Peter de zwartkop
ANEKDOTEN
stout meisje was, maar wel, d^t het iet*
kostelijks zou zijn, om haar eieren te be
schutten. Vlug, vlug stond ze op, greep een
punt van het donkere ding, beet en trok het
over het nest. Nu gauw een steen erop, nog
een. Kijk, zoo lagen de eieren heerlijk warm
en moeder eend kon naar hartelust kroos
happen. Nu, t was werkelijk op het nip
pertje. En een week later zei de witte eend
tegen haar kleine, gele kindertjes: „Als dat
donkere ding niet uit de lucht was komen
vallen, nu, dan hadden jullie geen moeder
gehad. Geloof dat maar!''
Van het bruggetje klonk luid gesnik. Een
klein meisje in een gebloemd jurkje zat daar
met beide armen om een spijl geslagen en
schreide wanhopig en riep: „Moeder, o moe
der! ik heb zoo'n spijt! O, Moeder, het waait
zoo erg en m'n cape'tje is weg en ik durf
niet eens meer naar huis!"
En toenstap, stap, stap, heel kalm en
bedaard over de brug. Een groote agent
stond naast haar en zei: „Wat scheelt er
aan, kleine meid? Ben je verdwaald?"
Hè, gelukkig, dat die kwam! Anders was
Trees ook nog over de leuning gewaaid, mis
schien wel bovenop de eendeneieren! Foei,
ik moet er niet aan denken!
Maar de agent nam haar op zijn arm en
bracht haar thuis, juist toen moeder de jurk
af had en naar Trees begon te zoeken.
De agent kreeg een kop koffie en Trees
een vreeselijk standje, dat begrijp je.
„Waar is je cape?" zei Moes.
„In.... in de lucht!" snikte Trees.
..Ik zal straks eens voor u op het eilandje
kijken," beloofde de agent.
Maar hij had dien dag geen tijd meer en
ging den volgenden morgen.
Toen was er geen wind meer. De zon
scheen prachtig en 't begon al warm te wor
den.
Op het eiland vond de agent Trees' cape'je.
En toen hij het optilde.och kijk, wat een
snoezig gezicht was dat! Zeven kleine gele
balletjes scharrelden daar rond tusschen de
eierdoppen en riepen: „Piep, piep. nu wordt
de wereld pas mooi!"
En de bonte eend kwam aangewaggeld
en zei tegen de witte: „O, buurvrouw, wat
hebt u een beeldjes van kindertjes." Ze had
wel wat spijt over haar hardvochtigheid,
weet je.
's Middags stond het bruggetje weer vol
kinderen met zakjes brood. En de dikke
karper zei tegen zijn vrouw: „Ik heb me glad
vergist hoor! Het volmaakte geluk is er wel
degelijk! Kijk maar eens, wat een groote
stukken brood. Daar ga ik op af!"
En moeder zei tegen Trees. „Zul je nooit,
nooit meer zoo stout zijn om alleen weg te
loopen?"
„O. Moedertje, nooit meer!"
..Nu, dan gaan we straks een uurtje naar
het park. Even kijken naar de kleine eendjes,
waar de agent van vertelde".
R. DE RUYTERV. d. FEER.
De ware geschiedenis van een tamme kraai
Nu ga ik jullie eens een waar gebeurd
verhaal vertr-Uen uit m'n eigen jeugd.
Toen ik een jongen was. woonde ik in
een dorpje midden in de bosschen, waar
erg veel kraaien huisden. Den heelem dag
dvX)r hoorde je in de hooge boo men hun
gekras en geschreeuw van kra-kra-kral
Maar gek eigenlijk, nooit kreeg je die
vogels eens van nabij te zien.
Nooit? Ja toch. eens heb ik zelf een tam
me kraai gehad en die noemden we Peter
de Zwartkop. Ik zal je vertellen, hoe ik
aan hem kwam.
Eens op een dag, toen ik voor het huis
aan het spelen was, zag ik den ouden Flip
recht op me toekomen. Hij kwam uit het
bosch met een grooten zak sprokkelhout
op den rug. Z'n kleeren zaten, als altijd,
vol scheuren en z'n gerafelde hoed had hij
rondom vol kraaienveeren gestoken. We
kenden ouden Flip allemaal al zoolang als
we om ons heen konden kijken. Altijd zag
hij er zoo verwaarloosd uit en steeds schar
relde hij door het dorp rond om hier of
daar een klein karweitje op te knappen of
eens te probeeren of hij van een goedige
huismoeder niet een kopje koffie los kon
krijgen. Het was een wonderlijke zwei-ver,
die Flip!
Maar wat me dien dag aan Flip het meest
interesseerde, dat was een groote donker
blauwe zakdoek, dien hij als een bundeltje
in de hand droeg. Wat zou daar inzitten?
