Vrijdag 8 April 1938
No. 6
LEIDSCH DAGBLAD
iVan een heel dommen jongen
79ste Jaargang
Hoe Jaap in het slootje viel en niet
naar huis durfde
Een geschiedenis, die
treurig afliep
1EINB
B
Be>n twee plof! Goed zoo!
Eén twee plof! Mooi!
Eén twee.plomp! Daar lag een van
de jongens midden In het slootje!
„Sufferd!" riep er een, en trHa, een
cnoek!" riep een ander Maar Jaap. die in
het slootje spartelde, riep heelemaal niets.
Werktuigelijk greep hij met beide handen
naar den grasrand en trok zich met de
hulp van twee paar handen, die hem onder
de armen grepen, op.
Ze kwamen er allemaal omheen staan.
„Tjonge, jonge, wat zie jij eruit!*' zeiden
de jongens en zajn buurtje Kees riep: ..Wat
zal jij krijgen, jó!"
Nog eventjes stond Jaap beteuterd te
kijken. Dan werd hij opeens wit van woede
en gilde: ..Houen jullie j€ mond alsjeblieft!
Het is zeker nog niet erg genoeg, dat ik
jn de sloot aak. hè? Ook nog plagen hè?
Och. ga toch weg jullie!"
De jongens zeiden verder niets. Ze
maakten ruim baan voor den natten, mod
derig en Jaap en voor zijn vriend Wlm. die
beschermend één arm om zijm schouder
tod geslagen.
„Kom maar mee. jö, ik breng je wel even
thuis".
Maar Jaap schudde verdrietig den arm
«-f. ..Nee. ik ga liever alleen".
„Zou je erg krijgen van je vader?"
„Vreeselijik. jó" zei Jaap. ..ik durf heele
maal niet eens naar huis. Nee. ik durf
niet!"
.Je moet toch wel! Zoo drijfnat kun je
niet blijven rondloopen".
.Ja" zei Jaap en hü keek mistroostig
larvgs aijn pikzwarte druipende broek ..maar
zie je wacht ga mee. dan vertel ik je
alles wei".
Ben oagenblik later stonden de jongens
samen in een klein achteraf straatje. Jaap
zoo nu en dan klappertandend van de kou.
want het was een echt gure April-dag
met een harden Noordenwind.
..Zie je" zei Jaap. „dat treft nu wel zoo
allervreeselijkst ongelukkig, dat het niet
erger kon! Vorige week had ik mijn pet op
school laten hangen. Nou en toen had ik
den volgenden morgen maar gauw mijn
Zondagsche pet genomen (maar moeder
wist het niet. zie je). Nou en toen is mijn
Zondagsche pet in de sloot gewaaid en
toen beeft Piet Buis. je weet wel van den
bruggewachter. nou die heeft hem opge
haald en toen zat er opeens een scheur in.
Nou, en toen was moeder reuzeboos en zóó
erg. dat moeder het aan vader vertelde.
Nou en je begrijpt hé? Direct na het eten
naar bed en een reuzestandje jó! Nou. en
nu gisteravond was ik heel eventjes met
Daantje aan het stoeien en blijf ik met
mijn broekzak ergens aan hangen Ik
weet heusch niet hoe het zoo gauw kwam!
en rang! een reuzescheur! Dus twee keer
in één week en nou dit.... nee. ik ga
beslist niet naar huis. beslist niet!"
Jaap schudde koppig het hoofd en klap
pertandde om er medelijden meg te krijgen.
„Zielig geval!" zei Wim „akelig geval.
Jaap. maar je moet naar huis. Anders
wordt je ziek. Kom. ga mee!" Maar hoe
Wim ook aandrong. Jaap was niet te
bewegen
„Kun jij me niet helpen?" smeekte hij.
„Mag ik niet wat ondergoed van jou lee-
nen zoolang?"
„Van mij wel. maar m'n moeder heeft
de sleutel van de kast. Ik kan er niet bij".
