Augustus 1938
No. 26
heerlijke tijd in Zuid-Afrika
Oom Gert vertelt uit zijn jeugd
Klaas zijn neef het
leven redde
om, vertel nog eens wat?" bedel
en Gerrit.
lom, toe dan Oom", vleide kleine
die heel in de achterkamer, waar
laar poppenhuis aan het spelen
woord ver tel" had opgevangen,
kinderen, jullie hebt gisteren pas
gekregen en het is het verrukke-
:er van de wereld en in plaats van
len dag te ravotten, te zwemmen,
allen, roovertje te spelen enzoo-
zoovoort, komen me jullie hier bij
grijzen Oom op schoot zitten om
aaltje te hooren! In m ij n jeugd.
torn, vertelt u maar eens iets uit
In Zuid-Afrika, Oom!" vroegNic
n. En Gerrit zei: „Hoe kunnen we
roovertje spelen en ravotten en
n en zoo? Het is hier toch een
>etballen voor de deur mag niet
s je het eventjes waagt, stuift er
llijk een agent op je af, net als
zijn zielige stumperds", zei Oom.
e, dat heelemaal niet!" vond Nic.
iben een zwemabonnement en een
er en we gaan telkens tochten ma
li zoo heerlijk vrij en blij als u het
ugd hebt gehad. nee, zóó is het
lurlijk niet!" En hij knipoogde eens
broer, alsof hij zeggen wilde: We
en ouden baas wel op weg helpen!
Gert liep er fijn in!
i, dat was nogeens een leventje"
terwijl hfj droomend voor zich uit
groote rookwolken uit z'n kort
>Upje blies. „Dat was nog eens een
onde op een echte boerderij, hè
ingens, we woonden op Doornhof.
cht boerderij met groote maïsvel-
en vruchtbaar grasland. We had-
ntjes tien prachtige trekossen en
irden. Een heerlijk leventje!"
Ie u dan nooit naar school, Oom?"
ïal waar zijn! lederen morgen re-
te paard naar school, over heuvels
i, bergen en valleien en meestal
!n stralenden, diepblauwen hemel.
dan met een heel troepje jongens
les en het gelach en gezang was niet
ucht. Een eind langs de rivier, die
somer bijna droog stond, maar 's
fel spoken kon, en dan door de
is dat, Oom?".
ift? Wel, dat is een doorwaadbare
de rivier. Daar tippelden we 's zo-
nakkelijk met onze paardjes door-
aai 's wintersnou. dan moest
-t de Kaapsche kar te hulp komen,
ons dan netjes er doorheen. Tja,
drift, daar zou lk jullie nog een
haal van kunnen vertellen!"
Oom!" zei Tineke, die met groote
oogen op een poef aan Oom's voeten zat te
luisteren.
„Nou, vooruit dan maar. Ik zal jullie de
geschiedenis vertellen van één van m'n
vacanties. Ik speelde er zelf wel niet be
paald een heldenrol in, maar enfin de
waarheid mag gezegd worden
Toen ik twaalf jaar was ik had juist
met tamelijk veel moeite m'n examen
H.B.S. achter den rug! kwam een neefje
van me, een zekere Klaas Wanders, kers-
versch uit Holland, bij ons logeeren. Zijn
ouders hadden zich in Pretoria gevestigd
en tijdens de verhuisdrukte hadden mijn
vader en moeder het maar beter gevonden
Klaas bij ons te vragen. De jongen zou mooi
met Gert kunnen spelen, dachten ze.
Maar of Gert het leuk vond daar vroegen
ze niet naar! En iko, wat was ik toch
eigenlijk een nare, brutale opschepper ln
die dagen! Ik ging te keer als een bezetene.
Nou had ik juist in deze vacantie eens zoo
fijn willen zwemmen, heelemaal de rivier
af en groote rijtoeren te paard maken en
op de slangenjacht gaan, en wat niet al?
En nou kwam me daar dat bleeke stads-
kereltje, dat Hollandertje, dat van toeten
noch blazen wist, niet eens rijden kon en
natuurlijk doodsbang voor een boomslang
was, den boel opscheppen! Wèg m'n mooie
plannen: al dien tijd, vier weken nog wel
zat ik met dien kaaskop opgeschept!"
„Hè Oom, en was het zoo'n zielig bleek
jongetje? Of viel het mee?"
