Groote walvischvaarder te Vlaardingen - Brand in de Fokker-fabriek SI MARGAGA LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 79sie Jaargang FEUILLETON ARIE VAN VLIET, de Nederlandsche kampioen-sprinter, vertrok van Schiphol naar Stockholm. Hij werd uitgeleide gedaan door Guus Schilling, zijn trainer. DE „TERJE VIKEN", - een walvisch vaarder van ruim 20.000 ton, ligt te Vlaardingen. 0© achterste ven, met het gat, waardoor de walvisschen aan boord) worden ge sleept. DE NIEUWE VLOOTVOOGD schout bij nacht Jolles, bracht een bezoek aan het zeekamp van het N.J.V. op Texel, waar Hr. Ms. „Buffel" als lorementschip dient. De aankomst. IN DE HOUTOPSLAGPLAATS VAN DE FOKKER-VLIEG TUIGFABRIEK te Amsterdam, bTak een felle brand uit, waarvan de oorzaak gezooht moet worden in broei. Door snel en. krachtig optreden van de brandweer werd uitbreiding voorkomen. Foto gemaakt tijdens de blussching. DE WIERIN GERM EER ACHT JAAR POLDER. In Augustus 1930 werd de drooglegging van de Wieringermeer voltooid en 19.000 h.a. nieuwe grond wachtten op bebouwing. In Aug. 1938 ia van dezen grond ongeveer twee derde deel verpacht en men haalt nu overal den oogst binnen. De dorschmachin© aan het werk. DEZE MAAND herdenkt St. Geertruidenberg het 725-jarig bestaan. Een foto van de oude St. Gertrudiskerk in dit mooie stadje. PARIJS HEEFT HET WARM. Kinderen en ouderen zoeken de koele oevers van de Seine op om door een frisch bad weer eenigszins op verhaal te komen. Een avontuurlijk verbaal uit de hinnenlanden van Sumatra's Oostkust, door GERT HARTENAU—THIEL. 10) kreet van verontwaardiging volgde op deze woorden. Allen vlogen van hun overeind en. zelfs de dikke vorst Kreunde en hijgde van woede en veront waardiging. „wij zullen de gevangenen wen ophangen-, schreeuwde hij met een ran haat verwrongen gezicht. Wij zullen ™r°OTers als voedsel voor de krokodillen ?®Pen! Wij zullen alle Chlneezen, alle «Jeddhisten laten geeselen, hun eigendom men confisceeren en al deze vreemdelingen an mijn land op gruwelijke wijze folteren! Saja! Dat zullen wij!" ..hat zullen wij! Dat zullen wij!" rie- Pen de ministers en prinsen als uit één ™nd, terwijl zij dreigend him vuisten bal- buiten vóór de kajuit plantte zich de "oet voort: „Weg met de Chlneezen. die 'oven en kerkschenders! Weg Weg!" J1 .de storm wat bedaard was, zei ik er!'5 ,'Ük, maar beslist: „Hoogheid, alle nmÏÏ die u daar opnoemt, mogen niet «orden uitgevoerd! U mag een groote F°op onschuldigen niet het slachtoffer «en worden van een door enkelen ge- misdrijf!" iu woorden schenen indruk te maken. Allen staarden mij althans onthutst aan. „Wat, mag ik dat niet?" riep de vorst en met een min of meer komisch vertoon van waardigheid liet hij er op volgen: ,Jk de heerscher van mijn land. zou ik geen brutale roovers mogen bestraffen?" Ik schudde het hoofd. „Neen, Hoogheid! U staat het strafrecht toe voor uw eigen onderdanen en ook dan nog slechts voor kleine vergrijpen. Alle vreemdelingen ech ter en de Chineezen zijn eveneens vreemdelingen vallen onder de strafwet der Nederlandsch-Indische regeering. Voor uw land, voor het district Bila, ben ik aan gesteld ter bescherming van de openbare veiligheid, maar onder naleving van de wetten van mijn land. U weet. Hoogheid, dat ik u, behalve hartelijke gevoelens van vriendschap, alle achting toedraag, maar juist daarom moet ik u vriendelijk verzoe ken mij niet in moeilijkheden te brengen en mijn taak nog zwaarder te maken dan zij reeds is". De Maleiers bogen deemoedig het hoofd en het was, of plotseling een zware last op hun schouders rustte. Zij voelden hun machteloosheid en beseften, dat er een hoogere macht was, die van de wet, waar aan ook zij zich hadden te onderwerpen. De radja hulde zich in dichte rookwol ken. met bevende vingers bracht hij zijn kopje naar den mond en nadat hij het aarzelend had leeggedronken, vroeg hij, thans echter op veel kleineren toon: „En hoe wilt u ons dan helpen, toean commandant? De geloovigen komen in op stand, zij zoeken naar wapens. Ook de Chineezen vereenigen zich en zoeken naar kruit en lood. Mijn volk wenscht wraak te nemen ik kan het niet tegenhouden! Toean kapitein, hoe denkt u mijn resi dentie voor een burgeroorlog te bewaren?" Deze vraag had ik mij uiteraard zelf reeds eerder