1
Twee Ijsberen en een
Robbenkind
We maken zelf d
aardige bloeme
5 '""N J
ANEKDOTEN
ik de teugels strakker aan, dreef de paar
den door de drift, enOom zweeg en
felimlachte om de spanning op drie kin
dergezichten.
„En toen, Oom?"
„En toen kwam het angstigste oogenblik
van mijn leven! Er ging een siddering door
de drift. Het donderde in m'n oorenik
voelde een schok en werd opgetildik
greep woest om me heen en bleef hangen
aan een boomtak, boven den bruisenden,
kokenden stroom. De paarden hinnikten
'klagelijk en verdwenen dan voor mijn
oogen met kar en al in het diepe gat!
Ik wist toen op dat moment, dat Vaders
paarden reddeloos verloren waren en dat
het volgende oogenblik ook m ij n laatste
kon zijn! Met de kracht der wanhoop
klemde ik beide armen om den tak, maar
het lukte me niet, me op te trekken.
Mijn greep verslapte.ik zou vallen.
daar klonk een stem, vlak bij mijn oor:
„Hou vol Gert, nog eventjes!"
Het was Klaas, die languit op een dik
keren tak daar vlak bij was gekropen en
nu krachtig zijn arm om me heen sloeg. Ik
staarde hem aan: hij zag vuurrood van
inspanning. „Toe maar Gert, doe je best!"
Juist op het moment, dat hij me op den
tak had getrokken, verloor ik het bewust-
Eijn
Toen ik bijkwam, lag ik in mijn eigen
bed en de heele familie zat om me heen.
En Klaas vertelde me in geuren en kleu
ren, hoe alles zich had voorgedragen. Bij
den maaltijd hadden ze me pas gemist en
later, toen de duisternis begon te vallen
was Vader vreeselijk ongerust geworden.
Hij kon maar niet gelooven, dat ik zonder
vragen de kar had genomen; het heele
huis doorzocht hij en zelfs had hij met
zijn geweerkolf op alle bedden geslagen, in
de hoop, dat ik ergens in slaap gevallen
was!
Dit gedeelte van het verhaal was voor
mij het meest beschamende: Vader, die
«mij zoo volkomen vertrouwde en ik, die dit
vertrouwen zoo vreeselijk beschaamd had!
En toen keek ik naar Klaas: Als hij er
niet geweest was.nou jongens, dan zou
je oom Gert hier nu niet zitten!" zoo be
sloot Oom zijn verhaal.
Door een bitter harde les moest ik lee-
ïen. welk een flinke jongen en trouwe
vriend die Klaas Wanders was!"
R. DE RUYTER—v. d. FEER.
Wonderlijk avontuur in het hooge Noorden
Drie mannen waren over het ijs op weg
van Green Harbour naar Alkhorn: lang
geen peuleschilletje, dat kun je begrijpen!
Kijk het maar eens even op de kaart na en
s*cl je erbij voor, dat het geen gladde, ge
makkelijke weg was, dien ze moesten afleg
gen. Moeizaam strompelden ze verder op
hun ski's over de ongelijke ijsblokken cn
na een paar uur werden ze moe. „Kom,
Joat ons wat rusten en een stukje eten
zei Carl Hansen.
.Best" antwoordden Haakon Knudscn en
Peer Gulbrands en ze gooiden hun rug
zakken op het ijs. Er kwam gedroogd ren-
dirrvleesch uit, brood, botei en een paar
blikjes ansjovis en Carl haalde zijn blik
opener al voor den dag, toen Peer hein te
genhield.
.Laten we de proviand sparen" zei hij.
„Het is nog een heel eind naar Green Har
bour en je weet niet. hoelang we erover
doen".
