Waar het om gaat
Peek&Cloppenburg
Ontwikkeling van ondersteunde
werkloozen
7/jie Jaargang
LEEDSCH DAGBLAD, Dinsdag 18 October 1938
Vierde Biad
Ko. 24098
JJet Koloniale Probleem op den Voorgrond (I)
Duitschland begeerde geen koloniaal bezit
en kreeg het toch
De befeekenis van de
vroegere Duitsche koloniën.
VRAGENRUBRIEK
^y^rll-eeriVerkoop
Ckre-estraal 78/80 - \petdert
Prachtig succes van
proef te Breda
Nu Duitschland verklaard heeft in Europa geen territoriale
eischen meer te zullen stellen, kan ieder oogenblik verwacht wor
den, dat de koloniale eischen met klem aan de orde zullen worden
gesteld. In een viertal artikelen zullen wij, in verband met de
betcekcnis van het koloniale vraagstuk in het kort uiteenzetten,
hoe Duitschland zijn koloniën kreeg en wat deze beteekenden, hoe
Duitschland zijn koloniën verloor, wat het thans cischt en waarom
het dit cischt en.... wat de tegenwoordige bestuurders van de
vroegere Duitsche koloniën daarvan zeggen.
,,Hoe minder koloniën we hebben, hoe
beter!" verklaarde in 1890 de toenmalige
Duitsche Rijkskanselier Caprlvl, de opvol
ger van Bismarck.
En nauwelijks acht jaar daarvoor ha'd
Bismarck zelf, de grondlegger van de Duit
sche eenheid, verklaard: „Bij koloniën be
hoort een moederland, waarin het natio
naal gevoel grooter is, dan de partijgeest.".
Het nationaal gevoel was toen bij onze
Oosterburen nog niet voldoende ontwaakt
en Bismarck wensohte dan ook aanvanke
lijk geen koloniaal bezit.
Het is de ironie der wereldhistorie, dat
hetzelfde Duitsche volk, dat toen het nog
koloniën verwerven kon er geen prijs op
stelde, thans ieder ccgenblik voor den dag
kan komen met den eisch, dat zijn kolo
niale verlangens oovenbllkkelljk vervuld
worden en daarmede de wereld kan plaat
sen voor een probleem, welks oplossing nog
heel wat voeten ln de aarde zal hebben!
N u elscht men op, wat men toen niet be
geerde en slechts verkreeg, doordat enkele
voorvechters van de koloniale gedachte door
hun baanbrekend en orectisch vruchtdra
gend werk hun wil wisten door te zetten.
DE KOLONIALE GRONDSLAG WORDT
GELEGD.
Toen de wereld reeds bijna verdeeld was
onder de koloniale mogendheden en alleen
Afrika met zijn ondoordringbare oerwou
den, zijn onbevaarbare rivieren, zijn ge
vaarlijke kusten en onafzienbare woestij
nen nog weerstand bood aan de expansie
drift van West-Europa, ontstond in 1870
1871 het Duitsche keizerrijk. Korten tijd
later ontwaakte bij enkele Duitschers de
droom van een koloniaal rijk. Eerder konden
gedachten in deze richting niet oprijzen,
omdat er geen Duitsche eenheid was.
Duitsche ontdekkingsreizigers, geleerden
en kolonisten hadden toen reeds practi-
sche koloniale ervaring opgedaan in de
bezittingen van andere staten en zij waren
het voornamelijk, die propaganda maakten
voor het stichten van een koloniaal rijk.
Weerklank vonden hun denkbeelden echter
nauwelijks. Duitsche kooplieden en han
delsondernemingen hadden factorijen ge
slicht op enkele punten van de Afrikaan-
sche kust en een aantal Zuldzee-eilanden.
Ook zij droomden van een koloniaal rijk.
Maar zelfs Bismarck voelde voor hun
slreven niets. Hij gaf er de voorkeur aan,
de positie van Duitschland in Europa hech
ter te maken.
Spoedig veranderde Bismarck evenwel
van gedachten. De bevolking van het Duit
sche Rijk groeide snel, de industrie ont
wikkelde zich in een koortsachtig tempo en
had behoefte aan grondstoffen, die in het
buitenland moesten worden gekocht. Bis
marck behoefde zich slechts rekenschap te
geven van wat voor andere staten kolo
niaal bezit beteekende. om ln te zien, dat
Duitschland snel en doortastend moest
optreden, wilde het nog ooit als koloniale
mogendheid een rol kunnen spelen.
