Jaargang Zaterdag 21 Mei 1938 No. 12 k wou, dat ik een vogel was! lob veranderde in een spreeuw, maar het avontuur viel hem niet mee ?lukkig was het maar een droom ►o was boos! tj liep met een heel stuursch gezicht, <le handen in de zakken, naar school, lurlljk kwam hij weer te laat vandaag, i hij zou zich nu lekker niet haasten! ït was trouwens heelemaal zijn schuld dat hij wéér te laat kwam, maar die mosder, Want eerst was hij met vuile itnen en losse veters beneden gekomen oen had moeder hem naar boven ge- rd om ze te gaan poetsen En toen moeder zijn handen nagekeken (die tn na het schoenenpoetsen maar zoon je roef-roef gewasschen!) en had ge- „foei!" En vervolgens zijn hals en ongelukkige stukje achter de ooren. ie altijd vergat, als je haast had. en gezegd: ..ik heb er geen woorden I'* it gevolg was geweest. dat Job z'n weer heelemaal had moeten uittrekken tch onder moeder's spiedende blikken st overwasschen. En toen had er een ig jongetje met schoone nagels en een i. drijfnatte kuif aan het ontbijt ge- n, maar met een gezicht.... o foei! oorwurm, die bovendien hoofdpijn en >tjn en last van winterteenen heeft, er een engeltje bij! Nou. Job slenterde :chool en hfj kwam niet door der's schuld, maar omdat hij zoo akelig terde! heusch te laat verbeeld je: Job meende nog altijd, het moeder's schuld was. anders had niet zoo onhebbelijk gedaan tegen eer. toen die hem een standje maakte, 'ff zei Joh ..ik ben véél te laat van gegaan, want moeder til. geen tegenspraak! Ook nog brutaal hè? Nu. ie blijft om twaalf uur maar n hoor en schrijft vijfentwintig keer: X'hoor op tijd op school te komen". >ok al goed" mopperde Job. Hij was nog d boes en als hii gedurfd had. zou hij r nog van alles hebben tegengemop- Maar meneer was erg streng en ït was doodstil in de klas. want de ol was allang uit. De zon scheen heer- naar binnen over de banken en tegen Dord, waar allemaal kleine ronde zonne_ jes op schitterden. En ook op Job's ift, waar vijfentwintig keer onder el- stond ..Ik behoor op", meer had Job niet af. wél had hij een inktvlek op werk laten vallen en bij ongeluk wat op zijn blonde kuif gesmeerd. O. wat het stil en warm in de klas en wat 1 Joh toch lui! Niks geen zin om al (egels af te pennen! Hij moest al ga- als hij eraan dacht! Eventjes ging hij het hoofd op de armen liggen en keek naar buiten Wat een gekwetter in boom vlak bij het raam. Daar zou r een spreeuwenkolonie zitten. Ja hoor. het waren groote. gespikkelde vogels. „Hè" dacht Job opeens, „ik wou. dat ik een vogel was (net als in het liedje van wi ede wiedewiet-wiet-wiet) Geen warme broeierige school, geen meester, geen straf regels. geen kleeren. die ie netjes moet houden, geen huis. geen schoenen, die ge poetst moeten worden, geen hals die ie moet wasschen (want daar zitten de vee- ren overheen). Reuzefijn zeg! O. waarom ben ik toch geen vogel! Kijk. ze zitten met een heel stelletje bij elkaar op een tak En schik daf ze hebben! „Toe schikken jullie een eindje op. dan kan ik ook eens hooren. wat jullie allemaal vertellen!" Tot zijn groote verbazing zat Job opeens bij de vogels op den tak. Hoe het kwam wist hfi met. maar hij was precies zoo grcot als zij. Dat gaf een opschudding tn den boom! Een menschenkind. een echte iongen. zcoals ze er altijd over de honderd uit die schooi aan den overkant zagen stuiven zat tusschen hen in! En nog wel een jongen met een heel slaperig gezicht en een inktvlek in zijn kuif. Sjiep-sjiep- sjiep. dat was nogeens iets bijzonders! En het gekwetter om hem heen werd gewoon oorverdoovend. terwijl 'veel snavels uit lou'er nieuwsgierigheid naar hem pikten Toen Job een klein beztje van den schrik bekomen was begon hij ook te ver staan. wat de vogels tegen elkaar en tegen hem zeiden. Dit laatste was niet erg vrien delijk. „Indringer! vreemd menschenkind, rare vogel met larcen aan je lijf! Wat moet je hier?" „Ikik wou toch zoo graag een echte vogel zijn!zuchtte Job. Nu. toen leek het net of een daverend gelach opging. Ha, ha! sjiep-sjiep! Ha. hajij een vogel! Wou iii een vogel zijn? Nou. dat kan gebeuren hoor. Ga maar direct mee naar de wijze uil. die tooveren kan Vlug dan maar. één twee-hup!" En niet deze vroolijk gekwetterde woorden grepen twee spreeuwen Job bij zijn armen, twee andere bij zijn beenen en voort ging het pijlsnel door de lucht. Bepaald prettig was het niet. zoo door die harde snavels te worden beetgepakt, maar Job verdroeg het geduldig met de gedachte: .«Straks word ik misschien echt een vogel!" De oude wijze uil. die tusschen de hanc- balken van den kerktoren woonde en een echte griezelige toovervogel was. had extra zijn bril opgezet, toen hü Job met de spreeuwen zag binnenkomen en hun ver zoek hoorde. „Zoo. zoo. kereltje, wou Ui een vogel worden?" kraste de uil. „Alstublieft meneer de uil" fluisterde Job. ..Hm, hm,.... en waarom wou jij een vogel worden?" „O meneer de uil. dat zal ik u verteilen. Omdat vogels geen schoenen dragen (want dan heef ik ze niet te poetsen en de veters niet in te stoppen), hun hals niet hoeven te wasschen en geen kleeren hebben, waar ze netjes op moeten zijn. En omdat ze niet hoeven te leeren. geen strafregels schrijven en. „Zoo. zoo en moet jij wél strafregels schrijven? Nu" zei de uil. „dan zal ie het er zeker wel naar gemaakt hebben! Maar omdat je het zoo graag wilt-, zal ik ie wensch dan maar vervullen en een vogel van je maken En het dikke stoffige boek waarop hij gezeten had. openslaande, sprak hij plechtig: „Krissa. krassa. kras. kras, kras!: ik wou dat dit jongetje een vogel was". „Dank u vriendelijk!" wilde Job zeggen, maar er kwam niets dan een schorrig ge piep. uit zijn keel. Maar dit verstond de uil zeker ook wel. want hij zei „tot je dienst Voort ging het, pijlsnel door de luoht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 19