Terugblik op Nederland's groei
Moeilijke mobilisatiejaren:
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 3 September 1938
Zesde Blad No. Z4061
In de veertig jaren van het
regeerings-j ubileum
79sfe Jaargang
Nationale beslotenheid en gelijksoortigheid
Een vraaggesprek met dr. F. E. Posthuma
Door Prof. Dr. J. Huizinga, hoogteeraar te Leiden.
Een vriend vroeg mij: waarom besteedt
men thans alle aandacht en alle geestdrift
aan het vieren van den dag, waarop voor
veertig jaar de Koningin gekroond werd,
terwijl toch over twee Jaar een veel luis
terrijker getij ommekomt? Tegen het einde
van 1940 zal Wilhelmina een halve eeuw
Koningin der Nederlanden zijn geweest.
De geschiedenis telt de jaren van een re
geering doorgaans van het tijdstip der op
volging af en niet eerst van de aanvaar
ding der regeerlngstaak. Waarom niet ge
wacht? De opmerking scheen mij niet on
gegrond. Inderdaad, een grootscher viering
blijft in uitzicht. Doch welaan, er zal op
nieuw feestvreugde en dankbaarheid te
over zijn, als het lot gunstig blijft. En het
feest zal uit zich zelf een anderen stem
pel dragen. Het zal in zekeren zin, meer
dan nu het geval is. het koningschap zelf.
liet Oranjehuis, de Kroon zijn, wat in 1940
het voorwerp der hulde wordt, terwijl het
thans bovenal de persoon van Koningin
Wilhelmina is, wie de hulde geldt, de
Vrouw en Moeder, die van de dagen af.
dat anderen het onbezorgde levensperk
van twintig nog wacht, den zwaren last
van 's Lands bestier gedragen heeft. Zoo
heeft wellicht toch het feest van 1938 een
noot van innigheid, die 1940 niet overtref
fen kan.
De ouderen, wier heugenis tot 1880 of
verder teruggaat, kunnen nog de teerheid
navoelen, waarmee men in die tijden eerst
van het Prinsesje en later van het Konin
ginnetje heeft gesproken. Het kostte moei
te. van dat zachte verkleinwoord afscheid
te nemen, toen de achttienjarige de taak
van haar Moeder de Regentes had overge
nomen. De vlaag van diepe aandoening
ever al wat het feit der kroning inhield en
voor de jonge Koningin zou meebrengen,
ging opeens veel verder dan de kringen,
die in een sterke gehechtheid aan vorsten
huis en monarchie leefden. Er trilde een
snaar in het nationaal bewustzijn, die in
lang niet zoo sterk en wellicht nooit zoo
zuiver geklonken had.
1898, wat lijkt het ver af! Welk een an
dere tijd. en welk een ander Nederland!
Laat ons hier niet van staatkundige vra
gen en partijbeleid spreken, en liever trach
ten, ons een oogenblik In stemmingen van
voorheen terug te denken, de Nederland-
sche wereld vluchtig even weer aan te zien
met dc oogen van 1898.
Het liberale tijdperk neigde ten einde.
Het was menig Nederlander voorgekomn
als een soort van burgerlijk millennium,
waarvan nog geen einde in zicht was. Hoe,
het liberalisme in Nederland aan zijn ein
de? Het scheen nog steeds zoo vanzelf
sprekend, zooals het schip van staat op
het. liberale koeltje voortgleed. Niemand
twijfelde aan den Vooruitgang en slechts
weinigen aan de gezondheid van ons par
lementaire stelsel. Iedereen hield onze po
litieke groepeeringen voor echte staatspar-
ijenal begonnen zij scheuren en barsten
te vertoonen, die niet meer te lijmen zou
den blijken. De grondtoon van het open
bare leven was nog die van het protestant-
sche modernisme, dat aan zijn randen
overging in een volslagen onkerkelijkheid
en een uiterste verslapping van christelijke
voorstellingen, die door luttel wijsgeerig in
zicht of belangstelling gecompenseerd werd.
Het talrijke volksdeel, dat in een hecht
godsgeloof leefde, was politiek reeds groo-
tendeels gemobiliseerd, maar de herleving
van kerkelijken zin ook buiten die kringen
was nog verre, al zou er spoedig van het
parool christelijk-historisch een sterk her-
zamelende werking uitgaan.