Het toeval was Duitschland gunstig ge
zind. Ter-wijl andere staten tientallen jaren,
vaak eeuwen, bouwden aan hun koloniale
proctheid. legde Duitschland in enkele ja
ren tijds beslag op een zeer aanzienlijk ge
bied.
EEN TABAKSIMTORTEUR UIT BREMEN
De tabaksimporteur Adolf Lüderitz uit
Bremen stichtte in 1881 een factory aan de
Siavenkust en gaf daarvan kennis aan de
Duitsche regeering. Hii wist van de inlond-
sche bevolking geweldige landconcessies te
verkrijgen. Engeland en Zuid-Afrika zagen
dit met bezorgdheid en maakten aanstalten
9m de door Lüderitz verworven concessiês
in bezit te nemen. Lüderitz zag zijn belan
gen bedreigd herinnerde zich, dat Bis
marck kennis droeg van zijn stichting en
vroeg den Rijkskanselier om de bescher
ming van het Rijk.
ADOLF LÜDERITZ,
de grondlegger van het Duitsche
ko'onlale rijk.
Eeschjedde in 1884 en op den 24slen
Pril van dit jaar verklaarde Bismarck, dat
hnoK r lüderitz verworven gebieden de
Rijk genoten van het Duitsche
Hiermede was de grondslag gelegd van
koloniaal Duitschland. Het eerste „Schutz-
gebiet" ln Afrika was het latere Duitsch
Zuid-West Afrika.
Andere kooplieden hadden zich gevestigd
in Kameroen en Togo. Zij volgden het
voorbeeld van Lüderitz en riepen in 1884
en 1885 eveneens de bescherming van het
Rijk in. Op de Marchall-ellanden. op Sa
moa, de Karollnen en Nleuw-Guinea. op de
Marlannen, bevonden zich ook al Duitsche
nederzettingen en ook zij werden, met uit
zondering van de Karolinen, welke door
Duitschland later van Spanje werden ge
kocht. onder de bescherming van het Rijk
geplaatst in de jaren 18851888. En ten
slotte had een vooruitstrevend jong Duit-
scher, dr. Carl Peters, kans gezien om in
18841885, dwars tegen den wil van Bis
marck ln, enorme concessies te verwerven
in Oost-Afrika. Ook hij vroeg en verkreeg,
toen het er op aankwam, de bescherming
van het Rijk. En men kan dus zeggen, dat
in de jaren 18841888 het koloniale bezit
van Duitschland werd gesticht. In record
tempo dus!
ONGEWAARDEERD BEZIT.
Van koloniaal bezit moCht eigenlijk nog
niet gesproken worden. Immers al deze ge
bieden behoorden toe aan particuliere han
delsondernemingen, genoten slechts be
scherming en werden dan ook niet als kolo
niën betiteld, maar als „Schutzgebiete".
Pas toen er ernstige opstanden uitbraken
en alleen door het ingrijpen van leger en
marine de Duitsche belangen verdedigd
konden worden, nam het Duitsche Rijk het
oezit en het bestuur van de particulieren
over. In 1906 verdween het laatste Schutz-
gebiet. Voortaan waren er slechts koloniën.
En nog steeds werd dit bezit niet gewaar
deerd. Ontelbare Duitschers. ook in de lei
dende kringen, zagen in koloniaal bezit
geen heil. Enkele voorbeelden toonen dit
duidelijk aan.
Keizer Wilhelm II en Rijkskanselier Ca
prlvl sloten in 1893 met Engeland een ver
drag, waarbij Zanzibar, dat deel uitmaakte
van de Duitsche invloedszone ln Oost-
Afrika, en geweldige gebieden in Oost-
Afrika zelf geruild werden tegenhet
miniatuureilandje Helgoland en een paar
onbelangrijke lappen grond in West-Afrika 1
Bismarck was, toen hij er van hoorde, bui
ten zichzelf. En Stanley, de groote Afrika-
vorscher, verklaarde: Hier werd een
broek verruild voor een broeksknoop!
