iVan een vacantieweek met zonneschijn Vrijdag 23 September 1938 No. 30 79ste Jaargang j Vier Hollandsche jongens fietsten door Belgenland. De eerste schooldag! Wonderlijke dag is dat toch: je bent ln Je hart maar erg blij, dat het gewone leven weer gaat beginnen, en tocheen gewoon schoolkind ben je dien eersten morgen nog niet. Het vrije prettige leventje zit je nog in handen en hoofd en het duurt zeker een paar dagen voor je heelemaal bent gewend. Dat wist mijnheer Faber, het hoofd van de school, ook wel en daarom had hij de goede ge woonte aangenomen om dien eersten mor gen nog niet met de lessen te beginnen. Die paar uurtjes werden besteed met het ver tellen van vacantieverhalen. Ieder mocht op zijn beurt vertellen, hoe hij de vijf vrije weken had doorgebracht en daar dit al jarenlang zoo was geweest, deden de jon gens en meisjes gewoonlijk erg hun best om het „reis"- of „thuis"verhaal er zoo goed mogelijk af te brengen. Want.... „wat je doet, doet dat goed" zei meneer „al is het een vacantieverhaal vertellen. Doe het zoo, dat ieder ervan ge niet en het gevoel heeft of hijzelf meereist en meespeelt". Zoo kwam het, dat de drie vrienden Piet, Kees en Anton, die samen met den ouderen bropr van den laatste een fietstocht door België hadden gemaakt, zich werkelijk ern stig op „het verhaal" hadden voorbereid. Piet had een notitieboekje in zijn vestzak, waar hij alles, wat ze zooal beleefden in- krabbelde, Piet hielp hem trouw verschil lende kleinigheden onthouden en Anton, die een echte rekenaar was, schreef van elk glas melk. limonade of spuitwater op wat het gekost had. Meneer zou 't beslist op prijs stellen, zoo dacht hij, precies te weten waar de consumptie het voordeeligst was, voor het geval hij ook eens naar België ging! Toen de beurt dan ook dien morgen aan Piet kwam, hadden de drie jongens een echt voldaan gevoel. Piet kuchte eens, haalde zijn „logboek" uit den zak en stak van wal: „Onze vacantie, dames en heeren," zoo begon hij, „is wel de fijnste vacantie ge weest van allemaal want.... we troffen de vacantie met zonneschijn, n.l. van 1 tot 15 Augustus. Dat kan niemand ons nazeggen, tenzij hij ook precies dien tijd op reis i s geweest. Nu dan: we wilden een echte fiets- vacantie hebben en dus liefst niet alles be derven door met den trein te beginnen. En dus zorgden we er voor dat we Zondagmid dag op de fiets zaten en zoo stevig moge lijk doortrapten tot Arnhem. Het was heer lijk weer: de allereerste warme dag. Om vijf uur kwamen we, na een prettigen tocht, in Gelre's hoofdstad aan, waar we goed en goedkoop aten, want Wim, die al achttien is, weet alle adressen op zijn duim." ,,En ik schreef alles op," riep Anton, ook al in een boekje bladerend. De heele zaak kostte maar". Stil nou, dat doet er niet toe. Nu dan, na het eten vlug een trein nagekeken en naar het station, want we wilden dien avond nog naar Maastricht. Laat aangekomen, en di rect een hotel gezocht, waar we heerlijk sliepen. Den volgenden morgen Maandag dus stonden we vroeg op, zóó vroeg, dat onze schoenen nog niet eens gepoetst waren. Ook al niet erg: we borstelden ze maar wat op, ontbeten vlug en stegen op. Nu ging het weldra België in: langs de Zuid-Willems- vaart, die zich over de grens voortzet in het Albertkanaal, reden we bij prachtig zonnig weer in de richting Luik. We zagen daar o.a., hoe een schip in een der vele sluizen werd geschut en de Belgen, die erbij stonden, bleken erg trotsch te zijn op die sluisjes. Wij vonden echter die bij ons, n.l. bij Vreeswijk, heel wat grooter en indrukwekkender. We passeerden de douane, die verbazend ge moedelijk was niemand van ons hoefde iets uit te pakken! en hielden halt in Visé, waar we even iets wilden drinken. Maar dat was een erg gek geval: we wacht ten vijf minuten, tien minuten, een kwartier en konden maar niet gedaan krijgen, dat men ons bediende. Het was n.l. twaalf uur dan zit iedereen in België aan den warmen maaltijd. „Buitenbeentjes", die om dien tijd iets anders dan „pommes frites" of zooiets bestellen, worden niet voor vol aangezien, Nu, dat wisten we alweer. We zetten dus spoedig onze reis voort en fietsten naar Luik. Een prachtlandschap: rechts de Maas vallei, links de hooge rotswanden. We gin gen dwars door het industriegebied: al uit de verte zagen we hooge sintelhoopan op reizen en de lucht was vol stof en smook. De weg was bar slecht, nergens een fiets pad. daar doen ze in België lang niet zoo veel aan als bij ons! Luik zelf viel ons mee: het is een mooie stad, prachtig ruim ge bouwd. We neusden nog wat rond en kro pen vroeg onder de wol. Dinsdag reden we langs de Ourthe verder naar het Zuiden. Het is daar allergezelligst. We zagen kampeerterreinen van Luikenaars op een groene wei met een stelle rotswande er vlak tegenover en we dachten zoo eens: nou. iullie kunt het daar ook best uithou den! Heerlijk beschut! Daarna volgde er een klimpartij. We reden, steeds heuvel op heuvel af over Esneux, Hamoir, Comblain le Pont en hoe al die andere plaatsjes nog heeten mogen, naar Durbuy. Een prachtig landschap, maar steil en heet.... nou enfin we konden op het laatst haast niet meer! En terwijl we zoo tegen de heuvels opzwoeg- den met onze stevige zwaar bepakte fietsen, moesten we telkens ondervinden, dat die kleine, zwarte Belgen op hun lichte fiets jes met versnellingen, ons inhaalden en voorbijstoven. Ja, soms lachten ze ons zelfs uit en mompelden iets als ..die gekke kaas koppen". We hebben intusschen wel ge merkt dat je in de Ardennen beter wande len dan fietsen kunt! Nu maar in Durbuy waes het leuk: het kleinste stadje ter wereld wordt het ge noemd We overnachtten er en werden 's avonds uit den slaap gehouden door een troep Hollanders, die hardnekkig almaar dwaze liedjes zongen zooals ,houd er den moed maar in" enz. Als je dat hoort, zou ie niet gelooven. dat deze schreeuwers zoo'n prachtig mooi volkslied en zoo'n massa andere mooie liederen hebben! Den volgenden dag heel erg heet moed gevat en een vreeseljjke klimpartij ondernomen naar Laroche. Dat is een heel aardig toeristenplaatsje, dat tegenwoordig zeer in de mode is. Het laatste eind wer den we beloond door een lange helling met prachtig vergezicht, waarlangs we naar beneden stoven. We klommen 's avonds nog even de heuvels op en bewonderden heb Durbuy, het kleinste stadje ter wereld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 19