Op het nippertje gered Ware geschiedenis van mannen in doodsgevaar Klein Duimpje gestorven maar ze dacht er eenvoudig niet aan, dat ze zijn heelen dag bedorven had! „Nee", zei hij hard, „ik heb een nul op m'n repetitie en het is jouw schuld. En als ik blijf zitten.... nee hoor, hoepel jij maar op!" Truus schrokeen nul op z'n repetitie! Dat was erger, dan ze gedacht had! Dat was.... gewoon vreeselijk! Ze zweeg be dremmeld en zag niet, hoe Piet langs haar heen schoot om den spoorweg-overgang nog te halen. Zonder denken spurtte ze achter hem aan Piet kwam net op het nippertje nog er door, toen vielen de boomen dicht. Anders pakte hij Truus altijd snel bij haar schou ders en haalden ze het samen. Maar nu „Waar is Truus?" vroeg Bram, die al weer spijt had van z'n kortheid van straks en aan den overkant op Piet stond te wachten. „Weet ik niet", zei Piet. En op het zelfde oogenblik, dat ze gedachteloos keken naar den trein, die voorbij bolderde, hoorden ze een scherpen, doordringenden gil. „Truus! O. Truus!" schreeuwde Bram. Piet deed z'n mond open, maar er kwam geen geluid. Hij werd krijtwit en had een gevoel of z'n beenen onder hem bezweken. In één kort oogenblik vloog alles door zijn hoofd: Vanmorgen op school en daarstraks op den weg: hij aldoor boos en brommig, aldoor snauwend tegen Truus. O, en nu was ze natuurlijk verdrietig geworden om dat hij dat zei van dien nul en ze was dom weg onder de boomen doorgekropen en lag onder den treindood, verpletterd! En 't was zijn schuld! „O, Truus, Truus!" meende hij te roepen, maar hij stond maar naar adem te snakken. Het duurde uren, voor die trein voorbij was. Nog een wagon, nog een. Piet durfde niet kijken. Het amgstewéet brak hem uit. Hij sloot de oogen en greep naar Bram's schouder om steun. En toen. „Ha, daar heb je Truus!" riep Bram. Ze zagen hun zusje, dat snikkend kwam aan strompelen, haar fiets aan de hand. „Truus, wat is er gebeurd?" „Ik.... ik kroop er onderdoor en toen kwam op eens de trein en toentoen gaf de baanwachter me een tik met z'n stok! O, ik schrok zoo vreeselijk!" stotterde Truus. „Sufferd dat je bent!" zei Bram. „Je had er wel onder kunnen liggen. We hebben wat een angst om je uitgestaan, hè Piet?" Maar Piet zei nog altijd niets. Hij staarde naar Truus of hij een spook zag. En toen opeens begreep hij, dat ze niet onder den trein lag. Een zenuwachtige lach trok over z'n gezicht en hij gilde: „O, ben je daar? Ben je daar heusch? Echt waar? O, gelukkig, gelukkig!" En de menschen, die aldoor nog maar door den spoorwegovergang stroomden keken verbaasd naar twee kinderen, die elkaar midden op den weg huilend en snik kend omhelsden. „Stellen jullie je niet zoo onzinnig aan!" zei Bram. „Je lijkt wel mal!" En hij dreef het tweetal zachtjes den weg naar huis op. „Het was allemaal mijn schuld", zei Piet. „O, nee, mijn schuld!" stotterde Truus. „Dat is net andersom als vanmorgen", vond Bram droogjes. Maar hij wist het fijne van de zaak niet en kon dus niet begrijpen, wat een harde lessen Truus en Piet vandaag hadden moeten slikken. Maar die twee hebben dien vreeselijken dag van ruzie en verzoening nooit vergeten! Of ze plotseling braaf werden? Nee, dat niet, maar heel vaak, als ze op het punt waren elkaar in het haar te vliegen, zagen ze in gedachten dien trein voorbijrazen en dan.deden ze het toch maar liever niet! Onze jongens lezen natuurlijk allemaal dolgraag een spannend Indianenverhaal, waarbij de helden wel e|n dozijn keeren in doodsgevaar verkocren' en dan telkens weer zichzelf of elkander met de grootste koelbloedigheid uit den nood weten te redden! Maar eigenlijk denken we er nooit aan. dat zulke reddingen op het nippertje voorkomen. Toch is het wel interessant, hierover eens na te denken en uit te zoe ken. hoe een mensch zich onder zulke om standigheden gewoonlijk gedraagt. Som migen beweren, dat de meeste "menschen in het oogenblik van het gevaar „niet veel waard zijn", als kleine kinderen staan te beven. enz. enz. Anderen zeggen, dat een echte man (zoo. als ie er allemaal natuurlijk graag een wilt wordenjuist op zoo'n oogenblik volkomen kalm den toestand onder het oog ziet en tot het uiterste toe zijn krachten inspant om het leven er zoo mogelijk nog aif te brengen Een bewijs voor het laatste zijn een paar ware geschiedenissen,, dlie ik Sb hier wil vertellen De 'bekende Duiteche jager John George Hagenbeek vertelt In zijn herinneringen, hoe 'hij eens op een expeditie in Achter- (het leken hem jaren!) tot de cobra, dlo bepaald dacht, dat hij dood was, wegkroop dn zijn kameraden hem