Een ander voorbeeld. De toenmalige Rijks
dag wilde van koloniën niets weten. Als er
door kolonisten wreedheden waren begaan,
als er misstanden aan het licht kwamen,
werden die Inde Rij ksdagdebatten zoo breed
mogelijk uitgemeten. En toen in Zuid-West
Afrika een ernstige opstand uitbrak, wei
gerde de Rijksdag credleten te verleenen
voor de onderdrukking ervan en schaarde
zich dus aan de zijde van de opstandelin
gen! Zoo speelden Duitsche politici zelf
hun latere tegenstanders het argument in
handen, waarmede men in Versailles de
afscheiding van Duitschland's koloniën
rechtvaardigde: dat Duitschland niet be
kwaam was om koloniën te besturen.
KOLONIAAL BEZIT TER WAARDE VAN
100 MILLIARD.
Terwijl aldus in Duitschland de meenin
gen over de waarde van koloniaal bezit uit
een bleven loepen, hebben de Duitsche ko
lonisten met noesten vlijt schitterend ko
lonisatiewerk verricht. Van Cecil Rhodes,
de groote Engelsche kolonisator, is het
woord afkomstig: Duitschland heeft in
twintig jaar op koloniaal gebied tot stand
gebracht, waarvoor Engeland een eeuw
noodig zou hebben gehad! En inderdaad,
het koloniale werk der Duitschers dwingt
respect af. Vooral, als men bedenkt, dat
eerst na 1905 het kolonisatiewerk werkelijk
krachtig ter hand werd genomen.
Duitschland's koloniale gebied bestond
uit de Afrikaansche gebieden Togo, Ka
meroen, Zuid-West Afrika en Oost-Afrika,
alsmede uit Kiautschau, een klein gebied
in China, dat Berlijn als marinebasis voor
den tijd van een eeuw gepacht had en uit
een zeer groot aantal betrekkelijk kleine
eilanden in de Zuid-Zee en een deel van
Nieuw-Guinea.
Duitschland nu exporteerde naar deze
koloniën in 1898 voor 11,1 miliioen Mark.
ln 1903 voor 36,9 mill, en in 1914 voor 54,5
mill. Mark. Het importeerde uit de koloniën
in 1898 voor 4,6 mill. Mark, ln 1906 voor
20,2 mill. M. en ln 1913 voor 52,9 mill. Mark.
De totale export van de Duitsche koloniën
bedroeg in 1912 120 mülioen Mark. in 1913
170 mill. Mark en zou in 1914 250 mill. Mark
hebben bedragen.
Dr. CARL PETERS,
de stichter van Oost-Afrika.
In 1905 bedroeg de oppervlakte in cultuur
gebracht land 50.000 H.A., in 1914 200.000
HA. De lengte der spoorwegen bedroeg in
1905 832 K.M.. in 1914 5400 K.M. De belang
rijkste koloniale exportartikelen waren
oliezaden 'in 1912 voor 24,3 miliioen M.i,
rubber <id. 21 mill. M.sisalhennep (7,4
mill. M.), koper en iood, cacao, phosphaten,
huiden en bont, katoen en koffie, alsmede
diamanten lin 1912 voor 30 mill. M.i.
De Duitsche bevolking steeg van 3100 tot
10.000 zielen in de laatste tien jaar voor
den wereldoorlog.
In totaal besloegen de Duitsche koloniën
een oppervlakte van 2.937.120 vlerk. KM. of
vijfmaal zoo groot als Duitschland zelf, met
een bevolking van 13.584.500 zielen.
Bovendien verrichtten de Duitschers in
hun koloniale gebieden, belangrijk bescha
vingswerk, vooral ook op medisch gebied.
Uit dit alles blijkt wel, dat de Duitsche
koloniën in enkele tientallen jaren werden
tot een gebied, dat voor het moederland een
groote economische beteekenis had, terwijl
het vooruitzicht bestond, dat deze betee
kenis nog voortdurend zou toenemen. In
1914 kon men reeds voorspellen, dat de
Duitsche koloniën spoedig niet alleen zich
zelf zouden kunnen bedruipen, maar zelfs
belangrijke winst zouden afwerpen.
Door Engelsche koloniale autoriteiten
werd ln 1914 de waarde van de Duitsche
koloniën dan ook geschat op niet minder
dan 100 milliard goudmark!
Duitschland scheen dus. hoe verdeeld de
meeningen over de waarde van koloniaal
gebied ook mochten zijn, een goede kolo
niale toekomst tegemoet te gaan.
Edoch: de wereldoorlog brak uit en in
korten tijd ging het geheele koloniale rijk
verloren.
