De Vondeling Inie, het verpleegstertje Een ware geschiedenis uit het oude Triëst Ze kreeg een gevoelige les. 't Eten was afgeloopen en Greetje, het dienstmeisje, haalde de tafel af. Moeder keek naar haar bleek gezichtje en vroeg: „Wat scheelt eraan, Greet?" „Niet lekker, mevrouw" zei Greetje. „Zoo'n erge hoofdpijn". „Ga dan maar direct naar bed hoor. dan wasch ik samen met Ineke de vaten wel af." „Och", zei Greetje „ik kan nog wel eventjes. „Geen sprake van kind. Je gaat maar dadelijk onder de wol met een heete kwast. Wacht eens even.... Ineke! Inie!" Maar er kwam geen antwoord. „Ze zit boven. Moes" zei Joop. „Ze speelt verpleegstertje!". „Hoe weet jij dat? En net was ze nog hier!"' „Dat doet ze iederen middag direct na het eten. Dan stuift ze naar boven en dan gaat de deur op slot." ..Nu" zei Moeder „dan ga ik haar halen." En twee minuten later stond moeder op zolder, waar Inie haar kamertje had en klopte op de deur. Geen antwoord. Moeder klopte nogeens en toen: „Ineke doe eens open." Daarbinnen werd haastig een stoel ver schoven, dan klonk een druk gestommel en even later werd de grendel weggeschoven en stond Inie met een roode kleur van 't haasten op den drempel. Ze zei een beetje verlegen: „O, ik wist niet, dat U het was, Moes!" „Had je me niet hooren roepen kind?" „Jajawel, Moes." „Nu waarom kwam je dan niet direct naar beneden?" Inie zweeg. Daar kon ze geen antwoord op geven, of liever gezegd ze deed het maar liever niet. Toen ze moeder had hooren roepen van „Ineke. Inie" had ze juist zoo heerlijk zitten spelen en toen had ze ge dacht „het is zeker om een boodschapje te doen; nu, als ik geen antwoord geef, dan stuurt moeder Joop wel." Maar die vlieger ging vandaag niet op. „Greetje heeft hoofdpijn en nu gaan we de borden even wasschen" zei moeder. En dus liep Inie met een diepe zucht achter moeder aan de trap af. Ze durfde niet tegenspreken, maar ze trok een gezicht als een oorwurm. Moeder deed net of ze niets zag, en zei opgewekt: „Ziezoo, Ineke, ik wasch en jij drogen. Voorzichtig met de glaasjes". „Ja Moes" zei Inie. Ze begon te Grogen maar lette niet op. Boven lagen haar poppen haastig in een la gegooid. Ze had vandaag juist een heel ziekenhuis op haar kamertje: één vrouw had een been gebroken en dat had ze gespalkt met een latje en vastgebonden aan een heele stel lage boven 't bed; een jongetje had een zware hoofdwond (die was onder een auto gekomen) twee kinderen lagen met mazelen en één oud vrouwtje had geelzucht. Voor deze laatste ziekte had Inie een pop uit gekozen en ze had het gezicht mooi hel geel gemaakt met een beetje verf. Zóó echt, dat ze er zelf soms van schrok! En nu lagen alle zieken hudje-mudje door elkaar in de la en zij moest hier staan en verve lende glaasjes afdrogen. Bah! Ze gaf een forschen draai aan den doek., knap! daar brak een fijn glaasje in haar handen. Ze schrok en stond versuft te kij ken naar de scherven in den doek. „Inie!" Ze durfde niet opkijken, want wat zou moeder boos zijn! „Inie!" Het klonk niet boos, verdrietig. Toen keek Inie op en ze zag, dat moeder's ge zicht wel heel ernstig, maar toch ook zacht en vriendelijk stond. En toen rolden vóór ze het wist twee dikke tranen over Inie's wangen. „Ik.ik heb er zoo'n spijt van!" snikte ze „toe, vergeeft U het me maar." „Wat was je boven aan het doen?" vroeg moeder „en waarom had je je kamertje op slot?" „Ik.... ik speelde verpleegstertje." „Mag ik je ziekenhuis eens zien?" vroeg moeder. „Natuurlijk, komt U maar mee." En toen ze voor Inie's klein tafeltje stonden, ging 't meisje vlug naar de la en haalde alle zieken te voorschijn. In een wip stonden de bedden weer op een rij: de twee mazelenkinderen, de jongen met z'n gat in het hoofd, het vrouwtje met het gebroken been, en het geeltje. En Inie liet vol trot het gespalkte been en de stellage zien. „Is het zoo een beetje echt?" vroeg ze. „Hebt U vroeger toen U verpleegster was, ook wel eens een been opgeheschen aan too'n toestel?" „Ja, dat lijkt e*r wel zoo'n beetje op. Ik ga je vandaag een heel oud verhaal Verhellen, dat nog in de overlevering van de stad Triëst Voortleeft. De vaders vertellen het aan hun kinderen en als de kinderen later zelf volwassen geworden zijn, vertel len ze het weer aan hun kinderenen dus moet het wel echt zijn. denk je ook niet? In oude tijden bestond er in Triëst, even als trouwens in veel andere steden, een vondelingenhuis. In den buitenmuur van het nonnenklooster, dat tevens Ziekenhuis was, was onder een der ramen een draai bare houten schijf aangebracht, waarop arme ouders die met hun jongste kindje gaeai raad