LEID5CH DAGBLAD - Vijfde Blad
Zaterdag 3 September 1938
Onze landsmoeder
bij den watersnood te Nij kerk
Haar bezoek op Maandag 24 Januari 1916
Persoonlijke
herinneringen
van een
Leidenaar
Waarde en beteekenis van het
constitutioneele Koningschap i>n om land
haar relaas nu even vlot als de vorige week
aan den Prins.
De Koningin bezocht o.a. een boer in de
buurtschap Holk. Toen H. M uit de auto
stapte zag Zij daar onmiddellijk een veld
wachter. gedecoreerd met de Militaire Wil-
icms-orde; H. M. liep allereerst op hem
toe en noodigde hem uit om te vertellen,
waarvoor en wanneer hij die onderschei
ding ontvangen had.
Toen H. M. den toestand ter plaatse ter
dege had opgenomen en afscheid van den
bewoner wilde nemen, zeide deze: „Ko
ningin ik heb nog een verzoek aan U; Gij
Door J. de Lange, oud-burgemeester van I binnentalud van den zeedijk; haar hoeve
Nijkerk en oud-wethouder van Leiden. was verwoest, het vee verdronken en zij -
met hun drieën hadden alleen het veege hebt nu gezien hoe ik hier zit. ik ben
lijf kunnen redden in een gierbak waarin iUü. ik kan niet meer werken en er is zoo
zij het grootste gedeelte van dien barren veel te doen: ik heb maar één zoon en die
nacht
Midden in den rampzaligen wereld
oorlog werd Nederland in het rondom de
Zuiderzee gelegen deel van Noord-Holland
en Gelderland bezocht door een gewel
digen watervloed.
Ook Nijkerk kreeg daarvan zijn deel.
De kom dezer Veluwsche gemeente ligt
in den zeepolder Arkemheen, ongeveer op
de grens van dien polder en den Veluwe-
zoom.
De polder wordt door een deugdelijken
dijk beschermd tegen het zeewater. In
1775 was deze dijk voor de laatste maal
voor het zeewater bezweken en toen zóó
deugdelijk hersteld, dat niemand in Nij
kerk er aan dacht dat zulk een ramp zich
zou kunnen herhalen.
In den nacht van Donderdag 13 op Vrij
dag 14 Januari 1916 beukten de woedende
zeegolven, opgezweept door een hevigen
Noord-Westerstorm, dien zeedijk echter
zóó hevig en zóó lang. dat hij tenslotte
over een groote lengte toch bezweek.
In den polder
woonden onge
veer tweehon
derd gezinnen,
meest veehou
ders. die allen
in grooten nood
verkeerden.
Zij werden in den
barren winter
nacht door het
water overvallen
en moesten hun
leven trachten te
moesten doorbrengen, dobberende
op het water, met als eenige beschutting
voor den storm een overeind gebleven
stuk muur der woning. Deze vrouw ver
telde haar wedervaren aan den Prins met
een natuurlijke en vlotte welsprekendheid,
die verbazingwekkend was. Toen de Prins,
die met groote belangstelling had geluis
terd. afscheid van haar nam, zei ze: „Prins
als je nu thuis komt, wil je dan je Vrouw
en dat lieve Kind van je m'n groeten
doen?" De Prins antwoordde: „Ja, dat wil
redden op de zolders of daken hunner
woningen. Menschen zijn er Gode zij
dank niet omgekomen, maar van het
vee zijn honderden stuks in de stallen ver
dronken, enkele boerderijen zijn geheel of
gedeeltelijk verwoest en het in de hooi
bergen opgetaste hooi ging verloren.
Nijkerk lag door deze ramp geheel
geïsoleerd; de spoortreinen konden
niet rijden, evenmin auto's, rijwielen
enz. De telegraaftoestellen konden niet
worden bediend; alles stond onder
water; alleen de telefoon, voor zoover
de toestellen bereikbaar waren, bleef
bruikbaar. In de gasfabriek werden de
vuren onder de retorten door het vloed-
water gebluscht en er was dus geen
gas voor verlichting; de waterleiding
stagneerde, omdat de gasmotor van
dat bedrijf, bij gebrek aan gas niet
kon werken.
Reddingsmiddelen ontbraken in dien
nood en eerst nadat in den nacht van
14 op 15 Januari een gerequireerde
afdeeling pontonniers met pontons
was aangekomen, kon op eenigermate
voldoende wijze met verlossing der
door den watervloed overvallenen wor
den aangevangen.
De Commissaris der Koningin arri
veerde Vrijdagsnamiddags per roei
boot!