(Nadruk verboden).
Mej. K. te L. Soezen: 40 gr. boter. 50 gr.
bloem. 2 eieren. 3/4 d.L. melk en wat dubbel-
koolzure soda. Breng de melk met de botex'
aan de kook, strooi er roerende het gezeefde
njeel in en blijf roeren tot het deeg als een
bal van de pan loslaat. Voeg er dan. na de
pan van het gas te hebben genomen, één voor
één de eieren bij, vorm met een theelepel
kleine ronde ballen, die men op een met boter
besmeerd bakblik legt. Baktijd 20 minuten in
een warmen oven met goede onderwarmte. Vul
ze na bekoeling met slagroom of gele room
(oven 7 minuten voorverwarmen).
Slagroom. Men giet den room in een eenigs-
zins diepen kom en slaat hem met een eier-
klopper of twee vorken tot een dikken luchtige
massa. Het verdient aanbeveling den room
voor het kloppen met twee eiwitten te ver
mengen. De room wordt dan n.l. minder ge
concentreerd van smaak, iets lichter verteer
baar, de massa wordt luchtiger en het volume
grooter.
C. H. R. te V. Ongehuwd, samenwonend,
zuiver inkomen f. 1085. Rijksink. bel. f. 3.80, 93
opcenten f. 3.53. Gemeentefondsbel. f. 16.50.
80 opcenten f. 13.20. Totaal f. 37.03. De aan
slag is dus juist becijferd.
1493
(Ingez. Med.)
Strijd tegen de demoralisatie van
mannen-zonder-werk door het
scheppen van organisaties door
en voor werkloozen.
(Van onzen specialen G.P.D.-verslaggever)
Geestelijke en lichamelijke ontwikkeling
van ondersteunde werkloozen: ziedaar in
enkele woorden de nieuwe richting ge
schetst, uitgestippeld in het Departement
van Sociale Zaken, welke ten doel heeft
het stempelen door werkloozen aan de
stempellokalen zooveel mogelijk terug te
dringen. Op initiatief van den heer G. W.
F. van .Hoeven, referendaris aan het De
partement van Sociale Zaken en hoofdin
specteur van de steunverleening, is met
ingang van 2 Mei 1938 in Breda een proef
genomen. Het groote succes hiervan heeft
Minister Romme aanleiding gegeven aan
de gemeentebesturen in het Bisdom 's-Her-
togenbosch een circulaire te richten, waar
in aangegeven wordt dat het de bedoeling
is ln deze gemeenten de geestelijke en li
chamelijke herbewapening van de werk
loozen in handen te leggen van de organi
saties der betrokkenen, terwijl de dagelijk-
cche leiding van de verschillende afdeelin-
gen op dit gebied voor zoover mogelijk aan
geschikte leiders uit de arbeiders zelf over
gelaten wordt. De Minister doet een krach
tig beroep op de gemeentebesturen inzake
volledige medewerking, onder aanteekening
dat zijnerzijds de heer G. W. F. van Hoeven
met de algeheele leiding is belast
Hoe is de heer Van Hoeven er toe ge
komen in Breda een proeforganlsatie te
scheppen, teneinde de nadeeligc gevolgen
van het stempelen, zooals dat thans nog
algemeen geschiedt, te beperken? En wat
houdt het succes dezer proefneming in voor
het groote leger van werkloozen in ons
land?
Het antwoord op deze vragen is ons, in
bet Departement van Sociale Zaken te
's-Gravenhage, door den heer Van Hoeven
zelf gegeven. In een uitvoerig en uiterst
ieerzaam! gesprek heeft de hoofdinspec
teur der steunverleening; wien het ambte
lijk vreemd is en wiens hart nimmer in
een ambtelijk tempo heeft geklopt, uiteen
gezet, welke motieven hem geleid hebben.
Het is een gesprek geworden met een man,
die den werkloozen Nederlandschen arbei
der als mensch tegemoet getreden is. die
niet geschroomd heeft volledig vertrouwen
in hem te stellen en die evenmin geaarzeld
heeft om in de organisatie door en voor
de mannen-zonder-werk. de betrokkenen
zelf een verantwoordelijke taak op te
leggen
Stempelen is funest!