Toen de drie mannen een uurtje gerust
en wat gegeten hadden, zetten ze hun zwa-
ren tocht voort. Het was koud en de ski's
gleden nu een tijdlang heel licht en gc-
ruischloos over het ijs. Daarna kwam ei
echter weer een groote heuvel, dien ze
moesten beklimmen. Haakon ging voorop
en opeens legde hij den vinger op de lip
pen en beduidde de anderen, dai ze heel
stil moesten zijn. Alle drie kropen ze nu weg
achter den heuvel en tuurden voorzichtig
om een hoekje. Wat Haakon had aangewe
zen, was echter op het eerste gezicht niets
bijzonders: het was een doodgewone ijsbeer,
zuoals je ze in de Poolstreken bijna iederen
dag tegenkomt. Hij stond op een ijsschots,
nauwelijks dertig meter van hen verwij
derd. Ze hadden dus niets anders te doen
dan hem een kogel door den kop te jagen
als hij dicht genoeg in de buurt was g?-
komen. En Peer hief dan ook zijn buks reeds
op, toen Haakon zei: „Wacht even! Zien
jullie niets bijzonders? Kijk eens goed."
Ja, nu zagen ze het ook: de ijsbeer hield
een jongen rob in zijn klauwen. Met zijn
gioote donkere oogen keek het diertje
smeekend naar den beer, die langzaam op
de achterpooten heen en weer wandelde
en zijn buit, dien hu tegen de borst gedrukt
hield, heelemaal vergeten scheen.
Een paar minuten gingen voorbij, dan
nam de rob opeens een sprong en schar-
ic-lde vlug op het water toe, dat ongeveer
twintig meter van hem verwijderd was. Nu
eens schoof hij langzaam vooruit, dan weer
lag hij een poosje heelemaal stil, net of hij
dood was. Een oogenblik dachten de man
nen dat hij zou ontsnappen, maar kijk daar
was de beer alweer in één grooten sprong
lnj hem. Hij ging liggen en nam het be
vende robbenkind weer tusschen zijn klau
wen. Het leek wel of hij hem wilde liefh.o-
zen. Met zijn lange donkerroode tong begon
hij hem te likken net als een kat met haar
jongen doet. Maar intusschen bromde hij
onheilspellend. Toen hij zoo een poosje met
zijn buit gespeeld had, stiet hij een woest
gebrul uit, greep met zijn tanden den rob
in den nek en kwam zoo op de mannen
Hij greep met zijn tanden den rob in den
nek
toegeloopen. Peer en Carl hielden de buks
gereed: ze waren woedend op den beer die
zoo valsch met het robbetje speelde en wil
den meteen schieten, maar Haakon zei nog-
cens: „Wacht en kijk goed. Als ik me
niet vergis, zal er nu iets bijzonders ge
beuren". En zoo was het ook. Op hetzelfde
oogenblik verscheen een tweede beer op het
tooneel: een groot, geel en heel mager
exemplaar. Hij zag er uitgehongerd uit, ter
wijl de andere beer dik en wit van huid
was. Opeens ontdekten de beide beren el
kander: de mannen zagen, dat er een schok
van schrik door hen heenging.
Of de rob er ook achtergekomen was,
dat er ruzie op komst was. wie zal het zeg
gen? In ieder geval deed hij nu iets heel
slims. Hij rukte zich los en ging midden
tusschen de beide beren liggen. Onmiddel
lijk ontwaakte in hen het roofdierenin
stinct: ze wierpen zich allebei tegelijk op
het robbenkind. botsten tegen elkaar op en
tuimelden weldra vechtend door de sneeuw.
Hierop had Haakon gewacht. „Schiet nu!"
riep hij. Peer legde toen de witte beer neer
er: twee seconden later schoot Carl den
geien.
Haakon liep op de dieren toe. „Ik moet
eens kijken" zei hij. „wat er van ons rob
betje geworden is". Het diertje lag doodstil
aan den kant en beefde als een zenuwach
tig hondje. Haakon bekeek zijn nek, maar
vond geen spoor van berentanden: het dier
was er dus goed afgekomen, maar zóó ont
steld. dat het zich niet bewegen kon.
