.oning Leopold in Londen - Nederlanders in Sjanghai - Vondelherdenking LEIDXCH DAGBLAD Tweede Blad 78sfe Jaargang FEUILLETON De dochter van den rentmeester UK NEDERLANDERS IN SJANGHAI, zijn verplicht geweest deel te nemen aan de verdediging van dt concessies. Zij, die hier aan deel genomen hebben, in dienst van het daarvoor bestemde Intern, leger. Zit tend op den grond: Mann. Voorste rij v.l.n r. jhr. van den Brandeler, Goseling, Kramer, v. d. Eynden, Faber, v. Houten, en Dammers. Achterste rij v.l.n.r.Kranenburg, v. Eek, kapt. v. Gogh, Versluis, Grilk, mr. Winkelman en van der Veen. DE HERDENKING VAN DEN 350STEN GEBOORTEDAG VAN JOOST VAN DEN VONDEL. In het Vondelpark te Amsterdam werd nabij het standbeeld van Vondel een bijeenkomst voor de jeugd gehouden. Overzicht tijdens de rede van den heer D. H. W. Binnendijk. LJitJJ HALIFAX - (links) tijdens zijn bezoek aan de intern, jachtten- toonstelling te Berlijn IN VERBAND MET HET VLIEGONGELUK TE 0 STEN DE vond het huwelijk van Prins Ludwig van Hessen, in alle stilte te Londen plaats. Het bruidspaar. DE HEER L. BIJL ka pitein van het in aanbouw zijnde vlaggenschip der Holl.-Amerika-lijn. DE BELGISCHE KONING IN LONDEN. ln de Guildhall gaf de burgemeester van Londen een feestbanket ter eere van den Belgischen koning. De burgemeester (rechts) en koning Leopold (links), luisterend naar een toespraak. Rechts zittend: v.l.n.r. De echtgenoote van den burgemeester, de Hertog van Kent, minister-president Neville Chamberlain, eh mevrouw Chamberlain. Naar het Engelsch. 18) ..ft geloof waarlijk, dat je dit meent. Nu, ik je op zoo'n moeilijke, gevaarlijke on- oerneming uitzend, dan ts het ook niet ®cer dan billijk, dat ik je gedeeltelijk althans van mijn plannen op de hoogte "teng. Théophile, ik heb mijn moeder over deed, je mee te nemen naar Parijs, omdat "t wel verwachtte, dat je mij van dienst ®»udt willen wezen. Zoo oogenschtjnlijk ga je vanavond kamers voor ons bespreken ln het hotel te Mousse-les-Balns. Als Moeder, o" wie dan ook. er naar vraagt, dan ls dit je boodschap. En dit ls dan ook zoo. maar je wilt nog wel wat anders voor mij doen, Ls 't niet?" «Natuurlijk, mademoiselle." «Wil je mij je woord geven, Théophile, eet jij my trouw zult dienen en mij nóóit, nóóit verraden zult?" .Mademoiselle, ik beloof u, dat ik alles tel doen, wat u van mij verlangt." «Ik vertrouw je en daarom zal ik je dit yertellen: er is iemand, die mij zwaar be ledigd heelt en ik wil, dat er wraak wordt Eenomen op hem." ..Mademoiselle heeft slechts te bevelen." «Mijn vijand is iemand, dien je al eens Eezien hebt en dien je bij name kent. Het Staal Eynesford." Met groote zelfbeheerschlng drong hij den kreet terug, die hem bijna van de lip pen was gekomen en herhaalde slechts den naam op vreemden, onbestemden toon. „Nu?" vroeg ze wat argwanend. „Mademoiselle, de graaf heeft u belee- digddit is mij voldoende! Geen taak, waar lk mij met zooveel ijver van kwijten zal als die, welke u mij opdraagt." Deze belofte stelde haar weer gerust en zij nam een papier, waarop zij enkele aan- teekeningen had geschreven. Théophile Lacour wischte zich het koude zweet van het voorhoofd. „Kom hier bij de tafel," gebood ze, „dan zal ik je mijn Instructies geven." Een half uur later verliet de Jonge man het vertrek met een vreemde uitdrukking op het gelaat, LTlings ging hij toebereid selen maken voor de reis en nog binnen het half uur reed hij naar het station. Hij schreef een kort briefje aan zijn vader en zorgde, dat dit nog op de post kwam. „Ik heb den strijd voor u opgenomen. Het blijkt, dat uw vijand ook de vijand is van de vrouw, die ik lief heb. Ebt is mij dus voldoende. Ik zal u weldra meer laten weten. T. L." Toen Lord Eynesford na een afwezigheid van acht jaar Ineens in St. Etiennne ver scheen en Instructies gaf, dat heel de plaats in orde gebracht zou worden en bedienden had aangenomen, begreep ieder een wel, dat hij ging trouwen. Wat was natuurlijker! Sinds den dood van Lord Glanvil was St. Etienne verlaten geweest. Het was een heerlijke plaats voor een bruidspaar om er de wittebroodsweken door te brengen en iedereen hoopte dan ook, dat dit het begin zou zijn van geluk kiger dagen; niemand echter zoo welge meend als