtig succes van proef te Breda Nu Duitschland verklaard heeft in Europa geen territoriale eischen meer te zullen stellen, kan ieder oogenblik verwacht wor den, dat de koloniale eischen met klem aan de orde zullen worden gesteld. In een viertal artikelen zullen wij, in verband met de betcekcnis van het koloniale vraagstuk in het kort uiteenzetten, hoe Duitschland zijn koloniën kreeg en wat deze beteekenden, hoe Duitschland zijn koloniën verloor, wat het thans cischt en waarom het dit cischt en.... wat de tegenwoordige bestuurders van de vroegere Duitsche koloniën daarvan zeggen. ,,Hoe minder koloniën we hebben, hoe beter!" verklaarde in 1890 de toenmalige Duitsche Rijkskanselier Caprlvl, de opvol ger van Bismarck. En nauwelijks acht jaar daarvoor ha'd Bismarck zelf, de grondlegger van de Duit sche eenheid, verklaard: „Bij koloniën be hoort een moederland, waarin het natio naal gevoel grooter is, dan de partijgeest.". Het nationaal gevoel was toen bij onze Oosterburen nog niet voldoende ontwaakt en Bismarck wensohte dan ook aanvanke lijk geen koloniaal bezit. Het is de ironie der wereldhistorie, dat hetzelfde Duitsche volk, dat toen het nog koloniën verwerven kon er geen prijs op stelde, thans ieder ccgenblik voor den dag kan komen met den eisch, dat zijn kolo niale verlangens oovenbllkkelljk vervuld worden en daarmede de wereld kan plaat sen voor een probleem, welks oplossing nog heel wat voeten ln de aarde zal hebben! N u elscht men op, wat men toen niet be geerde en slechts verkreeg, doordat enkele voorvechters van de koloniale gedachte door hun baanbrekend en orectisch vruchtdra gend werk hun wil wisten door te zetten. DE KOLONIALE GRONDSLAG WORDT GELEGD. Toen de wereld reeds bijna verdeeld was onder de koloniale mogendheden en alleen Afrika met zijn ondoordringbare oerwou den, zijn onbevaarbare rivieren, zijn ge vaarlijke kusten en onafzienbare woestij nen nog weerstand bood aan de expansie drift van West-Europa, ontstond in 1870 1871 het Duitsche keizerrijk. Korten tijd later ontwaakte bij enkele Duitschers de droom van een koloniaal rijk. Eerder konden gedachten in deze richting niet oprijzen, omdat er geen Duitsche eenheid was. Duitsche ontdekkingsreizigers, geleerden en kolonisten hadden toen reeds practi- sche koloniale ervaring opgedaan in de bezittingen van andere staten en zij waren het voornamelijk, die propaganda maakten voor het stichten van een koloniaal rijk. Weerklank vonden hun denkbeelden echter nauwelijks. Duitsche kooplieden en han delsondernemingen hadden factorijen ge slicht op enkele punten van de Afrikaan- sche kust en een aantal Zuldzee-eilanden. Ook zij droomden van een koloniaal rijk. Maar zelfs Bismarck voelde voor hun slreven niets. Hij gaf er de voorkeur aan, de positie van Duitschland in Europa hech ter te maken. Spoedig veranderde Bismarck evenwel van gedachten. De bevolking van het Duit sche Rijk groeide snel, de industrie ont wikkelde zich in een koortsachtig tempo en had behoefte aan grondstoffen, die in het buitenland moesten worden gekocht. Bis marck behoefde zich slechts rekenschap te geven van wat voor andere staten kolo niaal bezit beteekende. om ln te zien, dat Duitschland snel en doortastend moest optreden, wilde het nog ooit als koloniale mogendheid een rol kunnen spelen. Het toeval was Duitschland gunstig ge zind. Ter-wijl andere staten tientallen jaren, vaak eeuwen, bouwden aan hun koloniale proctheid. legde Duitschland in enkele ja ren tijds beslag op een zeer aanzienlijk ge bied. EEN TABAKSIMTORTEUR UIT BREMEN De