gesteld want ik kende de in landers en wist, dat niets hen meer kan op winden dan een vergrijp tegen hun gods dienst en hun heiligdommen. Ongetwijfeld waren ernstige ongeregeldheden geenszins uitgesloten en met het oog op dit gevaar had ik dan ook reeds door luitenant Karsten en mijn adjudant Sodikromo tele fonisch om versterking laten verzoeken. Het was louter toeval, dat juist op dit oogenblik, nu het heele gezelschap gespan nen op mijn antwoord wachtte, op de stille Bilarivier het plassende geluid van roeispa nen hoorbaar werd, een zeker teeken, dat de ontboden hulptroepen naderden. Ik wendde mij dus met wat meer ver trouwen tot den radja en zei: „Uw vraag is volkomen gerechtvaardigd en uw zorg niet minder. Hoogheid. Hoort u dat geluid van naderende booten? Dat is mijn ant woord! Kijkt naar buiten, daar door dat venster! De fakkels, die u daar ziet. zijn slechts de voorboden van verdere verster kingen. Ik kan u meedeelen. dat hier mor gen zestig goed bewapende officieren en manschappen voor de orde zullen waken. Zij zullen den wettigen heerscher be schermen en streng tegen alle excessen op treden. Laat u dus alles gerust aan mij over!" De radja was van zijn stoel opgespron gen en zijn voorbeeld werd onmiddellijk door de andere leden van het gezelschap gevolgd. Allen drongen naar buiten om ge tuige te zijn van de aankomst der booten. „Ah! Ah" riep de vorst, verrukt op de vaartuigen wijzend, „wij zullen de Boed dhisten, de gele Chineesche honden over winnen!" En zijn gevolg echode: „Ah! Ah! Wij zullen overwinnen!" Krampachtig omklemde de dikke poten taat mijn arm en hijgend ging zijn adem. „O, o! Die mooie soldaten! Wat een mooie soldaten!" „O, o!" herhaalde zijn gevolg. „Wat een mooie soldaten!" Bij den aanlegsteiger wemelde het van inlanders, Chineezen, vrouwen en kinderen, die nieuwsgierig samenklitten, maar de wacht drong hen achteruit om ruimte te maken voor de landende soldaten. De wal mende fakkels hulden de omgeving in dich te rookwolken en de gloeiende wind deed een régen van vonken en roetvlokken op de hoofden neerdalen. Proestend en la chend week de menigte achteruit. Weldra waren de manschappen ont scheept en nu stonden zij op den steiger, keurig in het gelid en het geweer bij den voet. Luitenant Van Trassen, die aan het hoofd van den troep stond, trok zijn sa bel. Kort en hard klonk zijn commando en als uit steen gehouwen stonden de ferme kerels met gepresenteerd geweer. Roffe lend klonk de trommel en wij schreden langzaam langs den kleinen troep. „Prachtig! Prachtig!" riep de radja en thousiast. „Prachtig! Prachtig!" vielen de leden van zijn gevolg hem bij. Op mijn wenk liet luitenant Van Tras sen de mannen het geweer bij den voet nemen en daarna begaven wij ons aan dek, waar Van Trassen rapport uitbracht: „Een officier, vier onderofficieren, een tamboer en dertig man present, kap'tein!" Wij schudden elkaar de hand, maar de. omvang van zijn troep verontrustte mij eenigszins. „Je hebt de plantage toch niet geheel zonder toezicht gelaten?" vroeg ik bezorgd, maar Van Trassen stelde me spoedig ge rust. „Neen, ik heb maar twintig man van mijn district meegenomen. Onderweg zijn me tien man van Soeka Radja tegenge komen. Onze plantage is voldoende be waakt. Het commando heb ik aan den on derofficier Sokario overgedragen". „Goed!" „Medan en Koloendang hebben zich te lefonisch met me in verbinding gesteld", vervolgde Van Trassen. „Zij zenden sa men tegen de veertig man, die wel spoedig hier zuilen zijn". Ik knikte voldaan, gespte mijn sabel om en begaf me naar den steiger, terwijl Van Trassen zich salueerend tot den radja wendde en ook diens gevolg begroette. „Tabé. toean luitenant", piepte de vorst, terwijl hij Van Trassen hartelijk de hand schudde. „Ada bajik?" (Gaat het goed?) Van Trassen boog glimlachend. „Bajik Hoogheid. Hopenlijk mag ik bij u hetzelfde verwachten". De radja knikte eenigszins bedenkelijk. „Ja, ja, dat gaat wel. Ik ben alleen wat ontdaan door de vreeselijke dingen, die gebeurd zijn en die misschien nog kun nen gebeuren! Stel u voor de heilige tulband is gestolen en verdwenen!" Als op bevel jammerde natuurlijk ook onmiddellijk het gevolg: „De heilige tul band van den profeet is gestolen!" (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 5