Toen de storm was uitgewoed, vloeide
het zeewater weder gedeeltelijk terug, zoo
dat in de kom der gemeente het gewone
verkeer spoedig hersteld werd. de spoor
treinen hervatten Zaterdag 15 Januari des
middags weer den dienst.
Het Koninklijk Huis gaf natuurlijk ook
blijken van belangstelling in ons lot.
Dinsdag 18 Januari kregen we een lang
durig bezoek van Prins Hendrik Van dit
bezoek wil ik een aantrekkelijk moment
vermelden.
Bij den sluiswachter ontmoette de Prins
een 70-jarige weduwe, die met twee zoons
een hoeve bewoond had, gelegen nabij het
en m'n Kind?" „Of ik ze ken?" zei dat
lieve oude moedertje „zoo lang als ze
leven hebben ze op een plaatje bij mij aan
den wand gehangen!" Daar sprak het
Oranjebloed.
Het hoogtepunt in de deelneming die in
die moeilijke dagen ons ten deel viel werd
bereikt toen op Maandag 24 Januari onze
Landsmoeder de gemeente bezocht.
Hare Majesteit werd 's morgens ten 12
ure aan het Raadhuis ontvangen door den
Commissaris der Koningin en den Burge
meester In het Raadhuis werd aan Hare
Majesteit een album aangeboden met fo
tografieën betreffende de ramp en werden
aan Haar voorgesteld enkele personen, die
zich bij de hulpverleening hadden onder
scheiden. Enkele oogenblikken na de aan
komst begon Hare Majesteit een autotocht
door de geheele gemeente voor zoover de
watervloed ze geteisterd had. Het eerste
bezoek gold een arbeidersgezin; de Ko
ningin onderhield zich in de woonkamer,
waar de wasch aan lijnen te drogen hing,
met de moeder van het gezin en informeer
de met groote belangstelling naar alles wat
bet gezin betrof.
Ook de reeds genoemde 70-jarige we
duwe kon in de sluiswachterswoning, nu
aan de Koningin zelve, opnieuw haar we
dervaren mededeelen; zij sprak de Ko
ningin geregeld aan als „Vorstin" en gaf
de oude man kreeg de begeerde hulp.
De Koningin vertoefde drie uren in Nij
kerk en besteedde al dien tijd voor de tal
rijke bezoeken aan de door den watersnood
bezochten. En door de wijze waarop onze
Landsmoeder dat deed, was elk bezoek voor
degenen, die het betrof een lafenis in den
nood. een opbeuring in den druk. Zij ge
voelde zich één met de beproefden. Elke
hoevenaar ontving en begroette Haar op
zijne wijze; er waren er die Haar gul de
hand boden, met den groet: „dag Juf
frouw"; de Koningin greep elke hand die
Haar werd aangeboden, drukte ze harte
lijk en groette terug: „dag vriend, ik kom
eens zien hoe het je gaat".
We kwamen natuurlijk alleen op hoeven
die niet meer onder wateT stonden, maar de
door het vloedwater achtergelaten laag
slib, was nog overal aanwezig. Als de be
zochten planken wilden leggen, waardoor
de Koningin niet over het slib zou behoe
ven te loopen, klonk het woord onzer
Vorstin: „Laat dat maar, vriend" Toen
onze Landsmoeder. na afloop van het be
zoek. Nijkerk verliet, vertoonde Haar kleed
een slijkrand van zeker 20 c.M. breed!
En wat in Nijkerk in 1916 geschiedde,
gebeurde toch immers altijd in al de jaren
dat God ons Koningin Wilhelmina schonk.
Overal waar Haar volk beproefd werd, was
Zij bij de beproefden, om deel te nemen in
het lot der rampspoedigen.
Het is van blijvende groote waarde voor onzen tijd
Door prof. dr. A. C. Josephus Jitta, buiten
gewoon hoogleeraar in het staatsrecht aan
de Technische Hoogeschool te Delft.
Het Koningschap is in ons vaderland
als zoovele andere nuttige, vrijwel onmis
bare, typisch nationale instellingen, niet
een product van onzen bodem, maar het
is in ons land geïmporteerd, heeft er wor
tel geschoten en onder zijn bladeren voelt
ons volk zich veilig.