Sedert enkele jaren had het socialisme
in Nederland een ander aangezicht gekre
gen. Al was de geest van het ..Nieuwenhuis
mot zakkies plakken" nog in breede krin
gen van gemiddelde geborneerdheid lang
niet afgestorven, in twee gedaanten won
ofider de Intellectueelen de idee van het
socialisme krachtig veld: van Troelstra uit
boor den weerzin tegen de maatschappe
lijke euvelen, en van de sfeer van P. L.
Tak en F, van der Goes uit in een vorm.
waarin de ernstige bestudeering van Marx
zich met een sterk aesthetisch moment
dat aanknoopte bij William Morris, ver
bond.
De wereld zag er, ten spijt van Dryfus-
clfaire en van het nog niet uitgeziekte
anarchisme van de daad, eigenlijk nog
hoopvol uit. En daar ging, geen twee we
ken vóór de kroning in de Nieuwe kerk,
(ie nota uit van Keizer Nicolaas, rampza
liger gedachtenis, die den wereldvrede te
beloven scheen, en weldra gevolgd werd
door de keuze van Den Haag als uitver
koren plek, waar dat heil geboren zou wor
den, De jonge vorstin begon haar ernstige
taak wel in een zeer bijzonder tijdsge
wricht. Wat moet er aan hoop en ver
wachting in haar jeugdig hoofd zijn om
gegaan
Een jaar later begon de Boerenoorlog.
In een zeldzame eensgezindheid leefde Ne
derland de spannende ontwikkeling van
bet conflict in Zuid-Afrika mee, eerst een
'ijd lang in wilde hoop op het haast on
mogelijke: een zegepraal der stamverwante
B'eren. dan in bittere verontwaardiging
over de hard-"- daden van het Britsche im
perialisme. Hoe ver af ligt dat alles!
De voor-oorlogsche periode.
De zestien regeeringsjaren van Koningin
gestoord voortkabbelde, moesten stuk voor
stuk worden prijsgegeven. Nederland moest
/ieh allengs zijn plaats bewust worden, niet
terzijde van de groote mogendheden, maar
midden tusschen deze, op een der gewich
tigste en meest blootgestelde punten van
een ziedend Europa. De zending van de
..Gelderland", om den grijzen overwonne-
ling van Transvaal naar zijn toevluchts
oord te brengen, kon nog een min of meer
geïsoleerde kloeke daad van buitenlandsch
beleid heeten. Toch markeerde zij reeds de
richting, welke dat beleid voortaan had te
nemen: handelen naar eigen inzicht van
goed recht, zonder vrees voor onwelwil
lendheid van machtige buren. De Neder-
landsche politiek moest door de verander
de omstandigheden zelf gaandeweg grooter
van formaat worden. Een schok als die der
spoorwegstaking van 1903 had het land nog
niet ondergaan. De ernst van den toestand
dwong tot forscher maatregelen dan men zucht naar billijkheid en vrijheid, die deze
het Oosten een groot rijk te besturen had,
waarvan alle deelen. hoe ver uiteengelegen,
ten nauwste samenhingen. De buitenbezit
tingen eischten de aandacht, al de proble
men van de behandeling der inheemsche
bevolking daagden op, en naast de vraag
stukken van exploitatie en bestuur diende
zich welhaast dat der verdedigbaarheid
aan.
Een verandering van beginsel, die slechts
in beperkte mate tot de volksverbeelding
sprak, lag opgesloten in de prijsgave van
dc bevoorrechting van het openbare on
derwijs. De opvatting, dat de overheid wel
zou zorgen voor goed onderwijs, en dat
speciaal het hooger onderwijs, met de daar
aan verbonden academische graden en be
voegdheden, tot het domein van den staat
behoorde, was door den loop der omstan
digheden een privilege van het liberaal ge
zinde volksdeel geworden, hoewel zij in den
grond met het begrip van vrijheid niet
strookte, en veeleer c-en erfstuk uit het Na
poleonisme was. Het was een omkeer van
zeer verre strekking, toen de wet van 1905
den effectus civilis van het bijzonder hoo
ger onderwijs erkende. De algeheele bevre
diging op onderwijsgebied, al zou zij eerst
in 1917 haar beslag krijgen, was daarmee
in uitzicht gesteld. Niemand kon toen nog
voorzien, dat deze erkenning van een vrij
heidsbeginsel tegen de airnacht van den
staat in, eenmaal een kostbaar pand van
geestelijke vrijheid zou blijken, naarmate
elders een nieuwe gezagsstaat zich veel
uitdrukkelijker en aanmatigender dan ooit
tevoren het monopolie van nationale op
voeding zou toekennen.
