Manrits, de Steden-Bevrijder
..Waar gehakt wordt
vliegen spaanders!"
Soldaat in hart en nieren
LE8DSCH DAGBLAD, Maandag 27 December 1937
Vierde Biati No. 23851
Rusteloos diende
hij ons volk
78sJe jaargang
In zijn veertigjarigen diensttijd te velde heeft hij
43 sleden en 55 forten door beleg of bij verrassing
genomen en 12 vestingen ontzet. Slechts tweemaal
waagde de uiterst voorzichtige krijgsman een
open veldslag: bij Turnhout en bij Nieuwpöort.
Beide keeren won hij.
„Van staats- en godsdienstzaken
heb ik geen verstand mijne
heeren! Ik ben soldaat".
ntwerpen, Breda, Gra
ve, Kleef en einde
lijk Dillenburg.
„God zij gedankt, dat
dit voorbij is", zucht
te Oranje. Ellendiger
tocht was er niet denk
baar voor een ridder,
een gevierden prins.
Nog voelde hij de strie
mende verwijten van
zijn vrouw, Anna van Saksen. Zij ver
wachtte een kind, Anna, ach, voor haar
was een vlucht in deze omstandigheden
ook een verschrikking. In den schomme
lenden wagen zat ze redeloos te schimpen
op haar man. „Lafaard, die ge zljt, om Uw
bezittingen zoo maar prijs te geven!" Ja,
daar trok hij heen, met wijf en wiege en
wagen. Om land, om luid gebracht.
In November van het eerste jaar der
ballingschap werd het kind geboren en
Maurits genaamd. Hij groeide op tot een
boom van een knaap en hoorde op het
slot van zijn grootmoeder nooit anders
dan van oorlog, oorlog. Geen gebed van
grootmoeder, of ze gedacht haar zonen.
Zijn vader? Hij kende hem nauwelijks.
Hij was immers telkens in het veld. „Te
gen Alva, tegen den Spanjaard", zei oom
Jan, als Maurits er naar vroeg. Ja, Alva
en de Spanjaard moesten wel zeer ge-
meene lieden zijn. Ze hadden oom Adolf
op het slagveld gedood, Maurits had
hem nooit gekend, maar gehoord, dat hij
zoo moedig met oom Lodewijk naar de Ne
derlanden trok. Ach, en oom Lodewijk
en Hendrik, die waren ook niet meer.
Grootmoeder wist niet eens, öf ze wel dood
waren. Maar het zou wel zoo zijn, want
ze waren nooit meer gevonden.
Zijn vader was de laatste jaren in de
Nederlanden. Zijn moeder was wegge
bracht naar Saksen, ze was buiten haar
zinnen geraakt, vertelde men. Ze kwam
nooit weer terug. Eindelijk, eindelijk mocht
hij, toen hij tien jaar was, met oom Jan
naar vader toe, naar de Nederlanden. Ge
lukkig ging zijn neefje en oudere speel
kameraad Willem Lodewijk ook mee,
en ook zijn zuster Marie. Het was een
heele uittocht van kinderen en kleinkin
deren uit Dillenburg. Grootmoeder Juliana
kreeg het nu wel stilletjes. „We komen
gauw terug, grootmoeder!" riep Maurits
nog uit den wagen, om haar te troosten.
„Zoo het God belieft, mijn kinderen", had
grootmoeder gezegd. Maar hoevelen had ze
weg zien gaan, zonder weer te keeren?
Zou ze deze dierbare panden ooit weer
zien?
Het vrije slotleven in Nassau, waar
Maurits kon jagen en rossen naar harte
lust was nu uit. Het leven in Antwerpen,
tusschen vaders hofhouding, was zoo ge
heel anders. De gesprekken gingen over
den krijg, den krijg en niets anders dan
den krijg. Parma Parma, telkens kwam
die naam terug, in de gesprekken. Dat was
de groote Spaansche veldheer, tegen wien
vader niet op kon. De hertog van Anjou,
vaders vriend, kon hem evenmin aan. Wat
deed vader toch met die Fransche snuf
neuzen om zich heen? Antwerpen moest
niets van die praatjesmakers hebben
en Maurits mocht hen ook niet.