tabaksimporteur Adolf Lüderitz uit Bremen stichtte in 1881 een factory aan de Siavenkust en gaf daarvan kennis aan de Duitsche regeering. Hii wist van de inlond- sche bevolking geweldige landconcessies te verkrijgen. Engeland en Zuid-Afrika zagen dit met bezorgdheid en maakten aanstalten 9m de door Lüderitz verworven concessiês in bezit te nemen. Lüderitz zag zijn belan gen bedreigd herinnerde zich, dat Bis marck kennis droeg van zijn stichting en vroeg den Rijkskanselier om de bescher ming van het Rijk. ADOLF LÜDERITZ, de grondlegger van het Duitsche ko'onlale rijk. Eeschjedde in 1884 en op den 24slen Pril van dit jaar verklaarde Bismarck, dat hnoK r lüderitz verworven gebieden de Rijk genoten van het Duitsche Hiermede was de grondslag gelegd van koloniaal Duitschland. Het eerste „Schutz- gebiet" ln Afrika was het latere Duitsch Zuid-West Afrika. Andere kooplieden hadden zich gevestigd in Kameroen en Togo. Zij volgden het voorbeeld van Lüderitz en riepen in 1884 en 1885 eveneens de bescherming van het Rijk in. Op de Marchall-ellanden. op Sa moa, de Karollnen en Nleuw-Guinea. op de Marlannen, bevonden zich ook al Duitsche nederzettingen en ook zij werden, met uit zondering van de Karolinen, welke door Duitschland later van Spanje werden ge kocht. onder de bescherming van het Rijk geplaatst in de jaren 18851888. En ten slotte had een vooruitstrevend jong Duit- scher, dr. Carl Peters, kans gezien om in 18841885, dwars tegen den wil van Bis marck ln, enorme concessies te verwerven in Oost-Afrika. Ook hij vroeg en verkreeg, toen het er op aankwam, de bescherming van het Rijk. En men kan dus zeggen, dat in de jaren 18841888 het koloniale bezit van Duitschland werd gesticht. In record tempo dus! ONGEWAARDEERD BEZIT. Van koloniaal bezit moCht eigenlijk nog niet gesproken worden. Immers al deze ge bieden behoorden toe aan particuliere han delsondernemingen, genoten slechts be scherming en werden dan ook niet als kolo niën betiteld, maar als „Schutzgebiete". Pas toen er ernstige opstanden uitbraken en alleen door het ingrijpen van leger en marine de Duitsche belangen verdedigd konden worden, nam het Duitsche Rijk het oezit en het bestuur van de particulieren over. In 1906 verdween het laatste Schutz- gebiet. Voortaan waren er slechts koloniën. En nog steeds werd dit bezit niet gewaar deerd. Ontelbare Duitschers. ook in de lei dende kringen, zagen in koloniaal bezit geen heil. Enkele voorbeelden toonen dit duidelijk aan. Keizer Wilhelm II en Rijkskanselier Ca prlvl sloten in 1893 met Engeland een ver drag, waarbij Zanzibar, dat deel uitmaakte van de Duitsche invloedszone ln Oost- Afrika, en geweldige gebieden in Oost- Afrika zelf geruild werden tegenhet miniatuureilandje Helgoland en een paar onbelangrijke lappen grond in West-Afrika 1 Bismarck was, toen hij er van hoorde, bui ten zichzelf. En Stanley, de groote Afrika- vorscher, verklaarde: Hier werd een broek verruild voor een broeksknoop! Een ander voorbeeld. De toenmalige Rijks dag wilde van koloniën niets weten. Als er door kolonisten wreedheden waren begaan, als er misstanden aan het licht kwamen, werden die Inde Rij ksdagdebatten zoo breed mogelijk uitgemeten. En toen in Zuid-West Afrika een ernstige opstand uitbrak, wei gerde de Rijksdag credleten te verleenen voor de onderdrukking ervan en schaarde zich dus aan de zijde van de opstandelin gen! Zoo speelden Duitsche politici zelf hun latere tegenstanders het argument in handen, waarmede men in Versailles de afscheiding van Duitschland's koloniën rechtvaardigde: dat