Vóór de vestiging van ons nationale ko
ningschap in de jaren 18131815 hadden
in Nederland twee „Koningen" geregeerd,
Philips II en Lodewijk Napoleon. Philips
II was geen Koning der Nederlanden, doch
Koning van Spanje, al placht men hem
ook hier te lande als de „Koning" aan te
duiden. Aan dat „Koningschap" heeft Neder
land geen aangename herinneringen. Toen
Lodewijk Napoleon in 1814 in eenbuiten-
landsche badplaats kennis kreeg van het
voornemen der groote mogendheden. Ne
derland en België tot een Koninkrijk te
vereenigen, wendde hij zich tot een Neder-
landschen vriend met de vraag, of hij, die
toch Koning van Holland was geweest,
niet in aanmerking zou kunnen komen
voor de nieuwe functie. Het antwoord
luidde volkomen terecht, dat, indien er in
Nederland sprake was van een koning
schap, slechts één dynastie in aanmerking
kon komen, die van Oranje.
De Stadhouders van Oranje hadden ge
durende de Republiek van de Zeven Ver-
eenigde Nederlanden, wanneer zij groote
staatslieden waren, als Willem van Oranje,
Maurits. Frederik Hendrik en Willem Hl,
een positie, die machtiger was, dan van
menig vorst, maar juridisch waren zij niet
meer dan ambtenaren in dienst der Sta
ten, aan wier souvereiniteit zij hun func
tie ontleenden. De Stadhouders waren niet
souverein, maar de Provinciale Staten.
De latere Koning Willem I heeft in 1813
de souvereiniteit over deze landen aan
vaard met de volgende woorden, die dui
delijk bewezen, dat hij zich van de betee
kenis van zijn nieuwe functie be
wust was. Hij zeide in zijn proclamatie tot
het Nederlandsche volk: „Uw vertrouwen,
uwe liefde legt de Souvereiniteit in mijn
handenIk aanvaarde, wat Nederland
mij aanbiedt, maar ik aanvaarde het al
leen onder waarborging eener vrije con
stitutie, welke Uw vrijheid tegen volgende
mogelijke misbruiken verzekert".
Zoo werden aanstonds de macht van
den Koning en de invloed en de vrijhe
den van het volk verankerd in een grond
wet. die de verhouding van vorst en volk
regelt.
De invloed van het Volk.
Onder den invloed der constitutioneele
praktijk van de vorige eeuw heeft die
verhouding een aanmerkelijke wijzi
ging ondergaan. De invloed van het
al van af Augustus '14 onder de wape
nen; geef dien jongen nu eens een paar
maanden verlof om zijn ouden vader te
heipen".
Hoe, dat kan ik niet precies verklagen,
maar ik kwam onder den indruk dat er bij
onze Landsmoeder eenige aarzeling was om
op deze vraag te antwoorden; ik zei daar
om: „Indien Uwe Majesteit het goed vindt
zal ik aan den Compagnie's-commandant
van dien dienstplichtige wel schriftelijk
vragen om hem het noodige verlof te ge-
ik wei doen. maar ken je dan m'n Vrouw ven". H. M. antwoordde toestemmend, en
H. M. Koningin Wilhelmina en H. K. H. Prinses Juliana (in
Zeeuwsch costuum) tijdens het bezoek aan Zeeland (1924). De
foto is genomen tijdens het défilé voor het stadhuis te Goes.
Drie Maart 1923, Koning Gustaaf Adolf van Zweden in ons land. Vooraan op de foto, welke
te Rotterdam werd genomen, links H. M. Koningin Wilhelmina, midden Koning Gustaaf Adolf,
rechts wijlen Z. K. H. Prins Hendrik. Achter den Koning v. Zweden staat de toenmalige burge
meester van Rotterdam, Dr. A. R. Zimmerman.
volk op het regeeringsbeleid is aan
merkelijk gestegen door de uitbrei
ding van het kiesrecht, door den om
vang van de wetgeving en door de
praktijk van het beginsel der mt-
nisterieele verantwoordelijkheid en
de persoonlijke Invloed des Konings is
in diezelfde mate verminderd, maar
het gezag van den vorst heeft daar
allerminst onder geleden.
In de tweede helft van de 19e eeuw heb
ben velen de neiging gehad de beteekenis
van het koningschap voor ons volk en voor
onzen staat te onderschatten. Men heeft
het koningschap in een parlementaire do-
mocratle vergeleken met het haantje op
den toren, dat wel de richting van den
politieken wind aanwijst, maar zelf op de
richting van den wind geen invloed kan
oefenen. Van dien gedachtengang maakte
de liberale staatsman S. van Houten zich
de tolk. toen hij eens in onze Tweede
Kamer uitriep, dat het Koningschap van
onzen staat wel een ornament is, maar
geen fundament. Op teekenende wijze heeft
de Roomsoh-Katholieke staatsman dr.
Schaepman hem toen van repliek gediend.
Het is een slechte bouwstijl, zeide hij,
waarin de ornamenten geen verband hou
den met de constructie van het gebouw.