Vader werd den laatsten tijd streng be
waakt door een lijfwacht. De Spaansche
koning had moordenaars uitgezonden. O.
hoe haatte Maurits dien koning, die zijn
vader uit den weg wilde ruimen! Als op
een stuk wild, zoo werd er jacht op hem
gemaakt. In den ban, vogelvrjj was vader.
Maurits had medelijden ook met zijn twee
de moeder, Charlotte, die dagelijks in zorg
en angst zat, om het leven van haar man
en dat harer kinderen. Neen, in de citadel
van Antwerpen was het niet zoo veilig als
op het slot Dillenburg.
Op 18 Maart 1582, Maurits zou het
nimmer vergeten kreeg de sluipmoor
denaar zijn kans. Het was op een Zondag.
Oranje was ter kerk geweest en naar het
Kasteel teruggekeerd. Hellebaardiers hiel
den de wacht aan de eetzaal en drongen
een kleinen Biskayer terug, die een brief
voor den prins in de hand had.
„Zijne Excellentie eet, en
is niet te spreken!" snauw
den ze. Maar die jonge kerel
bleef dralen, heen en weer
loopen en wachten, tot de
prins uit de eetzaal kwam.
Toen van zeer dichtbij
een pistoolschot, dwars door
wangen en verhemelte.
Maurits zag vaders baard
en hoofdhaar branden
van de kruitvlam!
Vader wankelde -
maar viel niet.
EttMI vahLACR
Tumult, gedrang, kreten. geflikker van
degens! de moordenaar trachtte te
ontkomen, maar werd neergestoken door
's prinsen officieren. Met gebalde vuisten
stond Maurits bij het lijk.
„Wie is dat?"
Niemand wist het.
„Onderzoek het aan den lijve!" zei Mau
rits, misschien heeft hij papieren."
Men deed het en bevond, dat de dader
Jean Jauregui heette en bediende was
van een faillieten koopman, die Filips'
bloedprijs wel gebruiken kon, om uit zijn
geldzorgen te komen. Medeplichtigen wer
den gegrepen, een boekhouder en een
pater. Natuurlijk zouden ze ter dood ge
bracht worden. Oranje hoorde ervan, toen
hij op zijn ziekbed lag en verzocht de
overheid, de medeplichtigen in geen ge
val te folteren, gelijk de gewoonte van
die dagen was. Zelfs had hij, vlak na den
aanslag geroepen: „Doodt den moordenaar
niet, ik vergeef hem mijn dood!", maar
toen hadden de degens der lijfwacht al
hun werk gedaan.
Toen volgden de bange dagen van va
ders ziekte, zijn langzaam herstel,
zijn eerste kerkgang zónder moeder. Ach.
toch had het schot doel getroffen, want
moeder Charlotte stierf van de weken
lange zenuwspanning. Maurits had wéér
een moeder verloren. Hij werd uit Ant
werpen naar Leiden gezonden, om er aan
de hoogescliool te studeeren, op kosten
van de heeren Staten. Die waren zeer be
zorgd voor hem en bang, dat hij ontvoerd
zou worden. Leiden was wel vrijer en ge
zelliger dan Antwerpen. Hij kon er fijn
jagen in de duinen. Maar de heeren Sta
ten verzochten het gevolg, niet met Mau
rits in de buurt van het strand te komen.
Hadden de Spanjaarden 's prinsen oud
sten zoon ook niet ontvoerd? En in het
veilige binnenland was er toch jachtter
rein genoeg? Maurits lachte om die over
dreven bezorgdheid Ja, hij zou zich zoo
maar van het strand laten oppakken!
Zijn vader was in 1583 weer hertrouwd
met een dochter van zijn ouden strijdmak
ker De Coligny, gravin Louise heette
zij. Hij kwam in Delft wonen met zijn zes
dochtertjes, in het klooster Sint Aagten.
En in het volgend jaar werd er weer een
zoontje geboren. Frederik Hendrik. Hoe ge
zellig was het nu voor Maurits, zijn vader
zoo dichtbij te weten en zoo veilig!
Veel veiliger dan in Antwerpen. Zoo méén
de men tenminste.
