Een paar leuke grapjes
V/ij zijn niet bang!
7-
ANEKDOTEN
paar uurijes. Wacht, hij ging eerst eens
■wat eten. Maar in den trommel was geen
brood en ook de beschuitbus was heele-
maal leeg. En met een knorrende maag
liep Jan de straat op.
Maar.... wat zag hij daar? Zoowaar
een heele oploop voor de deur. Daar ston
den wel tien, twaalf trams achter elkaar
en in de voorste stond de bestuurder met
7 n armen over elkaar, terwijl de bestuur
ders van de volgende trams belden van
belang en wel honderd menschen nieuws
gierig aan kwamen loopen."
..Opschieten, opschieten!" riep een ze
nuwachtige meneer tegen den voorsten
bestuurder.
„Ja maar. ik heb opeens zoo'n erge kies
pijn". klaagde deze.
„Ga er dan af en laat een ander de
tram besturen".
,,Ja maar, er is zoo gauw geen ander".
..Laten we dan vlug het hoofdkantoor
opbellen".
,.Ja maar, de telefoon is stuk".
„Dan vlug iemand om hem te maken!"
„Ja maar, de man van de telefoon is
met vacantie".
„Is er dan geen andere man, die de te
lefoon kan maken?"
„Ja maar, die z'n vrouw is uit en nu
moet hij op de kinderen passen, weet u."
„Loop dan even naar het hoofdkantoor
cm een bes'ourder".
„Ja maar, riep toen alle menschen in
koor dat is ons werk toch niet!"
En zoo duurde het relletje nog een poos
voort. Maar Jan, die ernaar stond te kij
ken, had het nu opeens begrepen: dat
was het werk van den boozen kabouter
Jamaar! En hij riep met luider stem: O,
wat zijn jullie dom! Zien jullie dan niet,
dat Jamaar je allemaal bij den neus
neemt?" Wacht maar, Jan zou den ka
bouter wel vangen! En hij kroop zoo vlug
als een aal tusschen de menschen door en
keek.en keek.Ha, daar zag hij zijn
vriend Kees.
„Jij komt vanmiddag spelen?" riep Jan.
„Afgesproken, hè?"
„Ja maar. riep Kees. En Jan greep
naar Kees zijn schouder.
Ha! daar had hij het kereltje te pak
ken, dien boozen, leelijken kabouter Ja
maar, die hem al zoo lang aan hetl ijntje
had gehouden.
„Jou leelijkerd" riep Jan „weg met jou!"
En hij gooide Jamaar ver van zich af, met
een wijden boog over de daken van de
huizen
Nu, je hebt. natuurlijk allang begrepen,
dat Jan dit allemaal gedroomd had.
Maar tochhij zou zich voortaan we!
tienmaal bedenken, vóór die twee akelige
woordjes hem weer ontsnapten!
R. EE RUYTERv. d. FEER.
„Jou leelijkerd!" riep Jan, „weg niet jou!"
Hoe je je vriendjes er fijn in kunt
laten loopen!
Als je eens een paar vriendjes of vrien
dinnetjes op visite hebt, moet je ze de
Tuigende raadsels opgeven.
De antwoordefi staan er onder, omge
keerd gedrukt.
Je laat ze eerst maar een heelen tijd
raden vóór je de oplossing zegt:
1. Kleine Jan zit met zijn vader, zijn
moeder en zijn broertje in den trein en
verder i.s er in «le cou-pé nog een oude
heer, die de krant zat te lezen. Opeens
roept Jantje uit: „Vader, nu zijn we pre-
cies met zijn zevenen!"
Toch heb je onmiddellijk begrepen, dat
er maar vijf personen waren. En hoe kan
Jantje dan zeggen: wez ijn met z'n ze
venen?
Jantje kon nog niet goed tellen.
2. Twee mannen moeten voor den
rechter verschijnen.
Deze begint hen te ondervragen.
Hij vraagt aan den eersten: „Wanneer
bent u geboren?"
„1 Mei 1012".
„En it?" vraagt hij aan den tweeden.
..1 Mei 1912".
Bent u broers?"
Ja
„Maar.... dan bent u dus tweelingen!"
.Neen", antwoordden de beide mannen
allebei tegelijk.
Hoe kan dat?
Ze behoorden tot een drieling; de derde
was er niet bij.
3. Een meneer wandelt met zijn
poontje Piet. Ze komen aan een groote
brug over een breede rivier. De heer zegt
l~gen zijn zcontje: „Piet, ik ga de brug
over, maar jij mag niet achter me aan-
lcopen" en hij gaat weg, terwijl Piet blijft
s.aan. Het zoontje kan niet zwemmen en
heeft geen bootje, rnaar toch komt hij de
rivier over.
Hoe kan dat?
Hij was ongehoorzaam en liep toch
over de brug.
TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST BIJ
KINDEREN ONDER DE ZES JAAR.
Natuurlijk zijn jullie allemaal dol op
het lezen van Indianenverhalen en andere
geschiedenissen, waarin daden van moed
en doodsverachtig worden bedreven.
Maar dat ook kinderen, gewone jongens
en meisjes zooals jullie allemaal, en ook
zelfs wel heele kleintjes echte helden en
heldinnen kunnen zijn, daaraan denk je
eigenlijk bijna nooit.