Jaap. die in het slootje spartelde, riep heelemaal niets.
„O!" zuchtte Jaap. .Ja. bij ons ook.
Anders kon ik wel stiekem ander onder-*
goed aantrekken".
„En je bovenküeeren dan?"
„Nou. ik heb nog wel een ander stelletje
in mijn kastje. Een trui en een broek, maar
geen kousen, want die bewaart moeder.
Zeg?"
,,Ndu wat?"
„Weet je wat ik doe? Ik zie stilletjes het
achterpoortje in te komen en dan verwissel
ik gauw mijn bovengoed. Nou. en misschien,
dat ze het niet merken".
„Je kunt het probeeren" zuchtte Wim en
hij dacht „gelukkig, dat ik het niet hoeft
Brr. zoo koud!"
„Zeg?"
.Ja?"
„Lood jij nog even vlug naar de jongens
op de wei en vraag aan allemaal of ze£
vooral, vooral nieks bij me thuis vertellen?"'
..Best" zei Wim. „nou het beste ermee!*
Heel omzichtig schoof Jaap de richting
van huis uit. Stap. stap. stap op zijn drijf
natte. sopperende schoenen.
Hij keek nog even om. Ja. een heel
vies. modderig plasje op de plek waar' hij:
gestaan had Hij rilde nog even. maar toen
vatte hij moed. Misschien, misschien, dat
zijn plannetje lukte! Nog een nauw straatje
door en dan even vlug zijn broekspijpen
wat uitwringen. Ziezoo, dat hielp alvast?
iets!
Jaap rook aan zijn handen: bepaald
frisch was het niet! Maar enfin, doorzet
ten maar!
Hij had geluk: er liep niemand langs het
grachtje waar de tuin op uitkwam. Nu vlug
het poortje in. den tuin door. Geen ster
veling te zien Maar nu kwam het gevaar
lijkste nogde gangdeur door. den hoek om.
de trap op! Jaap's hart hamerde, toen hij
eindelijk sluipend zijn kamertje bereikt
had. Vlug de deur op de knip! Ziezoo, hiji
was veilig! Bijna was hij van opluchting
op zijn bed neergevallen, maar hij dacht
nog bijtijds aan de witte sprei.
Wat nu? Hulpeloos bleef hij midden in
het kamertje staan, dan begon hij lang
zaam en steeds rillend en klappertandend
zijn schoenen en kleeren uit te trekken en.
schoot toen vlug zijn pyama aan.
Even kijken in het kastje: gelukkig, de
trui en de broek lagen er nog! Hij legde
ze op het bed en keek dan griezelend naar
het vieze hoopje onderkleeren od den
grond. Vreeselijke gedachte, dat hij dat
weer aanmoest!
Maar hij zou het toch maar doen. want
de heele geschiedenis vertellen, nee,
wilde ihij niet!
.Jongens, aan tafel!" riep moeder in de
gang.
Jaap keek zuchtend in den spiegel en
haalde nog vlug even een kam door zijn
blonde piekhaar. Daar zat zoowaar nog'
een modderstreep op zijn wang. Vlug eraf
geveegd en dan naar beneden.
„Aan tafel, aan tafel!" riep moeder nog-
eens.
Jaap schoof als allerlaatste naar binnen
en vlug op zijn plaats. Hij voelde zich meer
dan ellendig! Boven had hij zijn modderige
onderkleeren zoo goed en zoo kwaad als
het ging in de waschkom uitgespoeld en
zoo stijf mogelijk uitgewrongen, evenals de
kousen en toen had hij met een rilling het
heele rommeltje weer aangetrokken. Hü
had niet gedacht, dat het zoo'n naar
gevoel was! Maar hij zat nu eenmaal in)
het schuitje en dus....
„Jaap!" zei vader over de tafel hee^
Hè. wat schrok hij daar!
„Ja. vader?"