Walter Stickland, de geestelijke van de Engelsche kerk. „De graaf is nog op St. Etienne, Hester," zei hij op een ochtend tot zijn zuster. „Dan zal hij toch zeker een jonge vrouw hier brengen." Hester Strickland was een invalide, steeds aangewezen op de sofa; maar zij behoorde tot die kalme, beminnenswaardige persoon lijkheden, die het een troost is om te ken nen. Zij en haar broer hadden Lord Eynes ford nagenoeg van zijn geboorte af gekend. Nog als jongen had hij zijn vader er toe weten te bewegen, om de domineesplaats van St. Etienne aan Walter te gunnen, die toen juist afgestudeerd was. Het heerlijke, zachte klimaat zou uitstekend zijn voor Hester en broer en zuster verlangden niets liever, dan elkaar gelukkig te maken; van daar dat zij dan ook altijd grenzenloos dankbaar gestemd waren jegens dengene, die hen daar geplaatst had. Op dien herfstmorgen, toen Waiter de kleine zitkamer binnentrad en van Lord Eynesford sprak, trok er een droevige uit drukking over Hester's gelaat. „Ranulf moet veranderd zijn," meende zij, „als hij al drie dagen op St. Etienne is geweest, zonder dat hij mij is komen op zoeken." „Als je van de zon spreekt, zie je haar stralen!" riep Walter opgewekt. „Daar komt hij het tuinpad op. O, maar Hester, wat is hij verouderd!" „Acht jaren maken een groot verschil in een jongen man!" Zij sohUste de ku^ens wat goed op de sofa, nu met een kleur van genoegen. Het weerzien van den graaf, dien zij als 't ware als een jongeren broer beschouwde, was een gebeurtenis in haar onbewogen leven! Walter stond in de deur en verwelkomde den bezoeker hartelijk. „Ranulf, mijn Jongen, ben Je daar dan waarlijk toch! Ik dacht, dat je geheel van het aardrijk verdwenen was!" „Onkruid vergaat niet," sprak de graaf met zijn diepe, melancolieke stem, terwijl hij met Walter een stevigen handdruk wis selde en met onverholen genot keek naar het lieve, vreedzame gelaat, dat naar hem opgeheven werd. Zij, van haar kant, zag onmiddellijk, dat die acht jaren hem zeker geen geluk had den gebracht; maar toch sprak hij opge wekt: „Je ziet er geen dag ouder uit en geen greintje minder gelukftig, dan sinds lk hier wegging, Hester!" ..Beste jongen, ik wilde wei, dat ik van jou hetzelfde kon zeggen! Ranulf, Ranulf, wat heb je met jezeiven gedaan?" Hij had zijn oude plaats ingenomen, vlak bij de sofa en antwoordde: „Och. ik heb rondgezworven over het aardrijk!" „Ja, dat weet ik. Je beschrijvingen ln je brieven waren zóó levendig, of ik alles met eigen oogen aanschouwde." „Ik ben blij, dat je er zooveel aan had! Als een man maar één vriendin heeft, dan is het toch wel zijn plicht, om haar zoo veel mogelük genoegen te doen Niemand anders bekommerde er zich om, of ik dood of levend was." „Ranulf! Ranulf! Hoe dikwijls heb ik je al niet onder het oog gebracht, dat je te weinig denkt van jezeiven! Er zijn er hon derden, die naar je verlangen en dat weet je toch wel?" „Niet naar mij, Hester, maar naar graaf Eynesford. Dat is een heel onderscheid!" „Het is jammer, dat je iedereen zoo wan trouwt." .Maar wel heb ik in den regel goed gezien." „Dat kan zijn: „in den regel," maar toch niet altijd, Ranulf," zei nu ook Walter, die in een makkelijken stoel had plaats genomen. „Daar heb je bij voorbeeld dien rentmeester van je vader, lk weet nu zijn naam niet meer, maar je hebt altijd gezegd dat hij niet te vertrouwen was en nu blijkt toch maar, dat je Je daarin ver gist hadt!" „Ja, dat kan wel." „Foei. dat is niet van harte je ongelijk erkendLk herinner mij nu nog, hoe je met zooveel klem betuigde, dat die man een echt verraderlijk uiterlijk had en dit berust dus op een misvatting." „Dat kan dan wel. Maar laat ons nu niet langer over mijn misvattingen praten en vertel mij liever eens, hoe jullie beiden het maakt?" Het gesprek, dat nu volgde, liep dan ook over Hester's gezondheid, den werkkring van Walter en de reizen van den graaf. Eindelijk werd het onderwerp aangeroerd, waarom hij in St. Etienne was gekomen. „Ik kwam jullie vertellen, dat lk trou wen ga." „Dat heb ik wel gezegd!" riep Walter. Maar je ziet er anders lang niet opgewekt uit, man!" (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd)..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 5