Zoo'n warme
en
Koningszoon
Visschersdochter
den waren, vroeg baas Vroolijk: „En....
hoe voel je je nu?"
„Lekker fnsch" zei de jongen.
„Zoo" zei de brillendokter „lekker frisch!"
Dan zal ik je eens wat vertellen: als jij
zoo doorgaat met het niet uit te kijken,
dan zul je je nooit van je leven meer lek
ker frisch voelen. Je wordt dan een echt
lomp, onbeduidend kind. En als je niet
oppast, dan wil je moeder je na een jaar
tje niet eens meer in huis hebben. Dan
stopt ze je in een hok met dikke tralies.
Begrepen? Kijk, zoo!" En met deze woor
den zette baas Vroolijk den jongen een bril
op met allemaal zwarte streepjes over de
glazen, zoodat het precies leek of hij ach
ter de tralies zat. En toen de jongen dat
merkte, begon hij opeens te huilen.
„Verdiende loon" zei baas Vroolijk. „Moe
der, deze bril moet hij vier weken dragen
om goed te voelen, hoe prettig het in zoo'n
hok met tralies is! Na een maand terug
komen: Wie volgt?'"
Zoo ging het den geheelen morgen door
in het huisje van baas Vroolijk, den bril
lendokter. Een heel zielige oude profes
sor met een gezicht vol rimpels en twee
•brillen over elkaar op zijn neus, kwam zijn
r.ood klagen, dat hij zoo moe en treurig
werd van al dat studeeren.
„Ik sta 's morgens om half vijf op en
denk en studeer den heelen dag door" zei
de professor. En ziet u, dan ben ik 's avonds
zoo vreeselijk verdrietig, omdat ik nog
geen millioenste deel van alle geleerdheid
van de wereld heb begrepen".
„Nog geen tienmillloenste zei baas Vroo
lijk.
„Juist, juist nog geen honderdmillioen-
€te" zei de professor.
„Maar" zei baas Vroolijk „als ik u eens
vragen mag, professor, als u zoo den hee
len dag studeert wanneer lacht u dan?"
„Lachen? lachen? maar
„Dacht ik wel" zei baas Vroolijk „u lacht
nooit. Kijk, dan heb ik een bril voor u, nee
maarZet u maar vlug op!"
De bril, dien de professor opkreeg, was
je begrijpt het natuurlijk al! een
lachbril. En daardoor zag de professor het
heele huisje met baas Vroolijk en Piet den
kraai en de bloemen en het boschpaadje
en alles op zoo'n potsierlijke manier om
zich heen huppelen, dat hij onmiddellijk
van zijn stoel rolde van het lachen en
maar niet tot bedaren kon komen.
Een naaistertje, dat altijd maar in huis
zat te priegelen, kreeg een zacht-groene
bril, waardoor haar oogen uitrustten, en
heel veel menschen, die van top tot teen
vol zaten met klachten, kregen gouden,
roze en blauwe brillen, waardoor ze het
leven weer wat vroolijker gingen bekijken.
En juist toen het spreekuur afgeloopcn
was. hoorden de dokter en zijn knechtje
een luid gesnik vlak voor de deur. Daar
zat op het boschpad een klein meisje met
een knap gezichtje en een mooi wit jurk
je aan.
„Ga eens kijken, wie daar huilt" zei
baas Vroolijk tot Piet en de kraai bracht
het meisje binnen.
„Wat scheelt eraan. Ben je ziek?"
„Nee, o, nee!"
„Ben je dan verdwaald misschien?"
„Nee hoor, ik weet best den weg!"
„Maar waarom huil je dan zoo, beste
meid?" vroeg de brillendokter, terwijl hij
het meisje op zijn schoot trok.
„Ikikik vind het zoo vree
selijk, dat- ik geen vriendinnen heb. Ik
wi 1 niemand met me spelen".
„Maar waaróm dan niet?"
