Om honderd menschenlevens Lente's begin (hem met een pluimpje. Aandig van haar hè?" „Zoo", zei Tante, „waarom Annie? Waar om jij niet?" Nu, toen schaterde Bep toch heusch van het lachen! Die Tante, zou ze heele maal niet weten, dat Bep eenvoudig grie zelde van alles wat handwerken was? „Hè Tante, ik!" riep ze verontwaardigd. ..Ik kan toch niet handwerken, immers. Moet u dat malle rolnaadje zien!" En Bep duwde het vieze vodje onder Tante's neus. En toengebeurde er iets heel won derlijks. Want Tante lachte niet en deed ook niet verontwaardigd zooals Bengeltje", maar ze zed: „Wedden, dat jij wèl handwerken kunt en wat keurig ook!" „Hè Tante, hoe kunt u het zeggen!" „Wedden dat je een beeldig mutsje voor je broertje kunt maken, als ik je help!" .Méént u het?" „Ik meen het Wil je?" „Voor broertje? Ik een mutsje voor broertje, voor rnijin heerlijk lief schatje?" riep Bep „Nu. graag natuurlijk. Maar „Geen maren. Waar een wil is is een weg. Heb ie al eens gehaakt?" „Gehaakt? Nou, een losse, een vaste en een stokje". .Dat is voldoende. Be rest leer ik je wel" zei Tante. „O. heerlijk!" riep Bep en ze vloog Tante onstuimig om den hals, „maar.eigenlijk geloof ik er niets van. dat ik dat voor elkaar krijg!" Den volgenden Woensdag trok Bep met een heel geheimzinnig gezicht haar mantel aan en zei: „Vader, ik ga naar Tante Mies hoor. En ik moet een kwartje meebrengen!" „Een kwartje? Waarvoor dat?" „Geheim" zei Bep „diep. ondoorgronde lijk geheim. Maai- tante Mies weet. ervan". „Nu. dan is het goed*" lachte Vader en Bep kreeg het kwartje en stevende naar Vreeselijke tocht door 'storm en nevel. Op het nippertje gered. De Amerikaansche piloot Alfred Hurtlen, dezelfde die onlangs vertelde over zijn grie- zeligen vliegtocht met wilde dieren aan boord, heeft ook eens een vlucht gemaakt, waarbij hij een oceaanstoomer, die geen radio aan boord had, voor ijsbergengevaar moest waarschuwen. Hoe het hem op dezen tocht vergmg, laten we hier volgen: Een schip, dat in volle zee was, had eeni- ge drijvende ijsbergen gesignaleerd en wat het vreemde van het geval was op een weinig bevaren route, die tot dusver voor volkomen veilig had gegolden. Onmid dellijk kwamen alle radiostations langs de Amerikaansche kust in het geweer: nu kwam het er op aan, alle schepen die daar „Opletten! ijsbergen in uw koers! Opletten" ongeveer in de buurt konden zijn, zoo vlug mogelijk te waarschuwen! Men begon te seinen: opletten ijsber gen in uw koers, oplettenEn van alle sche- Tante Mies. Maar eerst kocht ze onderweg een half knotje beeldige roze wol. Het werd een middag van ingespannen werken, want tante Mies was keurig netjes en niet gauw tevreden. Eerst moest Bep nogeens prima, prima haar handen was- schen. toen kreeg ze een schoon en zakdoek op haar schoot en toen begon de pret! Menige zucht werd er geslaakt, menig steekje weer uitgehaald en om vier uur zat Bep met een kleur als vuur nog te zwoegen. „Ziezoo" zei Tante toen. nu is het genoeg. Zondagmiddag mag je weer komen1". „Hè. Tante, nog eventjes!" „Nee het is nu heusch genoeg, anders ga je jagen en dan wordt het slordig". .Denkt u dat ik het ooit leer?" „Vast, het valt me hard mee! Maar nu is het spreekwoord de aanhouder wint". Bep straalde. En dien Zondagmiddag kwam. zonder hulp van Tante, het mutsje heelemaal af. En toen maakten ze er samen een schattig, roze met wit pluim pje op. Nii. je begrijpt dat moeder blij was met het beeldige mutsje en dat ze bijna omiviel van verbazing toen ze 'hoorde, dat Bep dat zelf gemaakt had. En toen Bep Tante Mies nog eens heel har.elijk bedankt had, zei deze: .Maai- nu moét .ie me iets beloven. Bep- pekind „Ik geloof, dat ik het wel weet" zei Bep. ,Dat ik op mijn handwerfclap net zoo mijn best moet doen als op het mutsje". „Precies zei Tante, „en daarbii heb ik je ook een klein beetje geholpen. En toen liet Tante haar den lap zien: keurig gewas- schen! en den schoonen zakdoek nam Bep mee naar school. .Als dat niet helpt, helpt niemendal", lachte ze. Nu. het hielp. En „Bengeltje" zette ver baasde oogen op. dat snap je. R. DE RUYTER-v. d. FEER. pen op één na werd antwoord ontvangen. Dat eene schip was de „Bastonia" een oude bodem zonder radio aan boord. Er bevon den zich 75 tusschendeks-passagiers op het schip, samen met de bemanning ongeveer honderd koppen. En dit schip voer nu juist lijnrecht in de richting van de gesignaleer de ijsbergen. De eigenaar van de boot belde op om on middellijk een vliegtuig uit te zenden en ik was aan de beurt. Ik meldde me aan het bureau zonder erg veel enthousiasme, maar dienst is dienst. Ik maakte dus mijn machi ne gereed en startte in de richting Europa. Eerst vlieg ik boven New York ons vliegveld ligt Westelijk van de city dan zweef ik boven