Duitschland niet be kwaam was om koloniën te besturen. KOLONIAAL BEZIT TER WAARDE VAN 100 MILLIARD. Terwijl aldus in Duitschland de meenin gen over de waarde van koloniaal bezit uit een bleven loepen, hebben de Duitsche ko lonisten met noesten vlijt schitterend ko lonisatiewerk verricht. Van Cecil Rhodes, de groote Engelsche kolonisator, is het woord afkomstig: Duitschland heeft in twintig jaar op koloniaal gebied tot stand gebracht, waarvoor Engeland een eeuw noodig zou hebben gehad! En inderdaad, het koloniale werk der Duitschers dwingt respect af. Vooral, als men bedenkt, dat eerst na 1905 het kolonisatiewerk werkelijk krachtig ter hand werd genomen. Duitschland's koloniale gebied bestond uit de Afrikaansche gebieden Togo, Ka meroen, Zuid-West Afrika en Oost-Afrika, alsmede uit Kiautschau, een klein gebied in China, dat Berlijn als marinebasis voor den tijd van een eeuw gepacht had en uit een zeer groot aantal betrekkelijk kleine eilanden in de Zuid-Zee en een deel van Nieuw-Guinea. Duitschland nu exporteerde naar deze koloniën in 1898 voor 11,1 miliioen Mark. ln 1903 voor 36,9 mill, en in 1914 voor 54,5 mill. Mark. Het importeerde uit de koloniën in 1898 voor 4,6 mill. Mark, ln 1906 voor 20,2 mill. M. en ln 1913 voor 52,9 mill. Mark. De totale export van de Duitsche koloniën bedroeg in 1912 120 mülioen Mark. in 1913 170 mill. Mark en zou in 1914 250 mill. Mark hebben bedragen. Dr. CARL PETERS, de stichter van Oost-Afrika. In 1905 bedroeg de oppervlakte in cultuur gebracht land 50.000 H.A., in 1914 200.000 HA. De lengte der spoorwegen bedroeg in 1905 832 K.M.. in 1914 5400 K.M. De belang rijkste koloniale exportartikelen waren oliezaden 'in 1912 voor 24,3 miliioen M.i, rubber <id. 21 mill. M.sisalhennep (7,4 mill. M.), koper en iood, cacao, phosphaten, huiden en bont, katoen en koffie, alsmede diamanten lin 1912 voor 30 mill. M.i. De Duitsche bevolking steeg van 3100 tot 10.000 zielen in de laatste tien jaar voor den wereldoorlog. In totaal besloegen de Duitsche koloniën een oppervlakte van 2.937.120 vlerk. KM. of vijfmaal zoo groot als Duitschland zelf, met een bevolking van 13.584.500 zielen. Bovendien verrichtten de Duitschers in hun koloniale gebieden, belangrijk bescha vingswerk, vooral ook op medisch gebied. Uit dit alles blijkt wel, dat de Duitsche koloniën in enkele tientallen jaren werden tot een gebied, dat voor het moederland een groote economische beteekenis had, terwijl het vooruitzicht bestond, dat deze betee kenis nog voortdurend zou toenemen. In 1914 kon men reeds voorspellen, dat de Duitsche koloniën spoedig niet alleen zich zelf zouden kunnen bedruipen, maar zelfs belangrijke winst zouden afwerpen. Door Engelsche koloniale autoriteiten werd ln 1914 de waarde van de Duitsche koloniën dan ook geschat op niet minder dan 100 milliard goudmark! Duitschland scheen dus. hoe verdeeld de meeningen over de waarde van koloniaal gebied ook mochten zijn, een goede kolo niale toekomst tegemoet te gaan. Edoch: de wereldoorlog brak uit en in korten tijd ging het geheele koloniale rijk verloren. (Nadruk verboden). Mej. K. te L. Soezen: 40 gr. boter. 50 gr. bloem. 2 eieren. 