Het meisje trok eerst de schouders op,
maar toen zei ze: „Ze vinden het verve
lend, dat ik zooveel speelgoed heb, en zoo
netjes op mijn jurken ben en alles zoo
goed kan, weet u!"
„O" zei baas Vroolijk „en je vertelt zeker
ook den heelen dag. dat jij alles beter
kunt dan de anderen en meer kleeren hebt
en mooier speelgoed en
Het meisje keek hem aan, kreeg toen
een kleur en zei: „Ja, eigenlijk wel
.Prachtig" zei baas Vroolijk „nu weet
ik tenminste, welke kwaal jij hebt. Je lijdt
aan de „ikziekte" meisjelief, en daar heb
ik een fijn brilletje voor. En toen zette hij
haar een bril op, waar twee kleine spie
geltjes in zaten, zoodat ze steeds voortdu
rend maar zichzelf zag. En hij maakte de
bril stevig om haar oortjes vast en zei:
..Beloof mke, dat je hem niet afzet, hoor!
Eerst als je jezelf zóó vervelend begint te
vmden, dat je wel alles zou willen doen
om van dien bul af te ikomen, nou
kom dan maar naar me toe!
Nu, je begrijpt, dat dokter Vroolijk wel
fen beetje moe was na zoo'n spreekuur.
Toen het meisje weg was, ging hij heerlijk
in het zonnetje zitten uitrusten.
Maarzijn spreekuur komt iederen
dag terug. Als er dus aan jullie het een en
ar der mankeert schrijf me dan maar
gauw een briefje, dan zal ik je zijn adres
geven
R. DE RUYTERv. d. FEER.
Hanneke klein zit met haar popjes
Kalmpjes in den tuin.
Mietje en Fietje met blonde kopjes,
En de dikke Bruin,
Allemaal krijgen ze van hun moesje
'n Heerlijk kopje thee
En het snoezige, zwarte poesje,
Drinkt een slokje mee.
Maar o, dat zonnetje schijnt zoo stralend
Al maar op het gras!
'k Wilde wel, zucht ons kleine meisje,
Dat 't weer avond was!
En kijk, als alle de kopjes leeg zijn,
Vallen haar oogjes toe
•Zoomaar, temidden der theevisite
Slaapt de kleine moe.
MAJUE MICHON.
Een wonderlijk sprookje uit Noorwegen.
Ergens op een klein eilandje vlak bij de
Noorsche kust stond een eeuwenoude,
machtige eikenboom, waarvan een droevige
legende wordt verteld. Het vorige jaar is
die eik in een vreeselijken stormnacht door
den bliksem getroffen; het was noodweer
en uit den pikzwarten hemel schoot een
lange vuurstraal, die van onder tot boven
den stam doormidden spleet.
Den volgenden morgen, toen de bui was
overgedreven, ging het groote nieuws „de
eik is weg" van mond tot mond. Alle men
schen uit het dorp, dat op het eilandje
ligt, kwamen kijken. Ze praatten en praat
ten en schudden meewarig het hoofd als
ze keken naar den ontzaglijken kruin, die
daar machteloos met zijn wirwar van takken
en bladeren op den grond lag. En dan
zwierven hun blikken ver weg over de zee;
ze tuurden scherp alsof ze verwachtten,
lusschen de golven iets te zien opduiken,
en de oude legende van den koningszoon en
de visschersdochter ging nogeens van mond
tot mond.
Zal ik je die eens vertellen? Luister dan
maar:
Eens, vele honderden jaren geleden,
woonde er op het eilandje een oude koning,
die een eenigen zoon had: blond, jong, knap
en sterk, zooals prinsen uit oude sprookjes
immers altijd zyn. Nu, die zoon was de trots
en glorie van zijn grijzen vader: al zijn hoop
voor de toekomst, had de koning op hem
gebouwd! Hij zou nieuwe landen veroveren,
schatten verdienen met handel en scheep
vaart, een rijke prinses trouwen enz. enz.