Het koningschap is. zoo luidde zijn om
schrijving, als de sluitsteen van het ge
welf. die inderdaad gewoonlijk een bij
zondere versiering draagt, maar die tevens
de onmisbare constructie is, die het gewelf
voltooit.
Wat is dan die persoonlijke invloed des
Konings? Het is onmiskenbaar, dat die in
vloed in sommige opzichten grooter schijnt
dan hij in werkelijkheid is. Elke wet, elk
Koninklijk besluit, draagt overeenkomstig
de traditie en de dienaangaande geldende
regelen, naar den vorm het karakter van
een persoonlijke daad des Konings.
Elk van deze regelingen begint met de
woorden: „Wij, Wilhelmina, bij de gratie
Gods Koningin der Nederlanden enz." Zij
dragen de onderteekening van de Koningin
met den datum en een vermelding in de
zen trant: „Gegeven, Het Loo. den zoo-
veelsten van die en die maand".
Toch is het algemeen bekend en onbe
twistbaar, dat op den inhoud dier wetten
en algemeene maatregelen van bestuur het
persoonlijk inzicht der Koningin minder
invloed heeft, dan de meening harer ver
antwoordelijke raadslieden, de ministers
en de samenstelling van de beide Kamers
der Staten-Generaal.
Op den derden Dinsdag in September
pleegt Hare Majesteit de Koningin de
zitting van de beide Kamers der Staten-
Generaal te openen, omgeven met al de
praal en luister, die bij het traditioneele
koningschap past. De onbevangen toe
schouwer zou in den waan kunnen komen
te verkeeren. dat het hier een vorstin be
treft, die uit de volheid van haar onbe
perkte Koninklijke macht haar wil komt
dicteeren aan de vertegenwoordigers des
volks. Toch is het elkeen, die slechts van
de beginselen van onze staatkundige orga
nisatie op de hoogte is, bekend, dat de
inhoud van die troonrede anders luidt,
wanneer er een ander kabinet aan het be
wind is. Een troonrede tijdens het mi
nisterschap van dr. Kuyper had een ande
ren klank, dan die. welke werd voorgelezen
toen Cort van der Linden de ministerieele
verantwoordelijkheid droeg.
Wij leven in ons land niet onder de
absolute, onbeperkte macht des Ko
nings. Men doet de werkelijkheid ge
weld aan door dat te beweren. Maar
zoo bedenkelijk als het is, de macht
des Konings te overschatten, even be
denkelijk is, haar te onderschatten.
Op treffende wijze heeft prof. Struy-
cken in een college, dat hij den 4en Mei
1909 aan de Universiteit van Amsterdam
heeft gegeven, ter eere van de geboorte
van Prinses Juliana, een college, dat
als het geheele werk van dien schrijver
nog zijn volle waarde heeft behouden
de taak van den Koning in onze parle-
mentalr-constitutioneele monarchie als
volgt omschreven:
„Geen regeeringshandeling komt zonder
's Konings medewerking tot standde aard
van iedere handeling beslist over de be
teekenis dier medewerking."
Het geweten der partijregeering.
Moet ik wijzen op de vorming van Mi
nisteries, op de oplossing van conflicten tus-
schen deze en de volksvertegenwoordiging
en tussclien de beide Kamers der verte
genwoordiging? Moet ik wijzen op de
noodzakelijke éénheid in de regeerlngshan-
delingen der verschillende departementen,
slechts ten deele door den ministerraad,
op de noodzakelijke continuïteit in die
handelingen, slechts ten deele door de de
partementsambtenaren verzekerd? Maar
vooral, hoe kan men de waarde onder
schatten van dat voortdurende toezicht
over alle regeerlngshandelingen door
iemand, wiens woord door niemand met
dat van een gewoon burger wordt gelijk
gesteld?
Het koningschap is in dat opzicht het
geweten der partijregeering ter verzeke
ring van een eerlijk democratisch bewind:
reeds het feit, dat tal van besluiten alleen
schriftelijk gemotiveerd ter onderteekening
kunnen worden voorgelegd, dat van alle
besluiten die motiveering kan worden ge
vraagd door iemand, die ongevoelig is
voor partijbelang, dwingt de ministers tot
een zelfonderzoek, dat een eerlijke, ge
zonde volksregeering zal ten goede komen.
Zoo heeft ons koningschap in on
zen tijd zijn taak begrepen; daarom
staat het hoog vereerd buiten, boven,
naast de twistende partijschappen, de
noodzakelijke elementen in de cultuur
democratie. Zóó is het koningschap
van blijvende groote waarde voor on
zen tijd en moet het volk worden be
nijd. dat een historisch koningschap
bezit, dat zóó zijn roeping aanvaardt.
