m; Koningschap in veelzijdigheid LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 3 September 1938 Vierde Blad No. 24061 79sie Jaargang door Z. Exc. Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine Jubileum-bijlage van het Leidsch Dagblad Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. IEDER lezer verwacht van zijn dagblad, dat het in deze dagen spreekt over het" jubileum. Niet in berichten en nieuwstijdingen alleen moet het spreken, doch mede ja eerst in beschouwende artikelen. Dit wordt verwacht van het lijfblad; scherper zelfs, bet wordt gevergd. Als het wel geschiedt, wordt het niet maar aanvaard, gelijk zoo vele artikelen aanvaard worden; doch, als het niet geschiedt gesteld, dat dit, mo gelijk ware dan zou het met felheid worden kwalijk genomen. VANWAAR dit verschijnsel? Mag men het beschouwen als resul taat van zeker wel overwogen en wei afgewogen oordeel; als conclusie van een aantal verstandelijke en zelfs verstandige beschouwingen? Niets er van; laat men het nationaal be- I leven van dit jubileum niet op zoo intel lectualistische wijze naderen en het daar- meê tevens verkillen. Waarom wij opzettelijk voor het groote Ifedt gesteld willen worden waarom?? iMaar waarom niet?! Waarom niet dit van- |reli sprekende? Weet gij, waarom gij ademhaalt? „Waar- lom"! alsof daar opzet in school, alsof wij liit doen en ook laten konden! Het zuiver- I ste antwoord hoewel ietwat zonderling zou luiden: nergens om. Het geschiedt Iran zelf; het geschiedt natuurlijk; het kan I niet anders. w> rILT gij niettemin met zulk een ant woord niet tevreden zijn, nu het gaat over een groot nationaal ge- Ileuren; wilt gij hier niet gewezen zijn op I iets, dat meer gelijkt op een natuurver- I schijnsel dan op een menschelijke daad Ivelnu, zoek dan verder; doch niet in den -rstandelijken hoek. Hier bloeit de volksziel open: hier wer- llen intuïtie en spontaniteit. Wij vermoe- lien het gewicht van dezen gedenktijd; wij l'teseffen het; wij beleven het; wij schou- |ven het klaar. Alles echter, voller, dieper dan rede- lieren. Het gaat nu om een grootheid, die ons ■volk als volk omhoog beurt, die ons na- l'ionaal verrijkt, die van onze kenmerken Ira voorrechten ons bewust maakt, die onze lienheid stralen doet. jereeri" I D St«>' f tt I ir. pC'"L van v. I [AAR let wel: hier rijst aan dezen zonnigen hemel toch iets als een lichte wolk; licht maar een wolk. |Eant óns lijfblad moet ons een artikel lïengen, ja, doch eigenlijk een aantal ar- l&elen. 1 En dit geldt voor óns dagblad, voor de |&dere niet minder. Het geldt voor dagblad en weekblad en thrift. Zet nu eens een eenvoudige Iskensom op, hoeveel artikelen worden dit? 1 Want nog eens: let wel wij hopen B'-tt op één alles-zeggend artikel, dat in JJe bladen gelijktijdig verschijnt. Wij vra- dat de bladen een eigen kijk geven. Pt schrijver mag, ja moet zich-zelf zijn. T Ook als gelijke grondtonen wel overal ■Hen klinken, zal de eenvormigheid vol trekt gebannen wezen. Het geheel wordt pnt. I Seem het nummer, dat gij in de hand I I Het brengt kleine teekenende feiten uit verleden: groote gebeurtenissen even- a Het noemt Nederland en Indië. Het l's.