Toch zijn prachtige staaltjes van kin
derlijken moed in de geschiedenis bekend.
Luister maar eens.
Een rijk koopman bewoonde een villa
in de voorstad van Londen en eens op
een nacht, kwam daar een inbreker op
bezoek. Hij werd niet gestoord toen hij
zich met een looper toegang verschafte
tot de keukendeur, liep daarna naar het
kantoor van den heer des huizes, brak de
brandkast open en had al het gold en de
....toen liet vijfjarige dochtertje van
den heer des huizes binnenkwam.
papieren er reeds uitgehaald, toen de deur
zachtjes openging en het vijfjarig doch
tertje van den koopman binnenkwam. Ze
had wakker gelegen en een zacht geluid
gehoord.
De inbreker wilde op het kleintje aan-
vallen, maar het moedige kind zag d
wat er aan de hand was. Ze liep da
in haar pyamaatje naar een tafeltje, w
op een paar glazen aschbakjes stor
en zei: „Als je niet direct weggaat,
ik dit tafeltje om."
De inbreker aarzelde. Als het kind
bedreiging uitvoerde, was door het lai
van het brekende glas onmiddellijk
htele huis op de been. En het kindje n
schieten wilde hij niet. Dit moment
twijfel werd hem noodlottig, want de
der, die in een aangrenzende kamer
te werken, hoorde in de stilte opeens
stemmetje van zijn kind en kwam aa
sneld. En in een oogen blik was de in
ker overmeesterd en gearresteerd. Toer
zaak later voor het gerecht kwam, sj
de rechter openlijk zijn bewondering
voor het onverschrokken kleine mei
Een ander heldinnetje was het doch
tje van een stoombootkapitein, die
den wereldoorlog een vasten bootdi
onderhield tusschen Hamburg en N
York.
Eens op een dag werd d? boot in
zee door een bliksemstraal getroffen
vloog in brand. Er ontstond een vre
lijke paniek onder de passagiers:
holde naar het dek en probeerde zich,
noods niet geweld, een plaats in een
reddingsbooten te veroveren.
Toen het dochtertje van den kapi
uit haar hut kwam en al die huile
schreeuwende en vechtende menschen
begreep ze niet, waarom ze allemaal
bang waren. Ze liep op hen toe en
zoo hard ze kon met een bevelend st
metje: „Wees toch een beetje bsdae
Vader is er al bij om het vuur te b
schen
Deze woorden van het kind deden
kelijk wonderen! Geen van de passag
had in zijn opwinding zoo gauw aan h
sohen gedacht, maar nu kwamen z:
zichzelf en de kapitein kon met hun h
het vuur spoedig meester worden,
paar uur later liep het schip, slechts 1
beschadigd, de haven van New-York
nen.
Nóg een geschiedenis van een dap
kind en ditmaal van een jongen. Hij wo
de op het eiland Newark en was
zoontje van een visscher en pas vier
oud
Zijn moeder had 's avonds altijd gr<
imoeite, hem naar bed te krijgen,
het was zijn liefste werk om langs
strand te loopen en te spelen.
Zoo was hij ook eens toen het al c
ker begon te worden aan moeders wa
zaamheid ontsnapt en de deur uitge
pen en zag opeens bij den dijk, die
eiland omringt, twee onbekende man
bezig met aan de landzijde aarde we;
graven
Dat verbaasde hem. Hij nep naar
huisje van den dijkwachter om het 1
te vertellen, maar zag, dat deze op
bank lag te slapen. Toen holde hij
naar zijn moeder en vertelde haar a
wat hij gezien had. De moeder vond
ook vreemd, ze wekte haar man, die v
naar bed was gegaan, en met zijn dr
gingen ze op weg naar den dijk. 1
kwam de visscher nog net op tijd om
vreeselijke ramp te verhinderen. Toei
hem zagen aankomen, vluchtten de n
nen zoo snel ze konden in de Wadden
die toen juist droog lag. Ze haddei
een groot gat in den dijk gegraven
de bedoeling, hier een stuk dynamic
te stampen, waardoor de heele dijk
worden vernield.
Toen het drietal aan het huisje van
dijkwachter kwam, hoorden ze, dat
door tabak, die hij van de mannen ge
gen had en waarin ze een verdool
middel hadden gedaan, zóó vast hac
slapen, dat hij nog niet goad wakker
worden. Als de flinke jongen dus niet
vlug zijn moeder had gewaarschuwd
waarschijnlijk het heele eiland o
stroomd
re
PP
ia
0!
go
ia
h
ee
v
v
o?
bi
>i
ti
e i
1
2
3-
5.
6.
(I
N:
St
Lu
Pi
ig<
V/i
I
Wii
ed
Nee
e n
I
Miji
der
aig<
mis
nge
fijr
2,
4.
gtei
gezi
aai
en
zijn
Pi
H
vo
Ze
Sp
Or
De
Po
De
Th
Ingezonden door Lydia Botermans
Even lachen.
Moeder: „Ons Marlet je huilt den b
dag. Waar zou zij die tranen toch alle
vandaan halen?"
Pietje: „Zeg Moeder, ze zal toch geen
terhoofd hebben?"
Ingezonden door Tine v. d. Pot.
Winkeljuffrouw: „U wenscht een
handschoenen; welk nummer heeft U
Taxi-chauffeur: „Twee honderd dri
zestig".