Hetzelfde jaar, dat de bevrediging van
het onderwijsvraagstuk bracht, en dezelfde
gewoon was. De onuitgesproken rustige ver
wachting, waarin men zoo lang gemeend
had, dat alle dingen in hun eigen spoor
wel gunstig zouden verloopen. bleek on
houdbaar. Alles eischte voortaan nauwkeu
rige waarneming, gezette bestudeering. Men
moest voorzien, ontwerpen, ingrijpen. Het
gansche openbare bestel werd allengs van
actiever aard. Duidelijker dan op eenig
ander gebied sprak dit feit in alles wat de
„Koloniën" betrof. Was de eerste Atjeh-
oorlog in de jaren zeventig nog niet veel
meer geweest dan een incident van plaat
selijken aard zonder ver strekkende conse
quenties, de pacificatie van Sumatra in
het eerste decennium na 1900 werd gedra
gen door bet levendig besef, dat men in
laatste oplossing had bezield, deed helaas
ook het stelsel van evenredige vertegen
woordiging geboren worden. Het leek zoo
rechtvaardigt en zoo eenvoudig: elke mee
ning van politieken aard heeft recht op
zooveel invloed in 's lands vergaderzaal als
het aantal van haar aanhangers mee
brengt. Het was inderdaad een ondoor
dachte overschatting van de deugdelijkheid
van het parlementaire stelsel, een noodlot
tige misvatting, die het geraamte der de
mocratie voor het wezen der zaak aan
zag. het levende element uit den politie
ken strijd verbande, en ons opscheepte
met den blikken vorm, waaruit alle vier
jaar dezelfde pudding te voorschijn komt,
Inmiddels had Nederland gedurende de
vier jaren van den wereldoorlog, onder de
vaste hand van Haar, die voor al de moei
lijke beslissingen de hoogste verantwoor
delijkheid droeg, en die voor geen inspan
ning, van haar geestkracht en vertrouwen
gevergd, bezweek, op treffender wijze, dan
iemand mogelijk had kunnen achten, een
beeld geleverd van het embleem, dat eens
de Vader des Vaderlands tot het zijne ge
kozen had: een ijsvogel met de spreuk
saevus tranquillus in undis: rustig te mid
den der woeste baren. Waarlijk, al kan de
dierkunde het oude volksgeloof niet on
derschrijven, men mocht dat vogeltje wel
onder onze nationale symbolen een plaats
geven.
Wie zich afvraagt, welke naspeurlijke
factoren tot de bewaring van Nederland
voor den wereldbrand hebben bijgedragen,
zal, dunkt ons, allereerst moeten erkennen,
dat er destijds, ook midden in den strijd
nog meer van het volkenrecht overeind
bleef staan, dan de nu laatst verloopen
jaren ons bij voortduring te zien' geven.
Ons land kon. door nauwlettend op de gel
dende regelen van het internationale recht
Het fundament van Nederlands
geestelijke houding.