Een ieder bekruipt wel eens een bevlie
ging van rationalistisch bijgeloof, waarin
achterdocht, medelijden, spotternij hem
overvalt tegenover het spontane, traditio
neele, vormelijke van gevoel en geestdrift;
waarin een met vlaggen versierde stad hem
den eersten indruk wekt van een opge
sierd negerkamp, waarin kanongebulder
hem kinderspel, wapenherauten hem gro
teske figuren uit vorige eeuwen lijken. Dat
bijgeloof, veelal uit miskenning van de
menschelijke natuur geboren, wij hebben
het in dezen tijd geen van allen over ons
gevoeld. De spottende glimlach over den
straatjubel, hoe laag deze niettegen
staande de kostbare zorg sinds Jaren aan
volksopvoeding besteed, ook stond, bleef
ditmaal ontbreken, waar we in het blijde
gelaat der volksmenigte oprechte vreugde
konden lezen.
Wij hebben het allen gevoeld, dat er
waarheid was in aller geestdrift, waarheid
in onzen dank aan den Hemel".
Laat mij trachten in enkele formules de
waarde en de beteekenis van het consti
tutioneele koningschap in ons vaderland
samen te vatten.
De Koning is in de eerste plaats het
uiterlijk-teeken, het symbool, van de een
heid des volks. In een volk. dat in zoo
vele politieke partijen en kerkgenootschap-
jpen verdeeld is, waar het individualisme
op zoovele gebieden hoogtij viert, is een
een dergelijk symbool van de eenheid des
volks, dat in gelijke mate spreekt tot de
eenvoudlgen des geestes en de intellec-
tueelen en dat aanvaard wordt door alle
standen, van onschatbare waarde. Maar
dat is toch de hoofdzaak niet.
Het Koningschap van Oranje ls in de
tweede plaats de belichaming van het
beste deel van onze nationale traditie.
Wanneer land en volk in gevaar was. on
der stadhouder Willem I. onder stadhouder
Willem Hf in 1568, in 1672. in ie:-3 en in No
vember 1918, was telkens Oranje 't wacht
woord. waaronder de goedgezinden zich
vereenigden. Welk volk kan als het onze
bogen op een dynastie, zoo diep verankerd
in het beste deel onzer nationale traditie.
In de derde plaats is het Koningschap
in ons vaderland een element van conti
nuïteit te midden van de elkander m
bonte afwisseling opvolgende kabinetten,
te midden van den politieken strijd in en
buiten de volksvertegenwoordiging. Daar
om is de bepaling van onze grondwet, dat
de Koning onschendbaar is en de minis
ters verantwoordelijk zijn, van welke be
paling sommigen voorspeld hebben, dat zu
den glans aan de Kroon zou ontnemen,
van zoo groote waarde gebleken, omdat zij
den Koning onttrekt aan den politieken
strijd. In Engeland noemt de oppositie ui
het Lagerhuis zich „His Majesty's most
loyal opposition", daarmede erkennende,
wat evenzeer voor ons land geldt als voor
Engeland, dat de critiek zich nimmer mag
richten tegen de persoon des Konings
De Koning is ten slotte in onzen staat,
naar de juiste uitdrukking van Struycken
het geweten der partijregeering. Deze
functie speelt zich niet af in het openbaar,
maar in de correspondentie en de gesprek
ken van den Koning met zijn ministers.
Een onderzoek naar het aandeel van oen
Koning en dat van zijn ministers in de re-
geeringshandelingen is ontoelaatbaar.
Dat is „het geheim van het Noordernde
De ministers hebben voor alle regeerlngs
handelingen de volle verantwoordelijkne'
in haar geheel te dragen. Maar de Invioeu
des Konings op de beslissingen is er me
minder reëel om.
Bij het 40-jarig jubileum van de troonj l
bestijging van Koningin Wilhelmina mw
ieder onbevooroordeeld hlstorieschruv
getuigen, dat onze Koningin deze hooge ra
moeilijke functie op voorbeeldige wij
heeft vervuld. Daarom is dit jubileum n
alleen een feest voor het Koninklijk g- 1
zin, maar voor het geheele volk. I
Ons volk maakt moeilijke tijden door
het ls niet waarschijnlijk, dat de bepr
vingen reeds ten einde zijn. Maar te
den van die moeilijkheden, onder de
warring op velerlei gebied, is er nauwe ij
een grooter zegen voor ons land. en
volk denkbaar, dan de bestendiging
ons nationale koningschap, het ben®
van den band tusschen Nederland
Oranje.
(Nadruk verboden).