Het keek de drie mannen met angstige
oogen aan. Toen gaf Haakon hem een zacht
klapje op het achterdeel, waardoor hij een
klein eindje naar voren schoof in de lich
ting van het water. Nog een klapje en
nog een. zoodat hij langzamerhand vlak bij
het water was. Toen scheen het robbetje
opeens te begrijpen, dat er geen gevaar
meer dreigde. Hij plompte in het natte ele
ment, zoodat de druppels hoog in het rond
spatten. Maar een oogenblik later kwam hij
met een heel vroolijk gezicht, zooals
Kaakon beweerde weer opduiken.
De drie mannen begonnen nu de gescho
ten beren met sneeuw toe te dekken totdat
ze een slee hadden gehaald om hen op
te vervoeren. En al den tijd. dat ze hier
mee bezig waren, bleef het robbetje in de
tuurt en kwam telkens een heel eind boven
het water uit, net of het zeggen wilde:
„vel bedankt voor de hulp". Wisten jullie
wel, dat robben zulke verstandige dieren
zijn?
Gezellig werkje voor onze grootere
3
voorde
b»d3cJ)C5
per bi oen-,
3
per bloenr»
Ajs jc tuu u.u^ moet blijven
het weer niet al te best is, óf wilt
ten, moet je je krachten eens be
op deze aardige bloemetjes, die je
ken kunt als versiering op een
jurk met vierkanten hals. Leuk hè,
zelf (je garneering te maken? Luisti
eens, hoe eenvoudig dit werkje is:
Je hebt ervoor noodig twee lap
toen. b.v. donkerblauw voor de
en lichtblauw of wit voor de bloem
kunt je groen met wit nemen
met rood, of roze met zwart. Di
af van de jurk, waarop de bloemei
prijken!
Je begint nu eerst met het katoei
fijn soort moet het zijn! te appi
Je maakt wat stijfsel of liever:
of moeder het voor je wil doen,
mogen geen kluitjes in zitten. Daa
je bij de stijfsel een lepel slaolie,
goed door, en haal het katoen
doorheen.
Losjes uitknijpen en laten drog
de lapjes door en door droog zijn,
er een vochtigen doek op en strijk
met een heel heet ijzer. Als dan
blaadjes zijn uitgeknipt, kun je
punt van de bout de puntjes lat
krullen.
Nu knip je de verschillende blaa(
zooals ze op de teekening staan
Op een stevigen reep katoen, die
bel hebt gevouwen, naai je nu
bladeren aan de uiteinden. Je
blaadje op de instulping in en voi
dubbel, daarna naai je het losjes
reep katoen vast. Vervolgens doe je
deren in den hoek, maar dan i y
eerst den reep katoen tot een drieho
ben gestikt.
Daarna naai je de bloemblaadje
precies zoo als de andere blaadjes
gint met de buitenste blaadjes, daai
men de middelste en tenslotte het
Probeer het maar eens: je zult zi
het werk je erg meevalt!
1
zie
da
ma
zek
orn
I
op
grj
wa
nèi
gel
die
die
hel
me
tig
KM
CJX
kla
lai
ziji
I
kal
tik
be^
101
set
iei
- ptl
Ingezonden door Gerrie Zanducr^p-
Moeilijk.
„Goeie help. Kaatje, hoe kom je
om zoo'n lawaai te maken in de k'
riep mevrouw uit.
„Nou, dat is ook wat", antwoordde
„Probeert U dan maar eens, een
stapel borden te laten vallen zonde
te maken."
na
Ok
üe!
iel
I
lie
Ingezonden door Ans Nieuwe nk dig
Verkeerd begrepen.
Piet: „Moe, mag ik als het U bik
een boterham van U?"
Moeder: „Nu, Piet, je moet ee«
korstjes opeten, die je op den kant
bord hebt laten liggen. Je kunt ei d
of anderen tijd verlegen om zijn"
Piet: „Daarom bewaar ik ze Juist,