Het bezat een onschatbaar voorrecht,
dat zulk een houding veroorloofde en voor
schreef. in zijn nationale beslotenheid en
gelijksoortigheid. Zonder aanspraak te ma
ken op een duimbreed gronds buiten de
grenzen, zonder minderheids- of taalkwes
ties binnen de grenzen (want de Friezen
zijn de kern van het Nederlandsche volk
zelf, al wordt dat soms door enkelen hun
ner in de hitte van hun taaigeestdrift ver
geten), met een taak te vervullen, in Euro
pa en in het Oosten, die niemand met
schade bedreigt, en veten tot heil kan zijn,
is de Nederlandsche staat een zeer positief
element in de politieke samenleving van
heden. Waarom positief? Omdat Nederland
vasthoudt en vasthouden moet aan een
ideaal van echte en heilzame samenleving
- onder staten en volken, een internationale
te staan, zelfs in netelige vragen nog op rechtsorde, die niet een vrome wensch is
eenig ontzag voor het recht aanspraak
maken bij de machtigen, die letterlijk over
ons hoofd heen de wapens kruisten. Zich
zelf zijn en zich door niemand vrees laten
aanjagen, zich niet plooien om verkeerden
uitleg van zijn houding te ontgaan, op zijn
recht staan en van niemand iets verlan
gen of begeeren, dat zijn de beginselen
geweest, die tijdens den oorlog de juiste
en heilzame waren gebleken, en die ook na
den oorlog de integriteit van ons grondge
bied hebben doen ontzien. Op dien grond
slag hmebben wij ons goed recht, in geen
van het bespiegelend verstand, maar een
noodzakelijkheid, die door de gansche we
reldorde aan volken zoowel als aan indi
viduen is opgelegd, en die tegen alle ne
gatieve invloeden in. die haar tijdelijk ver
tragen. zich dagelijks onafwendbaar ver
wezenlijkt. Ons woord samenleving is een
mooi wooi£. De omringende talen hebben
er geen volkomen equivalent voor. Het
houdt voorstellingen in van actieve orde
en vruchtbare eendracht, van elkander
verdragen en helpen, als in een goed ge
zin. Het woord wordt ook wel gebruikt in
selen tenslotte hebben het fiere parool in
gegeven. dat Nederland van niemand een
waarborg van zijn onaantastbaarheid be
geert, daar het van niemand een schen
ding verwacht. In dat besef van eigen ver
antwoordelijkheid weet het volk zich een
met de in menige zware beproeving tot
rustige wijsheid gerijpte en bezonkene per
soonlijkheid van Haar, die de kroon draagt.
Het was niet louter eigen geestkracht,
wat Nederland, toen alles uiteen scheen te
scheuren, tot een waardige houding in
staat stelde.
H V
«gil"
Eens bezat H. M. Koningin Wilhelmina ook een Koninklijk Jacht „De Valk" geheeten.
het jacht op de reede van Texel, tijdens de vlootrevue op 12 September 1894.
iliummini
„Ik zou zoo gaarne hebben gezien
dat het Nederlandsche volk. bij het
veertigjarig Regeeringsjubileum. één
en onverdeeld zijn hulde aan H. M.
de Koningin kon aanbieden
In het tijdperk, waarin de regecring van
onze geéerbiedigde Koningin valt. hadden
wij ook eenmaal zoo ongeveer in het
midden een ministerie Cort van der
Linden. Dit ministerie trad af in 1918 en
aangezien ministers bij hun komst ge
woonlijk reeds een zekeren leeftijd bereikt
hebben, kan het geen verwondering baren
dat van de leden van dit kabinet niet ve
ten meer tot, de levenden behooren. Er
zijn er nog drie overgebleven: Jhr. Dr.
John Loudon, destijds minister van Bui-
tenlandsche Zaken. Vice-Admiraal J. J.
Rambonnet, destijds minister van Marine
en Dr. F. E. Posthuma. destijds minister
van Landbouw. Nijverheid en Handel. Wij
hebben ons tot dezen laatste gewend om
eens iets uit die veelbewogen jaren, de
zoogenaamde oorlogsjaren van 1914 tot
1918, te mogen vernemen. Wij bieden het
geen wij vernamen onzen lezers aan in
den vorm van een vraaggesprek.
Wij kwamen met ons verzoek bij Dr.