„Stempelen is funest!" Ziehier een
uit-spraak van den heer Van Hoeven,
welke waard is in een gouden lijst in
alle Nederlandsche stempellokalen op
te hangen. ,.'s Morgens staan de werk
loozen op met slechts één gedachte:
stempelen. En verder? Verder is er niets
dan een leegte, waarin het rondhangen
bij de stempellokalen de eenige onder
breking is. Juist dat rondhangen is zoo
ellendig. Maar al te vaak zullen de
kwade elementen de goede gaan he
in vloeden. Daartegen te strijden is on
getwijfeld de moeite waard. Het gaat
er daarbij alleen maar om het blijven
bij de stempellokalen of in huis te voor
komen. Neen, de werkloozen moeten
ook niet in huis blijven. Daar worden
zij als pottenkijkers behandeld, zij ver
liezen het overwicht, dat zii eens als
kostwinner haddenHet was dit
probleem, dat om een oplossing vroeg.
En toen speelde mij door het hoofd, dat
er wellicht iets met sport te bereiken
zou zijn.
Met den Minister van Sociale Zaken heb
Ik toen een en ander besproken. En deze,
die de nooden der werkloozen begrijpt en
alles wil doen om hen zoo goed en zoo veel
mogelijk te helpen, gaf zijn toestemming
voor een proef te Breda. Deze stad kwam
er, als middelgroote gemeente, het meest
voor in aanmerking. Een conferentie met
don burgemeester, den heer Van Slobbe,
volgde en.... in Breda ontstond de „Se-
goba", onder de directe leiding van den
heer E. E. van der Voo, die krachtig door
den burgemeester bijgestaan wordt. Wat
„Segoba" beteekent? Heel eenvoudig: Sport
i en geestelijke ontwikkeling brengt arbeids-
kracht. Ik heb me voortdurend met den
gang van zaken op de hoogte gehouden,
temeer omdat het Departement toegezegd
had de kosten der proefneming te dra-ren.
En dank zii de activiteit van den heer Van
der Voo heb ik in enkele maanden een or
ganisatie zien groeien, waarbij thans 55°/n
van de werkloozen, opgenomen ln de rijks
steunregeling. zijn aangesloten, terwijl bij
na 20% van de door het Burgerlijk Arm
bestuur gesteunden zich aangemeld heb
ben. Waar het hier een organisatie betreft,
die alleen maar gelukken kon, indiep het
vertrouwen van de werkloozen gewonnen
wordt, mag dit een succes genoemd wor
den. Trouwens de Minister beschouwt het
ook zóó.
Thans is, in overleg met den Bosschen
Diocesanen Werkliedenbond, door den Mi
nister besloten om, in den geest van Breda,
in de gemeenten van het Bisdom Den Bosch
zooveel mogelijk het werk van de geestelij
ke en lichamelijke ontwikkeling onder de
werkloozen te stimuleeren en te organisee-
ren. Aan de aalmoezeniers van den arbeid
De heer G. W. F. van Hoeven, referendaris
aan het Departement van Sociale Zaken
en hoofdinspecteur der steunverleening.
in het genoemde Bisdom zijn met het oog
daarop een zestal Paters Capucijnen toe
gevoegd, die in overleg en samenwerking
met het Diocesane Bondsbestuur met de
tot stand brenging van een organisatie in
de onderscheidene gemeenten zijn belast.
De organisatie van het ontwikkelings
werk is door Minister Homme als volgt ge
dacht:
De plaatselijke afdeeling van den Werk
liedenbond (en eventueel van andere ar
beidersorganisaties, indien deze zich even
eens met dit werk willen belasten) gaat
na, of en zoo ja welke arbeiders onder de
werkloozen geschikt en bereid zijn de lei
ding van een der afdeelingen op zich te
nemen. Zijn deze gevonden, dan worden
hun namen met opgaaf van de afdeelin
gen, die men hun wil opdragen, aan het
gemeentebestuur bij wijze van voordracht
voorgelegd. Na de goedkeuring worden zij
gemachtigd de dagelijksche leiding van de
betrokken afdeeling op zich te nemen. Aan
deze leiders kan dan boven hun steun een
toeslag worden verstrekt van 20% van het
steunbedrag, in welken toeslag uit het
Werkloosheidssubsidiefonds de voor de ge
meenten afzonderlijk vastgestelde subsi
die zal worden verleend.
