De Nieuw-Amsterdam maakte haar eerste reis - Brand te Breda
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
78sie Jaargang
FEUILLETON
Het Groote Avontuur
Üf, >"LEUW-AMST)EBI>AM heeft gisteren haar eerste reis gemaakt.
weliswaar niet op eigen kracht, aangezien de schroeven nog ontbreken, reden
waarom het schip van de Rott. Droogdok Mij. naar het groote dok van
Wilton-Feijenoord te Schiedam werd gesleept. Nederland's grootste mailboot
op haar eerste tochtje.
Gil ETA KELLER ,.0P GLAD IJS".
Zij deed n.l. den uitworp voor den ijs-
hockeywedstrijd Bri ghton Tigers-All
Canadians te Amsterdam.
DE WEDSTRIJD V. S. V.—AJAX
te Velsen. V.S.V. won met 31.
Een corner op het V. S. V.-doel.
LEDEN VAN HET MENAKA-BALLET,
dat thans in St. Moritz optreedt,
op ski's.
ZONDAGMORGEN HEEFT EEN ZEER FELLE BRAND GEWOED
in de electrische galon- en bandweverij van den heer Tetterode te Breda.
De fabriek brandde totaal uit.
Roman uit de Tropen door
FRANS DEMERS.
12)
De arme vliegers konden aan het geval
top noch staart krijgen
Aan terugkeeren valt natuurlijk niet
w denken, zei de eerste piloot. Die kerel
«t voor een maand vast. Vervloekt,
zooiets ook te Archambault moest ge-
Muren.
Wat bedoelt u daarmee? vroeg de
lournalist belangstellend.
Wel, lichtte de andere toe, men be
schikt daar niet over een draadloos uit-
«ndstation en is dus verplicht geweest
jjuar Fort Lamy te telefoneeren en over
""gelijke afstanden duurt dat een eeuwig-
™d, want er hapert steeds iets. Anders
souden wij dadelijk geweten hebben wat er
icoeurd was, en dan zou het een klehiig-
™d geweest zijn terug te gaan om dien
sukkel op te nemen. Nu kan daar geen
Wake meer van zijn, met den besten wil
tan de wereld niet.
O, zuchtte Riefenberg meewarig, wat
jammer, wat jammer!
IN HET GOUDLAND.
langzaam was de beschaving langs den
°°m 'ot het hart van Afrika door
drongen. in de Oostelijke provincie,
waar eens Arabische slavenhandelaren met
hun bloeddorstige horden paniek verwek
ten en negerstammen elkaar bevochten was
na lange jaren van strijd de vrede inge-
Lreden. Het scheen aanvankelijk dat dit
gedeelte van de Kongo was voorbestemd
om voor practische kolonisatie gesloten te
blijven, tot op zekeren dag in de bedding
van een rivier goud werd gevonden.
Een zending van deskundigen kwam ter
plaatse. Het gebied werd onderzocht en
men kwam tot do overtuiging, dat het rijk
was aan goud. Het was alsof een toover-
stokje dit woeste bergland, met machtige
siroomen en ondoordringbare wouden in
de valleien, had aangeraakt: honderden
blanken kwamen er zich vestigen, duizen
den negers ploeterden ln het slijk van de
rivierbeddingen, breede wegen werden aan
gelegd en posten opgericht.
Dan werden tegen de flanken van de
bergen fabrieken gebouwd, waarin rots
blokken werden vermorzeld om er het kost
bare metaal uit te halen. Er kwamen nog
honderden blanken bij en nog duizenden
inlanders. Er werden arbeiderskampen
aangelegd, hospitalen opgetrokken, labo
ratoria. electrische centralen, fabrieken en
villa's. Die duizenden monden moesten ge
voed worden en tallooze planters en facto
rijhouders kwamen zich in het gebied ves
tigen. Zoo ontstond het goudland van Loe-
poeta en ontwikkelde zich tot het twee
maal de oppervlakte besloeg van het moe
derland en een geweldig bedrijf was ge
worden, dat jaarlijks meer dan zeven dui
zend kilogram goud voortbracht.
Aan den voet van den steden Tsiberg
strekte zich Nizi uit, het hoofdkwartier van
de goudmijnen, met talrijke kantoTen en
de ontginningsfabrieken, allerlei bijzon
dere inrichtingen.
Nizi was het hart van dit grootsche be
drijf. Van daaruit liepen wegen in aller
lei richtingen, langs bergen en dalen, naar
de ver verwijderde sectoren, vijf in getal.
Zware vrachtauto's reden geregeld heen en
weer tusschen die afdeelingen en de hoofd
post en brachten om de maand het goud
aan.