vonden! Een soortgelijk avontuur beleefde een bekend Zwitserseh bergbeklimmer. Colnot geheeten, toen hij eens een struikje Edel- weisz wilde plukken, dat op een bijzonder gevaarlijke berghelling groeide. Hij gleedl op een randje van twee vingers breedte uit enzou in den afgrond gestort zijn, als hij zich niet in zijn vol met de vingers in een spleet had vastgeklemd. Zoo hing hij| boven de gapende diepte en dit hield hü' bijna een uur vol. terwijl zijn hulp-geroep door het dal weerklonk, zonder dat er iemand kwam opdagen. Zijn handen verslapten meer en meer, met één hand wist hij zich nog zij rugzak en enkele kleedingstukken van het lichaam te trekken om zoo zUn gewicht te vermin deren. Doch in deze oogenblikken van doodsgevaar voelde de bergbeklimmer een1 ontzaglijke kracht in zich ontwakenhoe hij het gedaan kreeg, wist hij later niet meer. doch hü slaagde erin. zich tot aan de spleet op te trekken en zijn voet erini te zetten. Daarna de andere voet en zijni handen grepen boven hem in het struik gewas. Nog minutenlang hield hij het zoo uit, steeds schreeuwend om hulp. Toen de hulp. expeditie hem vond. was hij juist bewuste loos geworden. Nog één seconde en, het lichaam zou ln den afgrond zijn gevailenr die hem met een grooten boog tn het struikgewas dingende Indië een avontuur beleefde, dat hem bijna het leven kostte. Hij werd n.l. plotseling aangevallen door een wilden olifant, die hem niet al te zacht op zijn slagtanden nam en hem met een grooten boog in het struikgewas slingerde. Hagenbeek bleef een tijdlang versuft liggen, doch toen hij de oogen opsloeg bemerkte hij tot zijn ontzet ting. dat de beek. die onder hem stroomde, van minuut tot minuut hooger steeg. Nog- een half uurtje en hij zou, als hij niet maakte dat hij weg kwam. door het woeste water eenvoudig worden weggespoeld! Doch dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan: de tanden van den olifant hadiden hem zoo toegetakeld, dat hij zich met geen mogelijkheid bewegen kon! Hij loegon ver woed te schreeuwen, maarzag op het zelfde moment, hoe een kontngscobna de gevaarlijkste giftslang van Azië op hem toekroop. Ze gleed over zijn hand en ging, op nauwelijks een handbreed afstands van zijn gezicht, rustig zitten. Ieder oogenblik verwachtte Hagenbeek den doodelijken beet! Maar.... juist nu werd hij volkomen kalm: hij tjegreep, dat alleen een volkomen onbeweeglijkheid hem kon redden! En dus bleef hij. met inspanning van zijn laatste krachten, aks dood liggen, terwijl dozijnen muskieten hem staken en er geen plekje aan zijn lichaam was. dat geen pijn deed! Zoo hield hij het wel tien minuten uit tot het laatste toe hielden echter de han den het struikgewas omkneld! Nog vreeseüjker was het avontuur van twee Amerikanen, die onlangs zoo dom ge weest waren, een nachtwandeling te gaan maken langs een spoorbaan. Ze meenden het precies te hebben uitgerekend, dat er geen trein voorbij zou komen, maar op eens. terwijl ze zich midden op een spoor brug bevonden, die over een diepen afgrond liep. hoorden ze een trein aankomen. Redding scheen volkomen uitgesloten, doch juist door dit vreeselijke gevaar kwa men ze op een doldriest idee: ze heten zich aan het staalwerk van de brug zakken en bleven zoo hangen tot de trein voorbij was. Het waren ontzettende minuten, die de beide mannen doorleefden! Uit de locomo tief viel heete aseh op hun hoofd en han den. de voorbijrazende wagens deden hun lichaam schudden, zoodat de handen steeds dreigden los te laten. Gelukkig duurde het voorbijrazen van den trein niet lang. Doodsbleek heschen de belde mannen zich weer op de spoorbrug. Maanden daarna spraken zij nog over de angstige oogenblikken,, die zü. door een misrekening, hadden doorgemaakt. En het duurde nog veel langer, eer zij dezen schrik vergaten R. DE RUYTER-V. d FEER. „Hè, leefde die dam werkelijk?" zul je "vragen. Neen. Kleinduimpje uit 't sprookje heeft niet echt geleefd, maar wel een bijzonder klein mannetje, dat „Tim Kleinduimpje" genoemd werd. Zijn echte naam was Harry Pyott. Hij was nog geen 58 c.M. lamg en woog ruim 20 pond. Hij kon gemakkelijk op een hoogenhoed plaats nemen en het was geen kunst, hem op de vlakke hand omhoog te heffen. „Tim Kleinduimpje" had heel gewone ouders en was precies zoo verstandig als een normaal mensch. Hij trad als „kleinste menssch ter wereld" in varieté's op. Tijdens zijn verblijf in een klein Engelsch stadje 'heeft hij nu kou gevat en is aan long ontsteking gestorven. Hij is vijftig jaar oud geworden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20