Maar eens op een dag werd de koning
ontzaglijk teleurgesteld, toen de prins tot
hem zei: „Vader, ik ga eerstdaags trouwen".
„Trouwen? Jij? En met welke prinses als
ik vragen mag?"
..Het is geen prinses, Vader. Het is maar
een arme visschersdochter, die ik heb lief-
gekregen, maar ze is mooier en deugd
zamer en vriendelijker dan tien prinse
bij elkaar. Ze ls
„Zwijg!" bulderde de koning en hij
doodsbleek. Al zijn hoop op de toek<
scheen door deze mededeeling plotseling
een te storten!
Sinds dien ongeluksdag had de
prins geen grooter vijand dan zijn vader
at niet meer en hij sliep niet meer: da
nacht zon hij op plannen om zijn zoon
zijn onzalig voornemen af te brengen, n
het mocht hem niet baten. De prins
klaarde, dat hij met de visschersdochter
trouwen en anders maar heelemaal niet
iederen avond ontmoetten die twee elkai
onder den grooten eik, troostten elkai
over het bittere leed, dat de koning
aandeed en beloofden elkaar trouw
altijd.
Maar de koning zat ook niet stil.
raadpleegde zijn ministers, hij haalde v
mannen en waarzeggers in huis, maar
van hen kon hem vertellen, wat hij
dien koppigen prins beginnen moest,
dat.... hij eens op een dag langs
strand wandelde en opeens beweging in
water zag. De golven weken uiteen en
meisjeshoofd kwam opduiken en daarna
lichaam van een zeemeermin. Ze boog
voor den koning en sprak:
zei
lev
he:
y(x
gei
„Sire, vergeef mij, dat ik u aanspreel
ken echter uw leed en wil u graag hel;
Laat alles maar aan mij over: ik zal zor
dat de prins zijn visschersmeisje spo
heelemaal vergeten is!"
De koning vond dit goed en nog diem
den avond nam de zeemeermin, die als
zeemeerminnen in sprookjes tooveren
de gedaante van de visschersdochter aar
wachtte den prins op onder den grew
eik.
Toen ze echter een poosje samen gep: (Je
hadden, kwam de echte visschersdochte; Jaa
de afgesproken plaats enzag reeds
de verte haar geliefden prins met
vreemd meisje. Ze kon in donker natu "et-
lijk niet zien, dat dit meisje als twee di
pels water op haarzelf geleek, anders hai lani
stellig wel begrepen, dat er toovenarij den
het spel moest zijn.
Maar nu werd ze zoo bedroefd, dat
haastig wegliep, met haar bootje in
slak en zich snikkend en jammerend in
water liet vallen. Vóór de menschen er
van gemerkt hadden, was het arme me t'oe
verdronken.
Toen de prins den volgenden moi
hoorde, wat er gebeurd was. snikte hij a
zijn hart zou breken en hij zwoer eeu
wraak aan de slechte zeemeermin, die
zoo leelijk bedrogen had!
De menschen vertellen, dat hij van
dag af doodstil onder den eikenboom
met zijn pijl en boog gericht op het golve:
watervlak om de bedriegster, zoodra ze
de oppervlakte kwam, een pijl in het 1
te schieten.
Maar de zeemeermin vertoonde zich
meer: zeker was ze bang geworden. De pj
zat daar jaren en jaren lang en einde!
toen hij oud en grijs geworden
stierf hij.
Het scheen echter wel, of het gezicht
den eikenboom alleen al de zeemeen
zooveel angst inboezemde, dat ze ook ls
zich niet meer durfde vertoonen. Somtf
menschen zeiden op dien morgen, toen
eik door den bliksem was geveld:
..Nu zal ze eindelijk wel terugkomen
Gelooven jullie het?
K
een
of
ten
dig<
lou]
als
den
spri
maJ
ges»
hee
IV
Wee
dap
»ae
min
tlie
tief
Hij
Mik
dus
kra<
aan
ïwa
kan
tooi
peii,
kan
War
hon
hah
stas
achi