ANEKDOTEN Het jongetje mi het sterrenmeisje RAADSELS Ingezonden door Geertje van Ommering. Keesje en zijn kleine zusje staan bij de poes te kijken, die ligt te spinnen. „Hoor eens," zegt Keesje, „die is gaan slapen en heeft vergeten den motor af te zetten." Ingezonden door Jan de Graaff. Taalkennis. Een vreemdeling trachtte tevergeefs, zich goed verstaanbaar te maken. „En op uw raam staat, dat hier alle talen worden gesproken," verweet hij den eigenaar van den winkel. „Zeker, Mijnheer, maar niet door ons, door onze klanten." Ingezonden door Meiske Mulder. „Zoo, Evert, ben je al lang terug van de boodschap? En heb je den brief aan den Markies afgegeven?" „O ja, Mijnheer, maar als ik U was, zou ik hem maar geen brieven meer schrijven. De stakker is blind". „Blind, hoe kom je er bij, zeg?" „Ja zeker, Mijnheer, zoo blind als een mol. Hij heeft mij tweemaal gevraagd, waar mijn hoed was! En dien had ik al dien tijd op mijn hoofd!" Ingezonden door Rietje de Nobel. „Zeg, Pietje, jouw opstel over vacantie is precies hetzelfde als dat van Jantje". „Wij zijn ook samen uit logeeren ge weest, Meester!" zijn werk ging, nam hij twee paraplu's mee en „vergat" ze, in den sigarenwinkel, in een café, op z'n bureau en overal waar hij maar kwam. Maar nu bleek eerst recht, wat een massa eerlijke menschen er op de wereld zijn; tel kens was er een vriendelijk en bereidwillig mensch, die hem z'n regenscherm achterna droeg En telkens als hij onverrichterzake, met twee paraplu's onder den arm, thuis kwam. riep mevrouw hardnekkig: „En toch zeg ik je. dat die paraplu's weg moeten!" Ten einde raad vroeg meneer van Buren een dag verlof van zijn werk, laadde wéér zijn paraplus in een taxi, ging op den eer sten den besten straathoek staan en bood de vreeselijke dingen te koop aan voor een dubbeltje per stuk Maar hoewel het regende dat het goot, kocht niemand een paraplu: de men schen dachten zeker: ,Dat is tè goedkoop, zeker gestolen waar!" en ze liepen haastig verder. En op het zelfde oogenblik kwam er een agent aan en die vroeg met woe dende stem, of meneer van Buren niet wist, dat hij maar niet zoo op straat handel mocht drjjven h*i werd onmiddellijk be keurd! Toen pakoe meneer van Buren, wit van narigheid, z'n paraplu's weer in een taxi, reed naar een heel stil plekje in het stads park en zette daar met behulp van den chauffeur, alle paraplu's onder een boom, en reed met een zucht van verlichting naar huis. „Gelukkig, vrouw!" riep hij, nog vóór hij binnen was, „ik ben m'n paraplu's nu toch eindelijk kwijt!" Maar mevrouw van Buren en alle kinde ren hieven tegelijkertijd een hoongelach aan. „Kwijt?" riep mevrouw met een ver nietigenden blik. „kom dan maar eens kij ken!" En toen meneer zijn gezin volgde naar den salon toen zag hij daar alle 54 pa raplu's netjes op een rijtje staan. En op de tafel lagen twee bekeuringen; één wegens het handeldrijven op den openbaren weg en één wegens het rommel achterlaten in het stadspark. Meneer van Buren zonk afgemat op een stoel. Hij dacht er over, het heele woud van paraplu's in de kachel te stoppen, maar werd door mevrouw, die voor schoorsteen brand vreesde, tegengehouden. Toen kwam de oudste zoon op een schit terend idee: „geef mij de paraplu's maar, vader", zei hij, „en u zult er niets meer van merken!" „Goed", zei meneer. Hy had een gevoel, of hij uit zijn vel zou springen, als hij