wisten, het zachte bundeltje konden neerleggen. Ze trokken dan meteen aan de bel een zuster kwam aangeloopen, draaide de schijf om en bracht het kindje naar binnen, waar het liefdevol werd op genomen. Nu gebeurde het eens, dat in somberen oorlogstijd, toen er te Triëst bit tere armoe geleden werd. het gezin van een schoenmaker, dat reeds zes kinderen telde, nog met een lief zuigelingetje ver rijkt werd. Het kindje was een schat van een jon gen, maar toch liepen de tranen de arme moeder over de wangen. Want niemand Maar écht is het toch nog lang niet" zei moeder. „Nou ja, het zijn ook maar poppen. Maar ik oefen me toch vast voor later, als ik werkelijk verpleegster word" zei Inie. „Zoo" zei moeder en verder niets. Inie keek opzij naar haar gezicht. Wat keek moeder ernstig. „Vindt U het niet leuk?" waagde ze zachtjes. Ze speelde wel ziekenhuisje, maar het was nog lang niet echt! Toen legde moeder haai- beide handen op Inie's schouders en keek haar vol aan. „Neen, lieve kind, ik vind het niet leuk en niet echt" zei ze. Dit is alleen maar een flauw spelletje en geen oefening voor een verpleegster. Want een verpleegster moet denken: hoe kan ik helpen? en jij denkt alleen maar: hoe kan ik pret hebben? Is het zoo niet?" „Ja.... eigenlijk wel" fluisterde Inie. ,,En als je zoo met je ziekenhuisje zit te spelen en je wordt geroepen, dan geef je niet eens antwoord, want je denkt: „Moe der helpen? Ik niet hoor, ik zit hier veel te fijn met rnijn poppen! Maar als er nu een echt levend mensch ziek is en even gehol pen moet worden met haar werk, dan trek je een zuur gezicht en breekt een van mijn glaasjes! Is dat nu een meisje dat ver pleegster wil worden? O. Ineke, Ineke!" Inie zei niets meer. Maar ze schoof de la open en legde de rieken er weer in. En toen gaf ze moeder een kus en zei: „U bent een echte schat. En mag ik nu alstublieft heelemaal alleen afwasschen?" „Dat mag" zei moeder. liet in die schrale tijden meer zijn nen lappen en juistt dien avond allerlaatste stukje brood in het makershuis opgegeten. Wat moes beginnen? Huilen en jammeren hie het eenige wat er op zat, was, da het schattige jongetje te vondelirj leggen, om te voorkomen dat het va ger zou sterven. En zoo gebeurde de schoenmaker in een somberen naoht het kleine, zachte bundeltje bevende handen nam en er mee <ji opgingden langen, droevigen i het vondelingenhuis. Zachtjes op zijn teenen loopend kens omkijkend of niemamd hem za< hij eindelijk voor de diraaischijf deinsde verschrikt achteruit, want in het witte maanlicht dat tussc wolken doorflitste, reeds een and< wit bundeltje. daar lag reeds een ander wit bundeltje Een andere arme vader, riet z hopig als hij, had hier éeh kindly gelegd en in zijn verdriet zeker aan de bei te trekken. En toen hij dat hulpelooze wez< klein en wit op de diraaischijf za kreeg de schoenmaker opeens medelijden. Ja, hij vergat heelen hij van plan was zijn eigen kind deling te leggen en werd vreemde ouders! En op dit oogenblik sloeg het kindje opeens de oogen op en met twee groote donkerblauwe Het was den schoenmaker of die vragende blik hem dwars door ging en nu eerst besefte hij, d zoo'n wreede vader was. Maar tegelijkertijd dacht hij: kan ik niet doen. Dat nooit!" En zijn eigen kindje stijf tegen zijn wilde haastig naar huis gaan. weer keek hij in de oogen van h< vondelingetje. Hoe moest dat nu nu zijn eigen kind mee naar hu en dat andere kleintje, dat hem gend aankeek, laten liggen? Neen toch ook niet! En een half uur later stomnlgoe schoenmaker het trapje van zijl et. dige kelderwoning weer af. Inpl öru: één droeg hij twee witte bundelt ïge: armen en legde ze op tafel neer. Dfms makersvrouw slaakte een kreet Vi en op het zelfde oogenblik vreemde kindje te schreien. En de vrouw maar niets meer, maai het in haar armen en begon d< waarin het gewikkeld was los En kijk, reeds toen ze de eerste afgewikkeld, rolde een goudstuklwe; tafel. Een tweede volgde en noj nog eenen toen het kindje gekleed, schitterde de tafel van verste goud. Nog nooit had schoenmakerspaar zoo'n schat bi gezien! Waar de schat vandaan kwaï Gen men nooit kunnen ontdekken. J toni buurlui fluisterden dat het regeljnni den duivel afkomstig was en wel in stof zou uiteenvallen, maar d Jacl van de groote kathedraal Maria zei, dat God hen had willen bep>' hun dezen schat geschonken ha looning, toen de schoenmaker aa zoeking om zijn kindje te vondeli gen, weerstand had geboden. id tru teii ir, H( ijk, Do: dol: 'CO: auli Bi imp drij V; U Elsj iwe Jo rees b kkei de rien Iv Keil V. J Imi Tan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 20