Verstrooid maar slim! Met den „weermaker" naar boven De schenker van den Keizer maal niet, waar ze was en fluisterde toen, nog half droomend: „ik heb zoo'n hon ger". Lies keek juffrouw Roos aan, had deze de gefluisterde woorden ook gehoord? Ja, ze zag het aan het ernstige gezicht van haar onderwijzeres, toen die zei: „lies, vraag aan den concierge een glas warme melk en een beschuit. Vlug maar!" En Liesje wist niet, hoe hard ze loopen zou. Ze bleef erbij staan, toen de vrouw van de concierge de melk warmde en smeerde zelf de beschuit, vooral niet te dik, dat zou Jenny niet kunnen verdragen. En toen liep ze er héél voorzichtig om niet te morsen, mee door de schoolen al dien tijd hamerde het door haar hoofd: „honger, ze heeft zoo'n honger!" Lies lachte niet. toen Jenny gretig de melk opdronk. Ze keek haar maar aan en brak de beschuit voor haar in kleine stuk jes en vroeg fluisterend: „voel je je nu al wat beter?" En juf keek het eens aan en dacht bij zichzelf: „die Liesje is toch een lieve meid. Ze heeft meer ernst dan ik dacht Toen ging de juffrouw naar de klas te rug en Lies haalde Jenny's manteltje en hielp haar in de taxi, die al voor de school klaar stond. Het was maar een klein eind je, toen stopten ze al voor Jenny's huis in een stille straat met heel kleine huisjes. Wat Lies daar zag, zou ze niet zoo ge makkelijk vergeten: een armelijke kamer, een bleeke, teer uitziende vrouw, die huil de, toen ze haar meisje omhelsde en in een bedje in den hoek twee zieke kin deren. „Jenny werd even duizelig mevrouw", zei Lies „daarom breng ik haar thuis. En mag ik vanmiddag nog eens komen hoo- ren, hoe het met haar gaat?" In Lies haar hartje stormde het! Dat zóóiets werkelijk bestónd! Natuurlijk, ze had altijd wel geweten, dat er rijken en armen waren, maar nooit nog had ze die woorden gehoord, die Jenny fluisterend uitkreunde: „ik heb zoo'n honger!" Het was Lies, of ineens alles om haar heen veranderd was en haar eigen woede van vanmorgen leek haar heel ver weg, heel klein en dwaas en onzinnig! „Wat geeft het, of ze me Liesje lachebek noe men of niet! Ik bèn Liesjes lachebek: ik ben een flauw, kinderachtig kind, dat al leen maar aan pretjes en spelletjes denkt, terwijl er toch menschen zijn. die zoo vreeselijk veel zorg en moeite en hon ger hebben!" Zoo liep ze voort, neen, niet naar school terug, maar regelrecht naar huis, naar moeder. En nog vóór den middag was moe der zelf bij Jenny thuis en werd er raad geschaft en langzamerhand kreeg Jenny's moeder, die weduwe was, meer werk. En Lies wist niet, wat ze bedenken moest om Jenny, die wekenlang in bed moest blijven, te verwennen en op te vroolijken. Met een zuur, plechtig gezicht? Welnee, met haar ouden stralenden lach, die nu nóg blijer was dan vroeger, omdat ze haar best deed, een ander genoegen te doen. Langzamerhand verdween de domme kleine Liesje lachebek, om plaats te ma ken voor een groote, flinke Lies zonne schijn, die hard werkte, omdat ze dacht, „dan kan ik later zooveel mogelijk voor anderen doen!" R. DE RUITERVv. d. FEER. Professor Faassen werd door ledereen „den verstrooiden professor" genoemd. Hij schaamde zich hierover echter volstrekt niet, doch wist van deze betiteling een slim gebruik te maken. Eens had hij glad vergeten, dat hij een avondje was genoodigd. Om zijn vergeet achtigheid goed te maken, verscheen hij den volgenden dag in het bewuste huis en deed, of hij voor dezen avond was uit- genoodigd. Hij was zóó zeker in zijn optreden, dat de familie vlug enkele huisvrienden bij elkaar trommelde en er toch nog een ge zellig avondje van gemaakt werd. Niemand durfde den professor uit den droom te helpen. Doch in den loop van den avond vertelde hij met een doodonschuldig ge zicht. „Verbeeld jullie je, wat