-ziet den geestelijken en poliiieken toe- si Het schetst ons Koningschap in 1 karakter, onzen Raad van State in zijn Mie. I Elders velerwege geschiedt iets dierge- VT is een „bont geheel", zeg ik. De Juitdrukklng is te fraai. Wel bont, doch "iet een geheel. Hier dreigt veeleer f'erbrokkelds, iets kruimeligs, iets ver- fjencls. Iis nu tenslotte dit groote, waarom e laan zou? Wat is het en waar is Er is veel, schier te veel, quantitatief wat is er qualitatief? Bedreigt ons hier niet, wat ons op zoo menig gebied bedreigt en wat wij korter noch klaarder zeggen kunnen dan met de Latljnsche woorden: „multa, non multum"; veel, maar niet veel? Hier zie ik nu een gezegende uitkomst, die mij als opschrift voor dit artikel kiezen deed: .Koningschap in veelzijdigheid". Immers bezitten wij het geheim, waar door al dit vele en verscheidene toch tot een éénheid wordt saamgebonden; en dan uiteraard tot een zeer rijke eenheid. Deze brokstukken behoeven geen brok stukken te blijven; al dit verspreide kan worden bijeengevoegd, in-één-gevoegd. Er is een verzamelpunt, één eenig aan- trekkingspunt. En alles vindt zijn plaats, zijn eigen taak volgens een groote orde. HET schaart zich alles om de ééne per soon van onze Koningin en van Haat veertigjarig Koningschap. Laat mij het vierkant zeggen mogen: dit is zéér diep bedoeld. Natuurlijk ontstaat reeds een eenheid, zoodra velerlei om één enkel punt ge groepeerd wordt. Al, wat wij vertellen over onze instellingen, onze ervaringen, onze zegeningen, onze zorgen in deze veertig jaren dat wordt tqt een zekere eenheid, zoo wij maar voldoende dikwijls zeggen, dat dit alles geldt van de jaren 1898 tot 1938, waarin Koningin Wilhelmina den schepter voerde. Doch, wat eenheid vormt dit dan? Uit wendig, een bouwsel, een lichaam ja; maar het leven, de geest waar zijn deze? ZIJ, die onze Koningin kennen in Haai medeleven met ons volk, zij zien de uit komst, waarnaar wij smachten, nu hel ons te doen is om een innerlijk en levend en nationaal geheel; méér dan een kun stig bouwsel. Er is geen stuk van bns volksgeheel; geen stuk bij al die stukken, waarvan ar tikel bij artikel melden zal, of het vormt een element in Haar zeer groote, intense belangstelling voor hetgeen ons volksleven beroert. Het sociale, het economische, het poli tieke. Het leven der invloedrijke organisaties; maar ook de toestand van eenvoudige volkskringen, ja eenvoudige, enkele volks- genooten. Het stoffelijke, het zedelijke, het gees telijke. Recht en barmhartigheid Noem maar voort. En dat alles in het kader gevat van kennis der huidige toestanden; doch evenzeer kennis van onze volkshistorie; en van onze volksziel in verleden en heden beide. Zoo ontvangt ons dankend gedenken van veertig jaren zijn saambinding en een heid in een Koningschap, dat in veelzij digheid werd en wordt beleefd. Het bonte verwart niet meer; het vele rooft ons „het" vele niet langer. Slechts één brok ontbreekt nog. waarlijk niet door Haar toedoen! Is ons volk in dit gedenken één. on danks alle verscheidenheid van toestand en taak en bik? Het antwoord behoeft niet ontmoedigend te klinken. Doch zal het één zijn evenzeer na dit gedenken?! Met een eenheid, die geen grauw eener lei beduidt; die ruimte laat voor vele, ook diep-insnijdende verscheidenheden. Doch niettemin een eenheid hierdoor: dat wij het Hooge Voorbeeld volgend op onze wijze, op onze plaats, in onze proportie leven voor het geheel, ons inleven in anderer behoeften, ons eigen kunnen ten dienste stellen van het gezamenlijk volksheil en aldus onze veelzijdigheid beleven als een plicht, als zoo dit mogelijk is als een vanzelfheid? Zóó intuïtief en zóó spontaan voor de dagen volgend na het feest als wij de feestdagen zelve vieren? Het antwoord op'deze vraag dat aan de toekomst is zal het antwoord tevens vormen op de vraag, of wij als volk den huldigen zegen waard zijn. 3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 13