Posthuma. Hij zag ons eens lachend aan
en zeide: Uw ouderdom schat ik zoo on
geveer op dertig jaar; bij het begin van
den oorlog waart u dus zes en aan het
einde tien jaar. U behoort dus tot dege
nen die mij indertijd de meeste zorg baar
den, aankomende jongens die flink kon
den eten en waarvoor ik niet te veel eten
beschikbaar kon stelten. Natuurlijk waren
de zorgen niet bij mij alleen, maar uw
ouders zulten er wel in mede hebben ge
deeld Meestal brood van niet te beste kwa-
Jiihelmina van de kroning tot het uit- üteitmeestal aardappelen, ook al niet van te
«eken van den wereldoorlog hebben aan beste kwaliteit, rijst die men niet gewoon
lands regeering. en daarmede in de j was te eten, groenten die schaarsch wa-
(ttste plaats aan de Kroon zelve, hoogere ren en duur. peulvruchten waar ook nog
(«hen gesteld dan het rustige, ietwat af- wel eens eenige tusschendoor liepen die er
Ms gelegen Nederland van het laatste feitelijk uitgezeefd hadden moeten zijn en
•;sart der negentiende eeuw gewoon was dan het allermoeilijkste, het vet in den
!t*eesl te aanvaarden. De bijkans naieve vorm van boter, allerlei dierlijke vetten en
(«kerdheid van een veilig nationaal be- kunstvet.
'an. dat zich van het „buitenland" niet Nu u ongeveer dertig jaar geworden zijt,
te veel behoefde aan te trekken, en het is het intusschen niet meer aan u te zien
(((trouwen in een beproefde maatschap- dat u in uw jongensjaren honger hebt
f'ijke orde, die nog in de bedding van gelede.'.
I 'Tgerlijke welvaart en vrijen handel on- Wij zeiden: honger? Dat hebben wij
nooit gehad! Wij verlangden wel eens
naar meer, maar wanneer heeft een jon
gen nu eigenlijk genoeg en alles bij el
kaar genomen zorgde Moeder wel dat ook
onze maag den strijd kon doorstaan.
Dr. Posthuma lachte eens hartelijk uit
en antwoordde: dat mag ik hooren, want
als men de menschen, die toen den toon
aangaven waarmede ik bedoel: die toen
het luidste schreeuwden had mogen
gelooven, dan verhongerde half Nederland
en zou de komende generatie niet anders
dan zwakkelingen vertoonen.
Wij konden ook een lach niet onderdruk
ken en vroegen: maar waarom maakte
men dan zoo'n lawaai?
Dr. Posthuma antwoordde: men maakte
niet alleen lawaai in den vorm van wat
mopperen, doch het geschreeuw, om maar
geen ander woord te gebruiken, werd
hoe langer hoe luider naarmate 1918
voortschreed.
Wij merkten op dat wij dit, al was het
ook niet uit eigen ervaring, konden begrij
pen omdat de toestanden hoe langer hoe
nijpender werden.
Ongetwijfeld, zeide Dr. Posthuma. Er
kwam echter nog een andere factor bij. De
verkiezingen kwamen in zicht_ en daar
mede het streven van vele politieke par
tijen of politieke eenlingen om toch den
voike maar duidelijk te maken dat zij het
veel beter konden dan het zittende kabi
net en dat men dus vooral op hun party,
soms liefst op hun persoon, moest stem
men om er van verzekerd te zijn het beter
te krijgen.
Onwillekeurig kwamen wy tot de vraag.
Was dan in 1918 de economische toestand
verbonden te treden, erkend gezien. Op negatieven zin: samenleven als hond en
dien grondslag heeft ons volks ondanks [-at. Indien de politieke samenleving eer
dreigementen neen gezegd, toen s lands üe gedachte wekt aan dit laatste, dan is
eer en de zeggenschap over eigen bodem ,lel omdat tal van volken en staten zelf
op het spel schenen te staan. Die begin- hond o{ kat WjHen zyn De nati0nale zelf-
+nnplntta Vi ohhon not" tloro nCirflfll 113
genoegzaamheid is een zuiver negatief be
ginsel, gebaseerd op ontkenning van het
grootere terwille van het geringere.
Een internationale zin behoeft den mees
ten Nederlanders niet te worden aange
leerd. Zij dragen dien krachtens hun gan
sche volksverleden en staatsbesef in zich.
Er is een tijd geweest en hij ligt merk
waardig dicht achter ons, dat de Nederlan
der, altijd tot een zekere intellectualisti
sche geesteshouding geneigd, zich wat al
te licht liet wiegen in de illlusiën van een
beter en veiliger statenstelsel. dat op komst
scheen. De uiterlijke gebeurtenissen en om
standigheden hadden dien trek van een
hoopvol internationalisme nog versterkt.