Maar in Juli van dat jaar liep de zeven
tienjarige Maurits in een rouwmantel ach
ter de baar van Willem-vader, met op
eengeklemde lippen. Hij hoorde het volk
snikken, maar zag strak voor zich uit,
naar het ontbloote zwaard, den degen van
zijn vader, die door een edelman gedra
gen werd. Ja, het schot van Delft had
doel getroffen. De koning kon juichen en
brieven van adeldom aan de familie van
den moordenaar geven. Oranje werd uitge
dragen. En de doodsklokken luidden alom.
Te Delft, binnen der stee,
met groote statie,
begroef men hem, met wee
van alle natie.
Maar de opgekropte haat klonk door in
het dreigende volkslied tegen den eigen
lijken bedrijver van den moord:
Nero moorddadig, zijt gij nog in 't leven?
Judas verradig, wat hebt gij nu bedreven?
Nassau, 't edele bloed, hebt gij doen sneven,
Die ons de Heere goed hadde gegeven.
Maurits wist
zijn taak, hoe
jong hij ook
was. 't Zwaard
dat zijn vader
zoo weinig
had kunnen
gebruiken, zou
hij hanteeren,
om de zaak
der Neder
landen en
de eer van
zijn huis, te
verdedigen,
om er mee te
verdrijven de
Spaansche ti-
rannie.Zijn
wiskundige
studie werd
afgebroken
De heeren
Staten be
noem den
hem, den
18 - jarige,
tot voorzit
ter van den
Raad van
State. Wel
dra tot ka
pitein-gene
raai van
het Staat-
schc leger.
zijn neef
Will. Lode
wijk kwam
met plan
nen voor
een offen
sieven krijg
„Op 18 Maart 1582
Maurits zou het nooit ver
geten kreeg de sluip
moordenaar zijn kans.
Van zeer dichtbij loste Jean Jauregui,
de kleine Biskayer, een pistoolschot
op Prins Willem. De kogel drong
dwars door wang en verhemelte".
Ja, die Friesche
stadhouder, zoon
van Graaf Jan. wist zijn
weetje. Hij rekende het den
heeren in Den Haag voor:
„Nü is het tijd om aan te val-
ien. We kunnen de Spanjaarden over Rijn
en Maas drijven en het geheele Oosten
zuiveren. Parma heeft de handen vdl in
de Spaansche onderneming tegen Frank
rijk. Dit is een kans, die nooit weerkomt.
Zie" en hij haalde zijn papieren plan
nen voor den dag voor een belegerings
leger.
Aanvallen? Tot nu toe hadden de ge
westen zich steeds verdedigd. De heeren
Staten hadden allerlei bezwaren. „Als wij
aanvallen, komt Parma weer uit Frank
rijk terug. Maak geen slapende honden
wakker. En voor een aanval hebben wij
een veel te groote macht noodig. Dat kost
zooveel geld." Maar Willem Lodewijk hield
vol. „Met een goed betaald, klein leger
kunnen we veel bereiken". Ook Maurits,
die voor de plannen gewonnen was, hun
kerde naar het oogenblik, dat hij begin-
.nen kon. Drie gewesten waren nog in
Spaansche handen, drie van de zeven.
In Februari 1590 begon hij. Geheel op
zijn manier. Hij zond een turfschip naar
het kasteel van Breda, zijn vaderlijk erf
deel, dat nu in Spaansche handen was.
Onderin het schip stopte hij 70 soldaten.
De schipper Van Bergen en zijn knecht
wilden wel hun leven wagen en beloofden
aile hulp. Zij wisten precies, hoe het op
het kasteel toeging. Zij kwamen er elke
maand en waren er vertrouwd. De Spaan
sche soldaten trokken zelf het turfschip
door de bevroren gracht tot vóór het
kasteel. Beneden hield men zich zoo stil
mogelijk. De turf aan het dek werd ge
lost. Het was vinnig koud, er lag ijs
in de gracht. De knecht stond op het dek
te pompen en te zingen van belang, om
het hoesten van de verkouden soldaten be
neden te overstemmen. Van Bergen, die
bang was, dat de Spanjaarden, die de turf
losten, onraad zouden bespeuren, gaf hun
wat drinkgeld en zei: „Voor vandaag is
het genoeg, morgen haal je de rest wel.
Ik ga nu slapen." En de soldaten verlieten
het schip.
Toen kwam de nacht. Het kasteel lag
in diepe rust. Slaperig stonden de schild
wachten op hun posten. Maar in het schip
sliep niemand. Eén voor één slopen Mau
rits' mannen over de breede plank uit het
ruim. Plotseling overvielen ze de wachten.