3/4 d.L. melk en wat dubbel- koolzure soda. Breng de melk met de botex' aan de kook, strooi er roerende het gezeefde njeel in en blijf roeren tot het deeg als een bal van de pan loslaat. Voeg er dan. na de pan van het gas te hebben genomen, één voor één de eieren bij, vorm met een theelepel kleine ronde ballen, die men op een met boter besmeerd bakblik legt. Baktijd 20 minuten in een warmen oven met goede onderwarmte. Vul ze na bekoeling met slagroom of gele room (oven 7 minuten voorverwarmen). Slagroom. Men giet den room in een eenigs- zins diepen kom en slaat hem met een eier- klopper of twee vorken tot een dikken luchtige massa. Het verdient aanbeveling den room voor het kloppen met twee eiwitten te ver mengen. De room wordt dan n.l. minder ge concentreerd van smaak, iets lichter verteer baar, de massa wordt luchtiger en het volume grooter. C. H. R. te V. Ongehuwd, samenwonend, zuiver inkomen f. 1085. Rijksink. bel. f. 3.80, 93 opcenten f. 3.53. Gemeentefondsbel. f. 16.50. 80 opcenten f. 13.20. Totaal f. 37.03. De aan slag is dus juist becijferd. 1493 (Ingez. Med.) Strijd tegen de demoralisatie van mannen-zonder-werk door het scheppen van organisaties door en voor werkloozen. (Van onzen specialen G.P.D.-verslaggever) Geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van ondersteunde werkloozen: ziedaar in enkele woorden de nieuwe richting ge schetst, uitgestippeld in het Departement van Sociale Zaken, welke ten doel heeft het stempelen door werkloozen aan de stempellokalen zooveel mogelijk terug te dringen. Op initiatief van den heer G. W. F. van .Hoeven, referendaris aan het De partement van Sociale Zaken en hoofdin specteur van de steunverleening, is met ingang van 2 Mei 1938 in Breda een proef genomen. Het groote succes hiervan heeft Minister Romme aanleiding gegeven aan de gemeentebesturen in het Bisdom 's-Her- togenbosch een circulaire te richten, waar in aangegeven wordt dat het de bedoeling is ln deze gemeenten de geestelijke en li chamelijke herbewapening van de werk loozen in handen te leggen van de organi saties der betrokkenen, terwijl de dagelijk- cche leiding van de verschillende afdeelin- gen op dit gebied voor zoover mogelijk aan geschikte leiders uit de arbeiders zelf over gelaten wordt. De Minister doet een krach tig beroep op de gemeentebesturen inzake volledige medewerking, onder aanteekening dat zijnerzijds de heer G. W. F. van Hoeven met de algeheele leiding is belast Hoe is de heer Van Hoeven er toe ge komen in Breda een proeforganlsatie te scheppen, teneinde de nadeeligc gevolgen van het stempelen, zooals dat thans nog algemeen geschiedt, te beperken? En wat houdt het succes dezer proefneming in voor het groote leger van werkloozen in ons land? Het antwoord op deze vragen is ons, in bet Departement van Sociale Zaken te 's-Gravenhage, door den heer Van Hoeven zelf gegeven. In een uitvoerig en uiterst ieerzaam! gesprek heeft de hoofdinspec teur der steunverleening; wien het ambte lijk vreemd is en wiens hart nimmer in een ambtelijk tempo heeft geklopt, uiteen gezet, welke motieven hem geleid hebben. Het is een gesprek geworden met een man, die den werkloozen Nederlandschen arbei der als mensch tegemoet getreden is. die niet geschroomd heeft volledig vertrouwen in hem te stellen en die evenmin geaarzeld heeft om in de organisatie door en voor de mannen-zonder-werk. de betrokkenen zelf een verantwoordelijke taak op te leggen Stempelen is funest! „Stempelen is funest!" Ziehier een uit-spraak van den heer Van Hoeven, welke waard is in een gouden lijst in alle Nederlandsche stempellokalen op te hangen. ,.'s Morgens staan de werk loozen op met slechts één gedachte: stempelen. En verder? Verder is er niets dan een leegte, waarin het rondhangen bij de stempellokalen de eenige onder breking is. Juist dat rondhangen is zoo ellendig. Maar al te vaak zullen de kwade elementen de goede gaan he in vloeden. Daartegen te strijden is on