me laatst is overkomen! Ik werd uitgenoodigd, doch vergeet de invitatie totaal. Wat moest ik doen? Snel besloten trek ik dan daarop mijn beste pakje aan en ga op visite. En die goeie menschen heeten me welkom net alsof er niets aan de hand is." De vrienden van den professor beschouwden de heele geschiedenis als ernst. Professor Faassen lachte echter in zijn vuistje. Een interessante vlucht tot op 5500 meter boven de aarde! Misschien hebben jullie allemaal wel eens gelachen om den „weermaker", den meteoroloog want zoo heet de weer kundige met een deftig woord die in een vliegtuig naar boven stijgt en daar zóóveel interessante dingen over het weer in de toekomst aan de weet komt, dat je haast zou gaan gelooven, dat hij er zelf iets aan toe of af kan doen! Nu ja, lachen is gemakkelijk, maar doe het hem maar eens na! Hij moet iederen dag tweemaal opstijgen tot een hoogte van minstens 5000 M., dus bijna zoo hoog als de hoogste berg van Europa, en daar na aan de hand van zijn instrumenten nauwkeurig berekenen wat voor weersge steldheid we waarschijnlijk in de naaste toekomst kunnen verwachten. Het belangrijkste instrument, dat hier toe dient is de meteorograaf, een soort ko ker met inhoud, die aan een der draag vlakken van het vliegtuig wordt bevestigd en die zelfstandig den luchtdruk, de voch tigheid en de temperatuur daarboven op- teekent. En bovendien kijkt de meteoro loog, natuurlijk tijdens het vliegen goed om zich heen, om de waarnemingen van het instrument te kunnen aanvullen, met wat hij gezien heeft. Ga je eens met hem mee op zoo'n hooge vlucht? Goed, alles is klaar, stap dus maar in. Je gaat maar kalmpjes naast den waar nemer zitten, maar doe me een pleizier en praat niet tegen hem, want dat zou hem teveel afleiden. Kijk nu eens op de klok: 3 uur 12. Juist, en kijk vervolgens eens even het raam uit: je ziet de aarde plot seling onder je wegzinken. Hè, dat is merkwaardig: we zijn opgestegen met hel deren zonneschijn en als we nu naar be neden kijken, zien we de weilanden, bos- schen en heide verdwijnen in een bleek- blauwen nevel, die wel wat lijkt op tabaks rook. Het is inmiddels 3 uur 17 geworden en de hoogtemeter wijst1000 M.! Enkele minuien later bereiken we een hoogte van 1200 M. en daarmee de nevel- grens. Als een zwemmer, die zijn hoofd boven het water uitsteekt, verheft onze machine zich boven den nevelsluier, die steeds over de aarde hangt en die bestaat uit rook en stof. Kijken we in de richting van de zon, dan zien we den nevel blauw als tabaksrook, aan den tegenovergestel- den kant echter wordt hij naar den horizon toe steeds donkerder, tot bijna bruin. En nu slaan we eens een blik vol bewondering naar boven! Prachtig en nog eens prachtig, die diep blauwe lucht boven ons hoofd! Die kleur krijgen we op onze aarde alleen maar te zien bij het allerschitterendste winterweer of in het hooggebergte. Het is een heel nieuwe, verrukkelijk mooie wereld, waar in we nu snel omhoog stijgen. 3 uur 25: We zijn op 2500 M.; 3 uur 29: 3000 M Een blik op den thermometer toont ons, dat we vliegen in luchtlagen, die precies op het vriespunt zijn. En dat, terwijl we een kwartiertje geleden op aar de volop in den nazomer zaten! De aarde, even kijken, hoe die er nu weer uitziet! Alles schijnt van deze hoogte af in schemering gehuld: het land lijkt donkerbruin, afgewisseld met donkergrijs van water. Groote meren zien er uit als vuile regenplassen. Aan den horizon drij ven wolken. Aan den kant van de zon ver- Onder de regeering van Hiau, een zeer beroemd en uiterst geliefd keizer van Ohina, deden tal van geleerde koppen hun uiterste best om een drank saimen te stellen, die den keizer onsterfelijk zou maken. Men geloofde in die dagen n.l. stellig, dat zooiets mogelijk was en