ooit van zijn leven het woord „para plu" nog eens hoorde! De zoon bracht toen de 54 paraplu's naar een andere veiling, in een heel andere stadswijk. Het was een deftige veiling; er werden prachtige meubels en antiquiteiten ver kocht en er kwamen deftige menschen koopen. De paraplu's werden verkocht voor een gulden per stuk en zoonlief lachte in zijn ivuifitje. Een wintersprookje voor de kleintjes. Een op een avond liep een jongetje door Hei foosoh en toen Kwam hij het sterren- meisje tegen. „Waar ga je naar toe?" vroeg het ster renmeisje „Ik heb vanmorgen brood gestrooid voor de vogeltjes en nu ga ik kijken of ze het op hebben", zei het jóngetje. „Mag ik met je meegaan?" vroeg het sterrenmeisje, en dat vond het jongetje natuurlijk goed. Ze liepen samen verder en ze kwamen bij het plekje, waai' het jongetje 's mor gens brood gestrooid had. Alles was opge geten; alleen zat daar nog een klein win terkoninkje zoo heelemaal op zijn eentje op de koude sneeuiw. Het sterrenmeisje kende hem wel en vroeg hem, hoe het met zijn vrouwtje en zijn jdndertjes was. Het winterkoninkje zei dat ze allemaal nog sterk en gerond waren, maar dat kwam omdat het Jongetje altijd zoo lief kruimel tjes brood voor hen daar neerlegde. ..An ders waren we zeker allemaal verhongerd „Anders waren we zeker allemaal verhongerd", zei het winterkoninkje. nu", zei hij, „met dat koude weer; geen kruimpje voedsel vindt je alles is bevroren". Het sterrenmeisje vertelde het jongetje, dat boven, bij de sterren, ook wel eens vogeltjes kwamen; vooral leeuwelikjes, nou die kwamen daar dikwijls! En koud dat het daar boven zijn kon! O, verschrikkelijk! Nog veel kouder daji hier op de aarde. „Wil je eens met me meegaan?" vroeg ze. Nou. dat wilde het jongetje maar wat graag! Toen nam het meisje hem bij de hand en samen vlogen ze naar de sterren. Hè, het jongetje keek vreemd op, toen ze boven waren! Dat het zóó zou zijn, nee, dat had hij nooit gedacht! Er waren breede wegen van wolken waar zijn voeten heer lijk warm in wegzakten: en van alle kan ten keken de sterrekindertjes hem verwon derd aan. HIJ voelde zich eigenlijk heele maal niet op zijn gemak en hield stevig de hand van het meisje vast. Wat waren ze grappig, die sterrenkindertjes, met hun zilveren voetjes en gouden haar O. hij zou maar wat graag eens hun haartjes streelen of hun kleedjes even aanraken, als hij maar durfde! „Wie heb je daar meegebracht?" vroeg een klein sterretje met een heel hoog stem metje. „Dat ls een jongetje van de aarde", zei het sterrenmeisje, „hij strooit altijd krui meltjes brood voor de vogeltjes en daarom wilde ik hem eens naar de sterrenmoeder brengen. Je weet wel, die houdt zooveel van kindertjes, die lief voor dieren zijn." „Gaan we naar de sterrenmoeder?" vroeg het jongetje. „Zeg, wie ls dat?" „O", zei het meisje, „de menschen noe men haar de Poolster, maar eigenlijk ls ze niets anders dan de sterrenmoeder." Toen kwam een klein krom mannetje den wolkenweg afgewandeld, dat rusteloos van den eenen naar den anderen kant liep; het leek wel of hij iets zocht. „Kijk", zei het meisje, „daar is het maan mannetje, je moet je er maar niets van aantrekken, wat hij zegt hoor. Hij heeft bijna altijd 'n slecht humeur, dat komt om dat hij zoo vreeselijk slordig is. Eiken dag verliest hij een stukje van zichzelf en als hij dan bijna niets meer over heeft, moet hij alles weer