getwijfeld de moeite waard. Het gaat er daarbij alleen maar om het blijven bij de stempellokalen of in huis te voor komen. Neen, de werkloozen moeten ook niet in huis blijven. Daar worden zij als pottenkijkers behandeld, zij ver liezen het overwicht, dat zii eens als kostwinner haddenHet was dit probleem, dat om een oplossing vroeg. En toen speelde mij door het hoofd, dat er wellicht iets met sport te bereiken zou zijn. Met den Minister van Sociale Zaken heb Ik toen een en ander besproken. En deze, die de nooden der werkloozen begrijpt en alles wil doen om hen zoo goed en zoo veel mogelijk te helpen, gaf zijn toestemming voor een proef te Breda. Deze stad kwam er, als middelgroote gemeente, het meest voor in aanmerking. Een conferentie met don burgemeester, den heer Van Slobbe, volgde en.... in Breda ontstond de „Se- goba", onder de directe leiding van den heer E. E. van der Voo, die krachtig door den burgemeester bijgestaan wordt. Wat „Segoba" beteekent? Heel eenvoudig: Sport i en geestelijke ontwikkeling brengt arbeids- kracht. Ik heb me voortdurend met den gang van zaken op de hoogte gehouden, temeer omdat het Departement toegezegd had de kosten der proefneming te dra-ren. En dank zii de activiteit van den heer Van der Voo heb ik in enkele maanden een or ganisatie zien groeien, waarbij thans 55°/n van de werkloozen, opgenomen ln de rijks steunregeling. zijn aangesloten, terwijl bij na 20% van de door het Burgerlijk Arm bestuur gesteunden zich aangemeld heb ben. Waar het hier een organisatie betreft, die alleen maar gelukken kon, indiep het vertrouwen van de werkloozen gewonnen wordt, mag dit een succes genoemd wor den. Trouwens de Minister beschouwt het ook zóó. Thans is, in overleg met den Bosschen Diocesanen Werkliedenbond, door den Mi nister besloten om, in den geest van Breda, in de gemeenten van het Bisdom Den Bosch zooveel mogelijk het werk van de geestelij ke en lichamelijke ontwikkeling onder de werkloozen te stimuleeren en te organisee- ren. Aan de aalmoezeniers van den arbeid De heer G. W. F. van Hoeven, referendaris aan het Departement van Sociale Zaken en hoofdinspecteur der steunverleening. in het genoemde Bisdom zijn met het oog daarop een zestal Paters Capucijnen toe gevoegd, die in overleg en samenwerking met het Diocesane Bondsbestuur met de tot stand brenging van een organisatie in de onderscheidene gemeenten zijn belast. De organisatie van het ontwikkelings werk is door Minister Homme als volgt ge dacht: De plaatselijke afdeeling van den Werk liedenbond (en eventueel van andere ar beidersorganisaties, indien deze zich even eens met dit werk willen belasten) gaat na, of en zoo ja welke arbeiders onder de werkloozen geschikt en bereid zijn de lei ding van een der afdeelingen op zich te nemen. Zijn deze gevonden, dan worden hun namen met opgaaf van de afdeelin gen, die men hun wil opdragen, aan het gemeentebestuur bij wijze van voordracht voorgelegd. Na de goedkeuring worden zij gemachtigd de dagelijksche leiding van de betrokken afdeeling op zich te nemen. Aan deze leiders kan dan boven hun steun een toeslag worden verstrekt van 20% van het steunbedrag, in welken toeslag uit het Werkloosheidssubsidiefonds de voor de ge meenten afzonderlijk vastgestelde subsi die zal worden verleend. De Paters Capucijnen onderzoeken in samenwerking met het afdeelingsbestuur van den Werkliedenbond. welke mogelijk- heden in de verschillende gemeenten op het. terrein van het ontwikkelingswerk lig gen. Voor zoover zij vallen onder de hier voor met betrekking tot