Nederland had de eerste en de tweede vre-
desconferentie mogen herbergen. In Den
1 Haag was eerst het Hof van Arbitrage, dan
het Vredespaleis, dan het Permanente Hof
van Internationale Justitie gevestigd ge
worden. De geest van Grotius had er op
nieuw gebloeid in Asser en Van Vollenho
ven. Het land was 'bedriegelijke proef op
de som van het pacifisme) ondanks een te
kleine weermacht, met zijn rijke en be
geerlijke bezit over zee, voor de stormen
der eeuw gespaard gebleven. En thans
kwam de Volkenbond al onze hoopvolste
verwachtingen in een duurzamen. hechten
vorm gieten. Het was geen wonder, dat de
Volkenbond geen trouwer aanhanger
vond en behield dan Nederland.
Nu leven wij in de ontgoocheling. Het
vlammetje van het volkenrecht flakkert
kwijnend in de bedorven lucht van een
door booze hartstochten verpeste wereld.
De stemmen, die tot internationale een
dracht manen, klinken zwak.
Beteekent dit, dat de idee van vrede en
recht de neerlaag heeft geleden? Of dat
onze volksgeest in het ongelijk is gesteld
—J en schade leed? Geenszins. De harde lessen
van de verbijsterende jaren, die achter ons
liggen, zijn ons tot voordeel geweest Is
het, zooals een regel van Camoens luidt,
lafheid, onder schapen een leeuw te zijn,
het is het ook, om onder wilde dieren een
lam te zijn, als men anders kan. Het
Nederland van heden weet, dat het an
ders kan. en anders moet, en wil het. De
laatste jaren hebben, in ons van nature
weinig militaire land. een stijging van het
aanzien der weermacht opgeleverd, als
sinds 1831 niet meer was aanschouwd. De
bereidheid tot opoffering, de vaste wil tot
verdediging van ons goed recht zijn alge
meen geworden.
Het wezen van Nederland zelf brengt
mee, dat elke krachtige verlevendiging van
ons staats- en volksbesef, hetzij door een
dreigend gevaar of door een groote idee,
zich steeds ontlaadde in een zich samen-
scharen rondom Oranje. Zoo was het in
het verleden, zoo is het nu. Maar het is
thans niet een psychologische reactie van
zich bergen, wat de Kroon meer dan ooit
te voren tot middelpunt van ons streven
maakt. De veertig jaren van Wilhelmina's
regeering hebben van lieverlede het aan
zien van het koningschap zelf tot ver bo
ven de tevreden aanvaarding der monar
chie in haar eerste eeuw doen stijgen. De
negentiende eeuw had nog te veel wortels
in het rationalisme der voorafgaande, tè
veel geloof in het meerderheidsbeginsel en
in de gezagsopdracht bij keuze, om niet in
theorie toch eigenlijk aan een republiek
als besten .staatsvorm de voorkeur te ge
ven. Overal waar niet de eerbied voor god
delijke inzetting bij voorbaat den doorslag
gaf, konden toch het erfelijk koningschap
en de souvereiniteit gevestigd in de kroon
voor het staatkundig denken der eeuw niet
veel anders zijn dan een anomalie, die men
hier te lande geredelijk aanvaardde, omdat
het Oranje betrof. De twintigste eeuw
heeft de verstandelijke uitgangspunten van
zulk een staatsgedachte geschokt. Voorzoo
ver niet de staatswetenschap zelf overtuig
de. hoe kostbaar een erfelijk en eenhoofdig
gezag, mits in vrijheid gegrondvest, in alle
dingen des levens pleegt te zijn, leverde de
praktijk der recente historie het bewijs.