daar alle öhineezen dolveel van den wijzen keizer hielden, was er (hun allies aan gelegen, hem in het leven te houden. Ein delijk meende een geleerd man, dat hij het geheim ontdekt had. Hij verscheen met een sierlijke kristallen flesoh aan het paleis en bood onder veel plichtplegingen den keizer den tooverdrank aan. Hiau was dolgelukkig, dat hij nu altijd door zou blijven leven! Hij gaf den geleerde kostbare gewaden, schonk hem goud en edelsteenen en dronk dagelijks een slokje van het levenswater. De schenker van den keizer, die de flesoh achter slot en grendel moest bewaren, kon echter de verleiding niet weerstaan, ook eens van het levenswater te proeven. Iederen morgen als hij de flesch moest binnen/brengen, dronk hij zelf eerst een klein slokje. Dit ging een tijdlang goed, maar eens op een dag kwam de keizer er achter. Hij ontstak in vreeseHjke woede en beval, dat de schenker onmiddellijk zou worden gedood. Diep ontroerd viel deze echter voor den keizer op de knieën en sprak „O, hoogeerwaarde zoon des hemels, denk nog een oogenblikje na, vóór U een beslis sing neemt. Kan ik dan sterven, nu ik van het levenswater heb gedronken? En als ik werkelijk sterven zou, ware dat dan niet een bewijs, dat deze drank niets dan boe ren/bedrog is? En verbeeldt U, dat het zou uitkomen, dat iemand het gewaagd heeft, den keizer te bedriegen! Keizer Hiau fronste het wijze voorhoofd en dacht een tijdlang ernstig na. Dan be greep (hij, dat hij het leven van zijn schen ker zou moeten sparen, wilde hij zijn aan zien bij het volk behouden. Hij deed di voortaan maar net of hij niets merkte, als de man eens een slokje van het levens water nam. Toen echter «hun tijd gekomen was, moes ten de keieer en zijn schenker allebei sterven. toonen ze kleuren, zooals wij ze op aarde nooit tegenkomen: zilverblond, geel, blauw achtig, zachtgroen De machine stijgt nog voortdurend en opeens wijst de piloot naar rechts bene den; er ligt daar een groote fabrieksstad. Als een enorme varkensblaas ligt boven de fabrieken een rookwolk, die zelfs een eind boven de nevelgrens uitsteekt. Vlak on der ons trekken een paar Jichte wolken flarden voorbij en om ons heen schitteren mlllioenen fijne ijskristalletjes. Het zijn boodschappertjes van de vederwolken, die boven ons hoofd, misschien wel 8000 M. hoog, als zachtwitte bloesemtakken tegen den blauwen hemel liggen te bloeien. De romp van ons vliegtuig is beijzeld, de thermometer wijst 20 gr. onder nul. Als een vreemd fata morgana zien we opzij van ons de z.g. „onderzon" verschijnen: een weerspiegeling van de dag-vorstin in de ijskristalletjes. De handen en voeten worden langza merhand koud; seconden lang schijnt de adem te stokken: ja. we beginnen hier op 5500 M. hoogte werkelijk even aan zuur stofgebrek te lijden! Intusschen is een dichte wolkenmassa tusschen ons en de aarde geschoven; we vliegen als boven een sneeuwveld. Nu wordt het tijd, dat we weer dalen, naar de aar de terug. Het afscheid zal je wel even moeilijk vallen. Nu nog een laatsten blik naar boven, waar die heerlijke blauwe he melkoepel zich welft.... wèg is alles: we vliegen in een dichte wolk. Een tijdlang is alles nevelig om ons heen, dan opeens zien we de aarde op ons afkomen! Nóg een oogenblik en we zien het vliegveld en voelen den lichte schok, waarmee onze wielen de aarde raken. Stap maar uit! Je hebt zeker weer erg genoten! Wijd dan maar eens een dank bare gedachte aan den „weermaker", wiens taak nu nog lang niet geëindigd is! In tegendeel: hij verdwijnt met zijn koker in ae werkkamer en rekent met behulp van den meteorograaf uit, wat al die wolken, luchtstroomingen, warmte- en koude-ge- bieden daarboven nu wel voor ons te be- teekeneu hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 18