Breda genoemde vormen, behoeft geen nadere goedkeuring te worden gevraagd, doch blijken nog an dere mogelijkheden aanwezig, dan aldus is met den R. K Werkliedenbond overlegd zullen door het bureau van den bond te Tilburg daaromtrent eerst voorstellen aan den Minister moeten worden gedaan. Aan de leiders van de afdeelingen moet opdracht gegeven worden de stempelkaar ten van de deelnemers af te stempelen, dan wel de lijsten te doen teekenen. De bemoeienis van ambtelijke zijde bepaalt zich derhalve uitsluitend tot het houden van toezicht op den gang van zaken en het stimuleeren en het geven van voorlich ting, waar zulks wenschelijk mocht blijken. Andere kosten dan die van den toeslag ?.an de werkloozen, die als leiders optre den. zullen door de belanghebbenden zelf gedragen moeten worden. Ik ben er. gezien de medewerking die talloozen in Breda hebben verleend en nog verleenen" aldus de heer Van Hoeven, „van overtuigd, dat dit laatste geen bezwaar zal zijn. Trouwens ln het Bisdom is de toegezegde medewer king al zeer groot. Daarnaast heb ik ook in Limburg reeds besprekingen gevoerd. In Den Bosch ben ik zelf met de werkloo zen gaan praten, terwijl ik ook over enkele dagen naar Oss ga voor de noodige bespre kingen. In Amsterdam heb ik reeds con tact met een zestal vereenigingen. Uit ge meenten rond Den Haag bereikten mij reeds verzoeken om inlichtingen. Ik weet dan ook, dat, al zal er geen uniforme or ganisatie over het geheele land tot stand gebracht kunnen worden, alle werkloozen in Nederland, te bereiken zullen zijn. In Breda hebben wij thans naast de afdeeling sport, een groot aantal andere afdeelin gen opgericht: athletiek. voetbal, huisvlijt, zang. muziek, tooneel. excursies, onweers waarnemingen, visschen Ja, ook visschen. Daar heeft één der werkloozen zelf om gevraagd. Hij kwam naar me toe. met het voorstel, om een con troleur mede te nemen. Dan konden de vischliefhebbers zich bij hem aan- en af melden. Ik heb toen nog eens uitdrukke lijk laten uitkomen, dat ik vertrouwen ge noeg in de arbeiders zelf stel. Ik heb hun een vertrouwensman meegegeven, één vnn hun eigen menschen. bij wien ze zich al leen maar afmelden moeten. En ik heb ze gewaarschuwd tegen misdragingen. Meer niet. Er zijn nimmer moeilijkheden gerezen! Het is best mogelijk dat men om dit vis schen zal lachen. Dan vraag ik alleen maar. wat beter is: Rondhangen in de stad of in huis. uren en uren achter elkaar, of de vrije natuur ingaan en zij het dan ook visschend den tijd door te brengen? Het antwoord ligt. dunkt mij, voor dc hand. Zonder de medewerking van het geheele Nederlandsche volk zal een organisatie op groote schaal niet mogelijk zijn. Maar als in Breda voetbalvereenigingen en particu lieren getoond hebben mede te willen wer ken, dan zal het ook in andere plaatsen mogelijk zijn. De werkloozen zelf willen graag. Dat is een voornaam punt. Zij heb ben reeds getoond het vertrouwen, dat in hun gesteld wordt, waard te zijn. Welnu, hetzelfde vertrouwen verdienen r'n andere Nederlandsche werkloozen ook. temeer om dat deze herbewapening weer menschen kweekt, die kunnen lachen en zingen die thuis weer iets te vertellen hebben over alles wat zij doen. Er werden werkloozen gevormd, die elke werkgever, wanneer hij meer handen werk kan geven «rnn? zal opnemen. En dat is van sncianl stand"unt bekeken. wel hnf oiirrV»-»i*>«-rvnkste in den strijd tegen het stempeten"! In een tweede artikel zullen de resul taten der organisatie te Breda ter sprake komen. (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 13