„Die Kaas Wanders" zei Oom, „dat was
een jongen, waar iedere rechtgeaarde Afri
kaner gerust zijn pet voor mocht afnemen.
Een jongen, zooals er misschien geen
tweede bestaat. Een betere vriend heb ik
nooit gehad!"
„Dus het viel èrg mee!"
„Ja. maar niet dadelijk. De eerste dagen,
dat Klaas bij ons in huis was, had hij bij
mij geen leven! Ik deed niet veel meer dan
plagen en sarren en hoonde hem bij alles
wat hij deed. Tenminste als vader en moe
der er niet bij waren. Maar als je nu denkt,
dat Klaas me achterna liep of me naar de
oogen keek, dan heb je het mis. Nee hoor,
reeds den derden dag, toen ik liet door
schemeren, dat het voor mij echt een
koopje was, dat hij niet rijden kon, zei hij:
„nou Gert, dan gaan we voortaan maar
ieder onzen weg. Ajuü" En verdween ach
ter op het erf en liet me staan!
Nu, toen had ik eigenlijk wel een beetje
spijt, want zoo had ik het niet bedoeld en
ik vond het toch ook flink van hem. dat
hij me aandurfde! Maar naar m'n neef toe
gaan en hem ronduit zeggen, dat ik spijt
had van m'n onbeschoft gedrag, nee, dat
wou ik toch ook niet!
En zoo kwam het dus, dat we hoewel
we eigenlijk heelemaal geen ruzie hadden
den volgender dag ieder een anderen
kant uitgingen. Klaas zei 's morgens, dat
hij een beetje ging oefenen op het makke
paard, dat vader hem zoolang had gegeven
en ik kondigde aan, dat ik de Kaapsche
kar zou nemen en naar de stad zou rijden
om boodschappen te doen. Ik moest nog
boeken hebben voor de H.BJS.
Mag je dat?" vroeg Klaas.
„O. ja, natuurlijk. Ik neem Biel den kaf
ferjongen mee".
„Nou, jij doet maar" zei Klaas. Hij vroeg
niet, of hij mee mocht en in m'n hart was
ik hier een beetje spijtig over, maar toch
vond ik het flink van hem!
Het was een stralende zonnedag ge
weest. Ik had in de stad mijn boodschap
pen gedaan en was bij een vriend van me
blijven hangen, net zoolang tot het etens
tijd was en toen had z'n moeder me haast
gedwongen een hapje mee te eten. Daar
door was het erg laat geworden en toen ik
dan ook in schemerdonker terugreed, kreeg
ik een echt onbehaaglijk gevoel. De kwestie
was. dat ik eigenlijk niet eens gevraagd
had of ik de kar mocht hebben, want Va
der was juist op het land geweest en Moe
der boven. En eigenlij-k was ik er niet zoo
héél zeker van, dat Vader niet gezegd zou
hebben
„Nee hoor, opscheppertje, je gaat maar
kalmpjes te paard."
Daarover zat ik te peinzen, toen ik de
drift naderde. De spruit zoo noemden
wij in Afrika een riviermaakte allerlei
grillige bochten en hier en daar stond er
water in de bedding, maar de drift zelf lag,
als altijd droog en rechts, ten Oosten van
de drift, liep de spruit door een breed en
diep gat, waar meters en meters water
stonden.
cm+iMm
Zelfs had hij met zijn geweerkolf op alle
bedden geslagen.
Het was een gemakkelijke drift: de stee-
nen od den bodem waren juist gelijk ge
legd 'en ik kon dan ook zonder eenige
moeite stapvoets afdalen. Weldra was ik
beneden. Maar. de rivieren in Zuid-
Afrika zijn verraderlijk. In den vroegen
morgen waren zwarte wolken voorbij ge
dreven en hadden zich boven de bergen
in zware slagregens ontlast. En nu klonk
opeens in de verte een onheilspellend ge-
ruischik kende dat; het was het ge
brul van aanstormend water, dat plotse
ling door de spruit zou schieten!
Biel merkt het ook en in een oogwenk
stond hij rechtop in de kar en bracht zich
met ëen katachtigen sprong op den oever
in veiligheid. Wat moest ik doen? Wat was
ik begonnen? Vaders kar en Vaders beste
paarden had ik aan mijn roekeloosheid
gewaagd. Zou lk vluchten, Biel aohterna
springen? Nee, nee, dat kon niet! Dat
mocht niet! Met een wanhopig gebaar trok