Links
verzoek om Treub aan Landbouw te ver-
vangen, tot mij kwam. Aan politiek had
ik nooit gedaan en in 1913, toen wij poli
tiek nog onder het districtenstelsel leef
den, heb ik een candidatuur die, naar men
zeide, goede kansen bood. vierkant gewei
gerd. In landbouwkringen was ik reeds
destijds als oud-zuivelconsulent, oud-se
cretaris van den Algemeenen Nederland-
schen Zuivelbond en directeur der Cen
trale Landbouw-Onderlinge en Tuinbouw-
Onderlinge, niet een onbekende, doch veel
verder ging mijn bekendheid ook niet. In
een onderhoud dat ik met Treub en later
met Cort van der Linden had, heb ik dit
goed naar voren gebracht, maar daarop
kwam de merkwaardige opmerking: aan
politiek behoeft u ook niet te doen. als u
maar niet te veel uit de lijn van het kabi
net valt. Het gaat om uw kennis van den
landbouw en vooral van de landbouwers.
Wij begrijpen heel goed, zoo redeneerden
deze beide grootmeesters, dat het bij eeni-
gen duur van den oorlog om den landbouw,
d.w.z. om de voedselvoorziening, zal gaan
draaien en daarvan hebben wij geen ver
stand en dus: kom tot ons!
Ik ben dus minister geworden vrijwel
alleen op het motief: in de moeilijke tij
den waarin ons land verkeert, is ieder ver
plicht naar zijn beste krachten mede te
werken!
Het heeft mij intusschen toen en in
latere jaren en ook in de crisisjaren die
wij nu beleven, sterk getroffen dat de po
litiek tenslotte het land niet kon en kan
helpen.
Als vanzelf kwam de vraag bij ons op:
Is dit dan ook de reden dat u later, na
uw aftreden als minister, niet aan politiek
hebt gedaan?
Dr. Posthuma: Laat ik daarop maar kort
en bondig „ja" antwoorden, al zou er
wel een heel verhaal aan vast te knoopen
Nu wij het veertigjarig regeeringsjubi- hoe benyaenswaard de volken zijn, die hun
leum van Hare Majesteit gaan vieren en monarchale continuïteit in democratischen
Haar hulde zullen brengen, een hulde vorm ongeschokt mogen bewaren. Het aan-
waaraan ik van ganscher harte mededoe i Zlen der republiek als staatsvorm daalde
omdat ik zeker tot die Nederlanders be- welhaast tot dat van een pis aller.
Het geluk wil. dat Nederland's stamhuis
VSNoStdearidïïsQ Dr° Posthuma was de eco- j Komngm in moeilijke jaren voor Haar in nieuwen bloei de afsluiting van dit perk
nomische positie van Nederiand^beter dan volk
Nederlandsche volk een en onverdeeld
hetgeen voor mij wil zeggen: van alle po
litieke smetten vrij zijn eerbiedige hulde
aan Hare Majesteit kon aanbieden.
Wij interrumpeerden: Denkt u daarbij
aan het begin van den wereldoorlog in
1918 toen het kabinet Cort van dei-
Linden altrad. Hij voegde daaraan toe:
misschien overdrijf ik nu ook wel een
beetje, doch de menschen uit alle bedryts-
takken, die op het oogenblik nog leven,
zulten u de verzekering geven dat het toen
in Nederland goed was om te leven.
Wij meenden ons de vraag te mogen
veroorloven: hoe kwam het toch dat u
spoedig na den aanvang van den oorlog
minister werd?
Dr. Posthuma antwoordde: ik heb my
dat ook afgevraagd toen het vereerend
van vier maal tien regeeringsjaren en den
aanvang van een nieuw tijdvak beleeft.
Lange regeeringen zijn door de gansche
geschiedenis heen in den regel den rijken
tot zegen geweest. Dit geldt dubbel, wan
neer zulk een lange periode het beeld te
zien geeft van een staats- en volksbestaan,
dat in weloverlegden uitbouw van zijn eigen
1914?, waarop Dr. Posthuma besloot: mogelijkheden, in behoedzame wering van
Juist! Ik kan mij nog altijd niet voorstel- schadelijke invloeden, in "rnstige bestrij-
len dat er buiten onze grenzen eerst oor- ding van maatschappelijke euvelen en ge-
log moet zijn voordat er binnen de grenzen breken, zyn heil mag toevertrouwen aan
- 1 een opperste leiding, aan wier weergalooze
toewijding en volmaakte onzelfzuchtigheid
(Nadruk verboden). nooit iemand getwijfeld heeft.
vrede kan komen.