Alarm! Geschreeuw. Een kort. snel ge
vecht! Binnen een kwartier hadden de 70
Staatschen het kasteel bezet. Direct zond
men een bode naar Maurits, die met zijn
leger in den omtrek gereed stond. En vóór
het aanbreken van den dag verscheen hij
voor de poorten van de stad en dé ver
baasde en verschrikte burgers zagen de
prinsenvlag van het kasteel wapperen.
Hoor! de trompetters bliezen het Wilhel
mus! De poorten gingen open en Mau
rits had zijn eerste belangrijke vesting
veroverd.
Ja, nu hadden de Staten gezien, dat het
plan van de twee stadhouders nog zoo
kwaad niet was. Ze werden royaal, gaven
en beloofden allemaal geld voor Maurits'
leger en wilden zoo snel mogelijk door hem
geholpen worden. De één voor den ander
riep: „Wij eerst! Wij eerst!" Friesland
eischte: „Eerst Groningen en Steenwijk
nemen! Want wij hebben den meesten last
van de Spaansche strooptochten!" En Hol
land riep: „Wij betalen het meest. Dus
eerst Geertruidenberg verlossen". En Zee
land: „Eerst Hulst! Wat hebben wij met
de Friezen en Hollanders te maken!" Er
kwam groote ruzie en jaloezie, ja, sommi
ge gewesten dreigden geen cent te zullen
geven, als Maurits hen niet eerst hielp.
En allemaal tegelijk, dat ging toch niet.
Het was van groot belang, dat eerst de
riviervestingen veroverd werden. Want
daardoor zouden de waterwegen veilig zijn
voor het vervoer van Maurits' troepen en
kon de vijand geen toevoer van voorra
den krijgen. In het jaar 1591 begon Mau
rits zijn beroemden veroveringstocht. De
IJselsteden Zutfen en Deventer waren het
eerst aan de beurt. De Zut-fensche schans
had een zwakke Spaansche bezetting.
Maurits liet negen zijner soldaten als
boeren en boerinnen verkleeden. Met
eieren en kippen gingen ze naar de
„markt". Ze kwamen zoo in de schans,
haalden plotseling hun pistolen uit hun
rokken en broeken en door de schoten
werd het Staatsche vendel, dat in de buurt
in hinderlaag lag, gewaarschuwd: de over
rompeling was geslaagd! Snel was nu de
schans veroverd. En weldra ook de stad.
Twee weken later vermeesterde Maurits
Deventer na een beleg van tien dagen.
Snel bracht hij zijn troepen naar Delfzijl,
óe invoerhaven van Groningen. Hij nam
het in enkele dagen. De Friezen hoopten,
dat Groningen zelf nu ook een beurt zou
krijgen, maar Maurits vond die peer nog
niet rijp. Hij verscheen altijd daar, waar
de vijand hem niet verwachtte. Van den
uitersten noord-oost-hoek des lands ver
plaatste de groote veldheer zijn vendels op
de snelste wijze naar den uitersten Zuid-
West-hoek, verscheen onverwachts voor
Hulst en nam het in vijf dagen. Kort.
daarop viel de sterke Waalvesting Nijme
gen. Hij had er niet langer dan eén week
„De Spaansche soldaten trokken
zelf het turfschip door de bevro
ren gracht tot vóór het kasteel
van Breda".
voor noodig. Was dit leger dan overal te
gelijk?
Vriend en vijand verbaasden zich. Geen
slag in het open veld had hij nog gele
verd. Met wanhoop hoorde Parma, hoe al
zijn vorderingen, met veel geld en moeite
verkregen, in één jaar te niet gingen. En
in het volgend jaar 1592 zette hij den
schoonmaak voort. In het voorjaar Steen-
wijk. Het had een geduchte Spaansche be
zetting en was niet makkelijk te nemen.
Aan bestorming waagde Maurits zich niet.
Hij ging zuinig om met het leven van zijn
soldaten. Dezen gebruikten meer de spade
dan de wapenen. Door een kunstig net
werk van loopgraven en gangen, wist hij
de bolwerken van de vesting te naderen.