De Paters Capucijnen onderzoeken in
samenwerking met het afdeelingsbestuur
van den Werkliedenbond. welke mogelijk-
heden in de verschillende gemeenten op
het. terrein van het ontwikkelingswerk lig
gen. Voor zoover zij vallen onder de hier
voor met betrekking tot Breda genoemde
vormen, behoeft geen nadere goedkeuring
te worden gevraagd, doch blijken nog an
dere mogelijkheden aanwezig, dan aldus
is met den R. K Werkliedenbond overlegd
zullen door het bureau van den bond
te Tilburg daaromtrent eerst voorstellen
aan den Minister moeten worden gedaan.
Aan de leiders van de afdeelingen moet
opdracht gegeven worden de stempelkaar
ten van de deelnemers af te stempelen,
dan wel de lijsten te doen teekenen. De
bemoeienis van ambtelijke zijde bepaalt
zich derhalve uitsluitend tot het houden
van toezicht op den gang van zaken en
het stimuleeren en het geven van voorlich
ting, waar zulks wenschelijk mocht blijken.
Andere kosten dan die van den toeslag
?.an de werkloozen, die als leiders optre
den. zullen door de belanghebbenden zelf
gedragen moeten worden. Ik ben er. gezien
de medewerking die talloozen in Breda
hebben verleend en nog verleenen" aldus
de heer Van Hoeven, „van overtuigd, dat
dit laatste geen bezwaar zal zijn. Trouwens
ln het Bisdom is de toegezegde medewer
king al zeer groot. Daarnaast heb ik ook
in Limburg reeds besprekingen gevoerd.
In Den Bosch ben ik zelf met de werkloo
zen gaan praten, terwijl ik ook over enkele
dagen naar Oss ga voor de noodige bespre
kingen. In Amsterdam heb ik reeds con
tact met een zestal vereenigingen. Uit ge
meenten rond Den Haag bereikten mij
reeds verzoeken om inlichtingen. Ik weet
dan ook, dat, al zal er geen uniforme or
ganisatie over het geheele land tot stand
gebracht kunnen worden, alle werkloozen
in Nederland, te bereiken zullen zijn. In
Breda hebben wij thans naast de afdeeling
sport, een groot aantal andere afdeelin
gen opgericht: athletiek. voetbal, huisvlijt,
zang. muziek, tooneel. excursies, onweers
waarnemingen, visschen
Ja, ook visschen. Daar heeft één der
werkloozen zelf om gevraagd. Hij kwam
naar me toe. met het voorstel, om een con
troleur mede te nemen. Dan konden de
vischliefhebbers zich bij hem aan- en af
melden. Ik heb toen nog eens uitdrukke
lijk laten uitkomen, dat ik vertrouwen ge
noeg in de arbeiders zelf stel. Ik heb hun
een vertrouwensman meegegeven, één vnn
hun eigen menschen. bij wien ze zich al
leen maar afmelden moeten. En ik heb
ze gewaarschuwd tegen misdragingen.
Meer niet. Er zijn nimmer moeilijkheden
gerezen!
Het is best mogelijk dat men om dit vis
schen zal lachen. Dan vraag ik alleen maar.
wat beter is: Rondhangen in de stad of
in huis. uren en uren achter elkaar, of de
vrije natuur ingaan en zij het dan ook
visschend den tijd door te brengen? Het
antwoord ligt. dunkt mij, voor dc hand.
Zonder de medewerking van het geheele
Nederlandsche volk zal een organisatie op
groote schaal niet mogelijk zijn. Maar als
in Breda voetbalvereenigingen en particu
lieren getoond hebben mede te willen wer
ken, dan zal het ook in andere plaatsen
mogelijk zijn. De werkloozen zelf willen
graag. Dat is een voornaam punt. Zij heb
ben reeds getoond het vertrouwen, dat in
hun gesteld wordt, waard te zijn. Welnu,
hetzelfde vertrouwen verdienen r'n andere
Nederlandsche werkloozen ook. temeer om
dat deze herbewapening weer menschen
kweekt, die kunnen lachen en zingen die
thuis weer iets te vertellen hebben over
alles wat zij doen. Er werden werkloozen
gevormd, die elke werkgever, wanneer hij
meer handen werk kan geven «rnn? zal
opnemen. En dat is van sncianl stand"unt
bekeken. wel hnf oiirrV»-»i*>«-rvnkste in den
strijd tegen het stempeten"!
In een tweede artikel zullen de resul
taten der organisatie te Breda ter sprake
komen.
(Nadruk verboden)