Had hij paddestoelen gezocht, of....? Ik
liep nieuwsgierig op hem toe en zag toen
opeens, dat de doek bewoog.
„Flip", zei ik, „wat heb je daar toch?"
De oude man begon te lachen, wenkte me
naderbij en liet me in den doek kijken.
Ik schrokEen heel partijtje jonge
srwart* vogels lagen daar door elkaar en
keken me met hun glinsterende oogen aan.
Het waren kraaien.
Voorzichtig stak ik mijn hand in het
bundeltje om de kopjes en vleugels te voe
len en ze zachtjes te streelen. Een haalde
ik er zelfs uit, hield hem tusschen mijn
handen omhoog en bekeek hem nieuws
gierig.
„Wat kijk je toch?" vroeg de oude Flip.
„Kijk er al het vet niet af, hoor! Want
straks worden ze gebraden".
.,Je wilt ze toch niet doodmaken?" vroeg
ik verbaasd en ik voelde, hoe ik opeens
verdrietig werd.
„Natuurlijk", zei de oude Flip, „wat
dacht jij dan? Moeten ze dan levend in de
pan?'
Ik keek hem verontwaardigd aan en zei
toen op eens: „Maar deze krijg je niet
meer". En meteen zette ik het met de
jonge kraai op een loopen!
Ik hoorde nog. dat Flip me iets achterna
riep, maar of hij lachte of schold, dat
hoorde ik niet eens meer, want in een
ommezientje was ik een heel eind weg.
Van dien dag af woonde Peter de Zwart
kop bij ons. Ik liet hem in een kamer, waar
hij vrij heen en weer kon vliegen en voerde
hem iederen dag. Al gauw merkte ik, dat
hij bijzonder veel hield van rauw vleesch
en.van suiker! „Je moet maar banket
bakker worden, Peter", zei ik vaak tegen
hem. Peter verstond dit natuurlijk niet,
maar wat hij wel verstond, dat was zij-n
naam. Die verstond hij zelfs zóó goed, dat
hij hem al gauw zeggen kon.
Leuk was dat! Als ik hem vroeg .hot
heet je?" dan antwoordde hij dadelijk
„Peter".
Je bent een zwartkop, Peter", zei ik dan,
„je moet toch maar geen banketbakker
worden, maar schoorsteenveger".
Peter zat bij die toespraken meestal op
mijn hand en keek me heel aandachtig
aan, net of hij probeeren wou, er iets meer
van te begrijpen. Nu. zooveel begreep hij
er wel van, dat ik het goed met hem meen
de en al heel gauw was hij zóó tam, dat
hij mij overal navloog.
Ja, Peter was een echt huisdier gewor
den, die er niet over dacht, de vrijheid van
het bosch weer op te zoeken.
Het wonderlijkste van de geschiedenis
was nog, dat hij heel vaak uit het open
raam den tuin invloog. Daar zaten dan
groote troepen kraaien in de boomen op
hem te wachten en als hij dan luid en
schel „Peter, Peter!" riep, dan verstomde
voor een oogenblik hun gekras. Die taal
verstonden ze heelemaal niet! Dat een van
hen „Peter" schreeuwde, terwijl ze alle
maal maar gewoon kra-kra-kra zeiden, dat
die kraai, die net zoo groot en precies even
zwart was als zij, weer door een raam in
het huis terug-vloog, terwijl zij in het bosch
bleven, neen. dat ging hun kraaien verstand
te boven! En toch kwamen ze telkens
terug. Iederen dag zaten ze in de boomen
van den tuin en wachtten, tot Peter bui
ten kwam. Want ze hadden wel begrepen,
dat hij, hoewel hij eigenlijk niet bij den
troep hoorde, toch hun vriend was. Want
weet je wat hij met zijn eten deed? Nau
welijks had hij van een van ons een stukje
vleesch gekregen of hij vloog er mee naar
buiten en verstopte het in den tuin. Ge
woonlijk legde hij het zoomaar op den
grond en spreidde er een blad over uit. En
als de andere kraaien dan op visite kwa
men vonden zij een welvoorzienen disch.
Ja, die Peter was een grappige vogel!
Nog een eigenaardigheid van hem was, dat
hij erg lief was tegen huisgenooten, maar
vreeselijk venijnig kon zijn, zoodra er
vreemden over den vloer kwamen. Als hij
's zomers soms meisjes met witte schoentjes
zag, dan stoof hij er op af en pikte ze zoo
wild in de voeten, dat ze gillend wegliepen.