Met mijnen onder de muren verwoestte hij
de verdedigingswerken, zoodat de vesting
bijna open kwam te liggen. Ja, Maurits
gróéf den vijand uit zijn hol. De veldhee-
ren, die wisten, hoe sterk Steenwijk was.
rekenden uit. dat Maurits wel een half
jaar noodig zou hebben Hij deed er twee
maanden over en niet langer. Tijdens het
beleg werd hij aan den wang gewond en
de heeren Staten, bezorgd voor zijn leven,
stelden hem voor, wat rust te nemen.
„Och, mijne heeren", zei Maurits, „waar
gehakt wordt, vliegen spaanders. Dankt
God, dat het maar een wond aan mijn
wang is" Hij beloofde voorzichtiger te zui
len zijn, maar ging intusschen zijn gang
en trok van Steenwijk naar Koevorden.
Zoo werd in den loop der jaren de Span
jaard uit het geheele Noord-Nederland-
sche gebied verdreven. Groot was Mau
rits' leger niet, het was 15 a 20.000 man,
maar het was uitstekend bewapend met
de nieuwste middelen en de soldaten kon*
den rekenen op goede en geregelde beta
ling. Want: geen geld, geen Zwitsers. Het
was een huurleger van meest buitenlan
ders en buitenlandsche officieren. Moch
ten die huurlingen vroeger grootendeels
van buit en rooverij leven ten koste van
boer en stedeling, onder Maurits was dat
anders. Hij duldde geen moord- en plun-
derpartijen. Hij was rechtvaardig, maar -
streng. Had hij een vesting genomen en
den vijand vrijen aftocht met krijgseer en
behoud van wapenen belóófd, dan hoefde
geen Spanjaard bang te zijn, dat hem een
haar gekrenkt zou worden. Ja, Maurits liet
eens twee zijner soldaten ophangen, om
dat ze een hoed en een sabel hadden ge
stolen.
Ook in rusttijden, als het volk in de
kwartieren lag, luierden zijn troepen niet.
Eiken dag werd er geoefend, geëxerceerd
met de nieuwste wapens, vooral met het
musket. De buitenlandsche officieren von
den het een eer onder hem- te mogen die
nen en te leeren. Zijn kamp was een ver
zamelplaats van jonge, Fransche, Engel-
sche en Duitsche edellieden. Toch bleef
Maurits bij al zijn voorspoed en eer een
eenvoudig man. Van de volkstoejuichingen
in Den Haag hield hij niet. Zijn hofhou
ding in de residentie was zeer eenvoudig:
zijn kamers waren zelfs kaal. Och. hij was
er ook weinig. Bijna het geheele jaar was
liij bij zijn soldaten; het kamp was zijn
thuis. Hij was niet getrouwd. Als men hem
vroeg, waarom niet, verweerde hij zich
met een ruw gebaar: „Daar heb ik geen
tijd voor". Aan het nieuw-modische gedoe
van zijn Fransche officieren, die pronke-
prikken, deed hij niet mee. Zijn baard en
hoofdhaar waren ouderwetsch en zijn
eenig sieraad was een gouden gevest aan
zijn degen. Zijn liefste vermaak was scha
ken, maar hij kon niet tegen zijn verlies.
Als hij van een officier een partij gewon
nen had, liet hij hem netjes met een lamp
door zijn ordonnans naar zijn tent bren
gen. Had hij een partij verloren, dan was
hij uit zijn humeur en liet zijn overwin
naar alleen door het donker naar zijn
kwartier tippelen. Overigens was Maurits
een hartelijke, ernstige, ronde krijgsman.
Van staats- en moeilijke godsdienstzaken
zei hij: „Daar heb ik geen verstand van,
mijne heeren, ik ben soldaat. Maar dat
was hij dan ook goed.
En hij was dat juist op tijd. In zijn veer
tigjarigen dienst te velde heeft hij 43 ste
den en 55 forten door beleg of bij verras
sing genomen en 12 vestingen ontzet.
Slechts tweemaal waagde de uiterst
voorzichtige krijgsman zich aan een open
veldslag: bij Turnhout en bij Nieuwpoort.
Beide malen won hij; bij Turnhout met
verlies van slechts tien man. terwijl zijn
leger toen toch 6000 man telde; zijn rui
ters alleen brachten het Spaansche leger
in volkomen paniek. Maar bij Nieuwpoort
is Maurits' leger door het oog van een