de kust en constateer, dat het Vrijheidsbeeld een witte muts heeft op gezet. De^ceaan een eindelooze grauwe vlakte, waarover de schaduw van mijn ma chine heenscheert. De „Bastonia" bevindt zich waarschijnlijk 20 uur ver zee in. Gelukkig vaart de oude boot niet zoo snel en kan ik haar dus in een paar uur inhalen. Maar dan moet ik ook nog terug. Mijn tanks zijn heelemaal vol: Ik bereken, dat het ongeveer net gaan zal. Meer dan twee uren zijn voorbij. Ik moet scherp op den koers letteneen zeer hinder lijke zijwind doet me steeds afdrijven. Een paar maal heb ik ook schepen gezien, maar de „Bastonia" was er niet bij. Of schoon het midden overdag is, wordt het zicht voortdurend slechter. Nevel! Dat maakt den toestand uiterst bedenkelijk. Want hoe zal ik nu het schip kunnen ontdekken? Opeens vangt mijn toestel morseteekens op: ze zijn afkomstig van een militair vlieg tuig, dat eveneens is uitgezonden om de „Bastonia" te waarschuwen. Hij heeft de boot nog niet kunnen vinden en moet over een uurtje terug: zijn benzine is bijna op. Ik zoek verder. Er verloopt weer een uur. De nevel wordt steeds dichter en beneemt me nu heelemaal het gezicht. Daar is de militair weer: hij moet nu gaan, het is de hoogste tijd, hij raadt mij aan, het zelfde te doen. Ik aarzel: zal ik net opgeven? Maar dan denk ik aan de 75 tusschendeks-passagiers en ik blijf nog even zoeken. Een paar licht- raketten doorboren den nevel! Nu wijst mijn v/ijzer precies den benzinevooraad, die voor den terugtocht noodig is. Misschien niet eens meer en dusrechtsomkeert. En de 75 De nevel is iets dunner geworden, ik heb nu een paar honderd meter zicht. Mijn laatste raketten sissen in de leege ruimte, onzin eigenlijk! Onzin? Kijk, is dat geen roode gloed die opstraalt uit de volgende nevelbank? En zie ik daar geen groote don kere schim onder mij? Dat moet de „Bastonia" zijn! Ze is het. Nu is er geen tijd meer te ver liezen, als het tenminste al niet te laat is. Grauwe wolkenflarden Zwerven langs de lucht Kaal zijn nog de boomen 't Roezig windje zucht. Maar in mijn klein tuintje, Lacht de zon zoo blij! Zou 't nu lente worden? Ga eens mee met mij. Kijk, aan alle struiken Zwellen knopjes teer! Neen, in mijn klein tuintje Is 't geen winter meer! Mischjes tripp'len spelend Over 't zonnig grint Kwett'rend en krakeelend Als één een kruimpje vindt. En daar op het grasveld, Tusschen blaadjes fijn Beng'len witte klokjes Als de sneeuw zoo rein. Beng'len zacht en lichtjes, Luiden lente in! O. hoe blij wordt 't hartje Bij dit eerst begin! MARIE MICHON. Mijn toestel cirkelt boven den zwarti romp. Menschen leunen over de reelin oogen kijken verbaasd naar mij op. Ik se met mijn schijnwerper naar beneden: ,,0| letten, ijsbergen in uw koers opletten Ik wil net zoolang doorseinen, tot b antwoord komt. Nogeens: „opletten, ijsbe gen...." Automatisch sein ik door, mal intusschen kijk ik allang niet meer nai het schip. Wat komt ons daar tegemcx precies in den koers van de „Bastonia"? Witte, reusachtige blokken, slechts enke meters uit het water opstekend, van booi bijna onzichtbaar, vooral, nu aller blikk( op mij gericht zijn. De boot vaart met volle kracht den wi ten dood tegemoet! En gedurende die ento le seconden, die over dood of leven beschil ken zullen, martel ik mijn hoofd af om ee inval. Dan schiet ik plotseling naar bem den, recht op het witte gevaarte aan. N moeten ze het zienwanhopig cirki ik om den ijsberg heen. Nog 10 meter, nfl 5ik moet stijgen En dan, eindelijk, gaat een sidderen e beven door den machtigen romp, de machi nes werken op volle kracht achteruit en d boot glijdt opzij, rakelings langs den ijs kolos. De menschen aan de reeling en de bru wuiven en schreeuwen. Ze zijn ontzetten geschrokken en tegelijkertijd heerlijk opg« lucht. Maar ik heb geen tijd, erop te lettel Terug moet ik, regelrecht naar New York. Ik vlieg en vlieg.mijn wijzer staat o, drie vlieguren benzine. De nevel is opgetrcik ken. maar er zijn buien en tegenwind. Twee en een half uur gaan voorbij. Gek, ik ben beslist niet ver meer van d kust, en toch zie ik geen enkel schip. E moet hier een hevige orkaan hebben ge woed, die de heele zee heeft schoongeveegd Doch ik heb wel iets anders om aan t> denken: de motor begint verdacht te hoes ten en snort dan weer voort: ik weet, dat il op mijn laatste reserves vlieg. En dandaa is het vrijheidsbeeld. Op het vliegveld be hoef ik den motor niet af te zetten. Het laat ste druppeltje benzine is verbruikt en ik re vanzelf de hangar in. Mijn vermoeden over den orkaan blijk waar te zijn. Ook de militaire vlieger wer< het slachtoffer. En als ik eerder terugga keerd wasdan had ik nu dit verhaa niet kunnen vertellen!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20