Ja. zelfs mannen durfde hij aanvallen. En
zoo gebeurde het op een goeden dag. dat hij
zonder het te.weten natuurlijk! een
vreeselijke wraak nam op den man, die
hem bijna in zijn braadpan had gestopt!
Eens op een morgen kwam n.l. de oude
Flip kalmpjes op ons huis toegestapt. Hij
zag er nog precies zoo gehavend uit als op
dien zomerdag, toen ik hem Peter had af
gepakt en begon al uit de verte plagerig
tegen me te lachen.
„Ik kom die kraai terughalen, die je
van me gestolen hebt!" riep hij.
„Wat, Peter?" zei ik. „Die krijg je niet!
Niemand krijgt hem, niemand!" en ik
kwam zoo dreigend op den ouden man af.
dat hij opeens uit een ander vaatje begon
te tappen en kalmpjes zei:
„Tut, tut, ik zal jou en je vogel niets
doen. Ik wou alleen aan je vader vragen, of
ik wat hout mag sprokkelen in zijn
boschje".
Nu, Flip kon me nog wel meer vertellen,
ik geloofde hem eenvoudig niet. Mijn hart
begon opeens wild te kloppen en ik dacht:
„Wie weet, wat hij in zijn schild voert!
Misschien vraagt hij alleen naar mijn vader
om den vogel in het oog te krijgen, en hem
dan te vangen en mee te nemen."
En daarom zei ik slim: ,,Mijn vader is
heelemaal niet thuis. Kom een andeien
keer maar terug."
Maar kijk, op het zelfde oogenblik ging
de deur open omdat er iemand het huis
uit kwam en Flip zag mijn vader in de
kamer zitten En zonder verder op mij te
letten, liep hij naar binnen. Maar ik bleef
hem op de hielen en schreeuwde angstig:
„Vader. Flip komt Peter terughalen! Niet
doen, vader, geef hem niet!"
Intusschen was de kraai op mijn hand
gaan zitten en keek den haveloozen Flip
scherp aan. En toen ik met hem de kamer
uit wou gaan, sloeg de oude man plagerig
met zijn hoed naar Peter.
Later heb ik wel begrepen, dat Flip het
niet zoo kwaad meende. Hij bedoelae
heusch niets anders dan vader te vragen
of hij wat hout mocht sprokkelen, maar
Peter werd om dien onverhoedschen aan-
£I..v. V—
Woedend stoof de kraai op hem af
val al even woedend als ik. Op eens vloog
hij op Flip af, ging op zijn rug zitten en
begon hem in zijn nek te pikkennee
maar. vreeselijk gewoon.
„Ga je weg, leelijkerd?" riep Flip. terwijl
hij heftig met de hand naar hem sloeg.
Maai- Peter liet zich niet wegjagen. Hij
pikte nogeens en nogeens, begon dan woe
dend om Flip's hoofd te vliegen en wéér
te pikken. Het werd zóó erg, dat de oude
man tenslotte schreeuwend de beenen nam.
Toen hij eindelijk nog opgewonden en
vuurrood van angst op straat stond en zich
het zweet van het voorhoofd wischte, kon
Flip stellig maar niet begrijpen, hoe zoo'n
kraai zóó kwaad op hem kon zijn.
Nou ik begreep het best! Peter had na
tuurlijk wraak willen nemen, omdat dici
oude baas hem ruim een jaar geleden in
de pan had willen braden!
Nog drie jaar bleef Peter bij ons, tot
vreugde van de heele familie en we dach
ten niet anders, of we zouden hem wel tot
zijn dood toe houden.
Maar dit liep anders uit. Eens op een dag
was de vogel opeens verdwenen. Ik zocht
hem het heele huis door, in den tuin en in
het bosch, maar tevergeefs! Peter de
Zwartkop was en bleef weg. Een oogenblik
dacht ik nog aan den ouden Flip: zou die
hem gevangen hebben en tóch nog gebra
den om wraak te nemen over die venijnige
pikken in zijn nek?
Maar neen. Flip had het niet gedaan.
Stellig was de roepstem van zijn kamera
den uit het bosch Peter tenslotte te sterk
geweest, en was hij weer een der hunnen
geworden. We hebben hem nooit terugge
zien!
OOM KEES.
Ingezonden door Elsje Boteren brood.
Twee slimmerds
Leentje: „Hoe heet je van je achter
naam?"
Jan: „Van Wijk."
Leentje: „En je broer?"
Jan: „Dat weet ik niet."
Ingezonden door Aukje van der Walle.
Piet Slim.
Moeder: „Piet, ga dadelijk je werk ma
ken. Een flinke jongen stelt nooit tot mor
gen uit, wat hij vandaag doen kan."
Piet: „Mda zullen we dan ook de rest
van de taart maar opeten, die vanmiddag
is overgebleven?"