Het was vijf uur. De machtige sirene van
de vermorzelfabriek loeide over het avond
land van Tsi. De kantoren en werkhuizen
liepen leeg en even later stonden honder
den inlandsche arbeiders zich in de ge
meenschappelijke stortbadinrichting te
wasschen. Het water, dat hen over het
bruine, blinkende lichaam stroomde, was
helder en frisch, al werd het opgepompt
uit de Nizi-rivier, wier bedding misschien
honderd kilometer verderop werd omge
woeld, zoodat zij een slijkerige, bruinroode
kleur had. Ondertusschen was de nacht
ploeg aan het werk gegaan. Langs de berg
wanden gloeiden honderden electrische
lampen.
In het kantoor van den heer Benoit, di
recteur-generaal van de mijnen, brandde
nog licht en bij het hoofd van de centrale
vcedingsdiensten eveneens. De heer Be
noit dicteerde een brief aan zijn secreta
ris. Hij zat achter zijn bureau in zijn
hemdsmouwen, want het was in het war
me regenseizoen en den geheelen namid
dag had een tornado gedreigd. En daarbij,
zóó was Benoit: lang, mager, met een hoe
kig gezicht, de grijzende haren overeind op
zijn hoofd: hij had in het goudland het
gezag van een koning, maar als het warm
was, deed hij zijn jas uit en werkte in zijn
hemdsmouwen. Graag had het plechtige
bestuurscomité in Europa haar directeur-
generaal een beetje vormeiijkerja be
schaafder gewild, maar met Benoit was
niets aan te vangen. Als iets hem niet be
viel, vloekte hij als een ketter: als Iemand
iets had misdaan schold hij ais een visch-
wijf. Hij liep door de fabrieken en langs de
wegen met een zwaren stok, meegebracht
uit zijn geboortedorp, daar ergens in Vlaan
deren. Hij klom de bergen op en daalde in
de mijnen af. Als hij ergens zijn kleeren
scheurde, moest zijn boy hem die van het
lijf rukken of ze 's morgens verbergen,
want een gescheurde broek of jas hinder
de hem niet.
Als bijvoorbeeld een nieuwe jonge inge
nieur zijn opwachting bij den directeur-
generaal kwam maken en zich voor deze
gelegenheid in zijn Paaschbest gestoken
nad, werkte dat zoo op de zenuwen van
Benoit, dat hij er dadelijk met den nieu
weling op uit trok naar de goudvelden en
pas terug kwam, als hij zijn metgezel tot
over de enkels in den modder had zien
wroeten. Wee dengene, die aarzelende pas
jes deed en links en rechts trippelde als
een dametje op hooge hakken.
In onzen tijd, jonge man, en dat is
twintig jaar geleden, zoo begon hij dan
op sarcastischen toon en schetste het ruwe
leven, dat ze toen hadden geleld.
Ja, zoo was Benoit Hij moest kunnen bulde
ren. Hij was ruw, kort aangebonden, maar
nij kon werken als een paard, vier-en-
twintig uur aan één stuk als het moest.
Voor Benoit waren er twee soorten van
kolonisten: die van de „oude garde", zoo
als hij dat noemde, en de „anderen". Die
van de „oude garde" waren de mannen,
r.aar de kolonie uitgeweken in den helden
tijd toen er geen huizen bestonden en geen
wegen; toen de blanken door het land
zwierven met een tent en een bende ge
wapende negers. De „anderen" waren de
jongeren van heden, die in Afrika reisden
per trein of per auto en, eenmaal ter be
stemming over een gezellige woning kon
den beschikken en vaak over het modern
ste comfort, zooals bij de goudmijnen bij
voorbeeld. Die heldentijd lag reeds enkele
jaren achter den rug en zoo heel veel ver
tegenwoordigers van die periode bleven er
in de Oostelijke provincie niet meer over.
Uit Benoit's kring waren er enkel nog maar
een paar ingenieurs, enkele zendelingen, de
provincie-gouverneur en mr. Reading.
Laatstgenoemde zat op dit oogenblik ln
een kantoor, niet ver verwijderd van dat
van den directeur-generaal, een zaak af
te handelen met den bestuurder van de
voedingsdiensten van de mijn. Dat was een
kerel, die Reading. Toen het nieuws over
de ontdekte goudmijnen zich door de we
reld verbreidde, kwam hij uit Amerika
over. Hij raakte aanvankelijk verloren in
cie massa van zwervers en avonturiers, aan
getrokken door het gele metaal. De regee
ring iegde beslag op het geheele goudland
en verbood individueele opdelving. Velen
moesten vertrekken, armer dan zij waren
gekomen. Reading bleef.
(Nadruk verboden).
(Wordt vervolgd).