gaan zoeken. Hij vindt het altijd allemaal wel weer terug hoor, dat is waar; maar brommen dat hij dan doet! Brommen! Wij zijn er hier al aan gewend, niemand let meer op hem." (In de raadsels wordt uitsluilekge de nieuwe spelling gebruikt! voor allen om uit te kie; de groteren vier; de kleii ren drie goede oplossingi I. Ingezonden door Nelly de Neef. Verborgen speelgoed. Hoe pel je toch garnalen? Ik ging met Otto lopen naar den Hi De baleinen komen uit de walvisbek. Bep, op tafel ligt een brief. Waar vind ik de Amstel, ten noordei ten zuiden van Amsterdam? n. Ingezonden door Jan Bronsgeest. Hoe heet de bovenste steen van een hi Corry fn de tkker ntgoe fctje F 1 liane nsor rietj |lier, ludei |n, Ji r (gas, [Gra Lj da ka di Est, jrtev [bi L T kout I Lai m. Ingezonden door Ria Smite. Als er van mijn geheel een el wordt alj nomen, blijft er 1/4 over. Wie kent mij? IV. Ingezonden door Ietje Borgmeyer. I Mijn geheel van 5 letters is een vorstelil titel. Laat de voorste letter weg, en zetl een o achter, dan ben ik een wasmiddel de ekl M Ik Iva ii V. Ingezonden door Matthy van Leeuwe Wim beweert, dat hij maar één heeft, en Annie, zijn zusje, zegt: ik twee broers. Hoe kan dat? I.M VI. xiigezonden door Bep en Wim NieboerJ Maak uit het volgende een spreekwo< van 27 letters. 4. 9, 7, 23, 15 is een schildersbenodigdhel 19, 3. 12, 22, 20, 10, 17, 21 is een naam vol vernielzuchtigen. 8, 25, 26, 18, 1, 14, 6, l betekent winst. 16, 13, 21, voortbewegin middel van een vis. 27, 25, 5 is een ook naam voor een koekje. 11. 25, 24, 24| is een waskuip. 1, 2, 12 is een boom. VII. Ingezonden door Henny van Vliet. Mijn geheel is een stad in Groningen v| 9 letters. 7, 2, 3, 8. 9 is een kleur. 2, 5, 8 is een mei Jesnaam. 5, 6 is het tegenovergestelde vi uit. 2, 5, 6, 7 draagt men aan de ving| 2, 8, 8 is een hert. 4, 8, 1, 8, 4 is een gel Het jongetje keek verwonderd naar maanmannetje, dat mopperend en bi mend kwam aangestrompeld. Toen hij hen gekomen was, keek hij 't sterrenmei en het jongetje wantrouwend aan, en der iets te zeggen strompelde hij verder. „Kom", zei het meisje, „nu gaan we echt naar de sterrenmoeder". Toen vl« ze langs ontelbaar groote en kleine stel renkindertjes tot ze tenslotte voor groot huis kwamen. „Dit is het sterrenhuis", zei het meisj „hier slapen de sterren als het bij menschen dag is. Nu zijn we al dicht de sterrenmoeder". En ja, daar zagen ze haar al. O. wat hal die sterrenmoeder een vriendelijk straler gezicht! Het jongetje pakte heel stevig hand van het meisje vast en zoo gint ze naar haar toe. Toen vertelde het meisj de sterrenmoeder, dat ze een jongetje hai| medegebracht, dat altijd lief en zorgzaai was; en de sterrenmoeder streelde h< Jongetje over zijn gezichtje en zei: „Ja, ik ken je wel hoor, ik heb je heel dikwijl® de kruimeltjes brood in het bosch ziei*" strooien. Wij, hier boven, houden allemai heel veel van kindertjes, die goed voor dii ren zorgen. Voortaan moet je 's avow" voor je gaat slapen, maar eventjes vanr je bedje naar mij kijken, dan zal ik iederen avond welterusten toeknikken Dat vond het jongetje maar wat prett en met het sterrenmeisje vloog hij t weer terug naar de aarde. En sindsdien zei hij iederen avond uil zijn bedje de sterrenmoeder en de sterren; kindertjes goeden nacht, en die knikt" dan allen vriendelijk terug.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20