Avonturen op het ijs Zaterdag 29 Januari 1938 No. 4 LEIDSCH DAGBLAD 8ste Jaargang „Pinda" leek een zielig kereltje, maar toch. Hoe Frits Vorrink van een koude kermis thuis kwam lEUfii Toen eindelijk, na een langen kwakkel- winter, de kou inviel en de barometer angzaam maar zeker tot onder het nul- iunt daalde, hadden de jongens van de ijfde eerst recht schik! Het was voor schooltijd al nooit zoo bar listig in die klas, maar nu was heelemaal het hek van den dam. „Nog één nacht erover!" schreeuwde Dirk Sweers, terwijl hij met zijn beide vuisten een roffel op de bank sloeg. „Ben je? Vanmiddag is het al goed, wat k je piep!" deed Hans van Beem grappig. En toen werd de kluit pratende, schreeu wende, armzwaaiende jongens nog dichter n begonnen ze zoo druk te redeneeren, at je er verder niets meer van verstond dan zoo nu en dan de woorden „ijs", schaatsen", „wedstrijd", „prijzen", „Frie- sche doorloopers" enz. enz. En dan opeens een verschrikte stilte, ■want meneer was binnengekomen. Pats! pats! een paar ferme tikken met de liniaal p de tafel en het heele kluwen stoof uit en, allemaal in de banken. Veel jongens ïadden dien morgen moeite om hun hoofd bij de sommen te houden, maar gelukkig as meneer vroeger en nog niet eens >o èrg lang geleden! ook jong geweest n dus kon hij het wel een beetje begrij- >en. „Eerst gaan we eens vijf minuutjes pra- en over iets, waar we allemaal op het oogenblik aan denken", zei meneer. Nou, Hans?" „Het ijs natuurlijk!" riep deze „denkt u dat het zal doorvriezen?" ,Nou, daar hebben we wel kans op, als het tenminste niet gaat dooien", zei meneer gewichtig. „Wie van jullie kan goed schaatsenrijden?" Twintig van de drie en twintig vingers vlogen omhoog en meteen kwamen de -ongen los. Frits Vorrink had voor twee jaar een :ersten prijs gewonnen op het ondergeloo- pen land; Klaas Rots bezat echte Friesche loorloopers, Kees Kraak mocht, als het link doorvroor, met z'n vader een tocht maken. „Niet allemaal tegelijk!" lachte meneer .vertellen jullie nu eens kalm, ieder op ijn beurt. En dan wil ik ook eens weten >f onze Japanner vlug op de schaats is". Op die woorden zaten plotseling alle jon- Hens achterstevoren en aller oogen waren jericht op de achterste bank, waar de kleine gele „pinda" zat. „Nu, Tobi?" vroeg meneer. „Ik wel een beetje rijden", zei het Ja- >annertje. „Ik geleerd in Parijs, maar niet ^oo èrg goed". En hij keek verlegen voor !lch en kreeg een kleur. „Nu", zei meneer vriendelijk, „het zal wel losloopen met Tobi. Wat hij doet, doet hij goed, hè jongen?" „Hmhet lievelingetje" mompelde Hans van Beem Nu, dat was heelemaal niet waar, want meneer hield er geen lie velingetjes op na; hij was streng, maar stipt rechtvaardig. Maar het was waar, dat hij den kleinen dapperen Tobi Hirota graag mocht lijden. Het kereltje deed zoo erg z'n best en was niet dom ook, al had hij moeite om de lessen in het Hollandsch te volgen. En verder had hij het hier ook niet gemakkelijk, want de jongens plaag den hem nogal eens. „Pinda" noemden ze hem, wat niet alleen kinderachtig, maar bovendien dom was, want tusschen een Chinees en een Japanner is nogal een verschilletje; dat weten jullie natuurlijk wel! Maar of Tobi al zei: „Ik niet Pinda, ik Japan", het hielp geen zier. En daarom zweeg hij maar/trok zich een beetje schuw op zijn achterste bankje terug en nam haast nooit deel aan de algemeene ge sprekken of liever: schreeuwpartijen voor de les. Onder het sommen maken keek Hans van Beem telkens eens even naar de ven sterbank. Dat was vanmorgen één gladde ijsvlakte geweest met lange pegels eraan (maar die kon je van hieruit niet zien). En nu scheen de zon: als het nu ging dooien, dacht Hans, dan moest het ijs smelten. Maar nee, gelukkig, telkens als hij keek, was het ijs er nog. En dan stootte hij z'n buurman Klaas Rots aan en gaf hem een knipoogje. „Het vriest nog!" fluisterde hij en met een duwtje tegen diens rug gaf Klaas het nieuws door aan zijn voor-buurman. „Het vriest nog!" dat was de algemeene jubelkreet toen de school uitging, en de jongens van de vijfde de deur uit holden. Afspraken werden gemaakt, vroolijke uit roepen weerklonken, en dan stoof de klas uiteen om twee aan twee of in groepjes naar huis te gaan. Alleen Tobi, het Japannertje, liep alleen met z'n handen diep in z'n zakken en z'n geel gezichtje half verstopt in een dikke, rood-met-zwart geblokte das. Maar hij zag er heelemaal niet zielig uit, integendeel: zijn pientere zwarte oogen keken nieuws gierig naar alle kanten en toen hij op een klein vijvertje, dat al dichtgevroren was, een paar kinderen zag rijden, bleef hij even staan. Aandachtig volgde hij hun be wegingen en dan begon hij opeens hardop te lachen, keerde zich om en zette het op een loopen! Klaas v. Beem, Klaas Rots, Kees Bijma en Wim van Boven stonden met zijn vier tjes het eerst voor de prachtige baan op het ongeloopen land! Ze hadden gewoon weg gehold om vlug hier te zijn en er was dan ook nog niemand. „Fijn, we hebben het rijk alleen", riep Hans. „Vlug de schaatsen onder", zei Klaas en hij knielde al aan den kant van het wei land, waar een randje gras was. En zwij gend waren ze een tijdje bezig. Toen in eenssssjtsssjt.sssjt klonk het in hun ooren, eerst zapht, toen al harder. Wat was dat? reed daar al iemand? Ze zagen het nu allemaal: in de verte kwam een klein donker figuurtje met een wapperende das om den hals aangereden. En hoe reed die! Rustig, zwierig, met lange sierlijke streken bewoog zich de jon gen want het kon vast nog geen man zijn! over de gladde ijsvlakte. Prachtige, gelijkmatige bogen beschreef zijn eene been, dan zette hij kalm het andere voor en maakte den boog terug. De jongens keken hun oogen uit. „Dat was nog eens fijn zeg!" zei Wim. E_ v Ze zagen tot hun stomme verbazing, dat het Tobi wa*.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 15