Architecten onder de dieren Schitterende tooverkunst Nieuwe ontdekkingen over de „bouwkunst" der miertjes Waar komt het puimsteen vandaan Nieuwe manier van lez hij gaat dood! Hij krijgt al pijn in z'n buik! O! O!" En Frits ging op een steen zitten en barstte in snikken uit. Intusschen was Elsje een heel eind voor uitgegaan en ze kwam bij het vliegen- zwammenhuis van vadertje Zorgzaam. De zon zag het: die liet opeens een fel licht straaltje vallen op het roode dak. En een klein, lief meisjeselfje, dat Linda heette, fluisterde in Elsje's oor: „Kijk eens goed en luister eens." Nu, Elsje bukte zich, ze schoof de paddestoelen op zij. En wat zag ze daar? Drie kleine eekhoorntjes, die zacht kreunden en met hun neusje langs den grond snuffelden. „O!" riep Elsje. „O, wat lief!" En ze pakte de beestjes heel voorzichtig op, legde ze in haar schortje. De wind streek door de kleurige blaadjes van Zuid naar Noord en fluisterde: „Gevonden, gevonden! Elsje heeft onze eekhoorntjes gevonden. Nu be hoeven ze geen honger meer te lijden!" En in 'n oogenblik hadden alle boschbewo ners het gehoord. En de wind streek nog- eens door de takken en droeg de hooge stemmetjes van de elfjes met zich mee, die riepen: Ha ha! die Frits! Die denkt dat hij dood gaat! Die Frits, die malle Frits!" En 't heele herfstbosch schaterde en sjirpte en floot en had een pret van be lang! Hoe ging het toen verder? Wel, Elsje nam de eekhoorntjes mee naar huis, legde ze in een poezemandje en liet ze lauwe melk drinken uit een poppezuig- fleschje. En Frits kwam een uur later thuis, verdrietig en met buikpijn van den angst. „Wat scheelt eraan, jongen?" vroeg moe der. „Och, dat nare, akelige bosch!" zei Frits. ,Hè", zei Elsje, ,,'t bosch is juist zoo heerlijk!" Nu, wie van de twee had gelijk? R. DE RUYTER—v. d. FEER. In een eenzame herberg trad laat in den avond een vreemde gast binnen, liet zich zuchtend in een stoel vallen en bestelde een glaasje bier. De andere gasten en de waard kijken hem een beetje wantrouwend aan en de laatste vraagt zoo terloops: „Wat doet u voor de kost. timmerman, bakker, reizi ger?" „Niets van dat alles", antwoordt de gasc, „ik ben too verkunstenaar. Ik reis de heele wereld door en de menschen staan gewoonweg versteld! Nooit van Bellachini gehoord?" De waard wordt een beetje nieuwsgierig. „Nee, nog nooit! Maar misschien wilt u ons wel eens een staaltje van uw toover- kunsten vertoonen?" „Goed", zegt de man. „Dat doe ik. Maar ik heb er voor noodig drie dikke boter hammen mei ham, drie gekookte eieren, een flesch wijn en drie hoeden". De waard wordt nu nog nieuwsgieriger en de gasten komen er ook om heen staan. En binnen tien minuten staat en ligt alles, wat de looverkunstenaar gevraagd heeft voor hem op tafel. Hij stroopt zijn mouwen op en zegt: „Zie zoo, nu opgelet". Dan legt hij onder iede- ren hoed een boterham en een ei. „Ik zal nu alles, wat hier ligt, opeten en het later weer onder een van deze hoeden tooveren". De gasten kijken met open mond toe. Ze bewonderen den geweldigen eetlust van den toovenaar als hij de eene boterham na de andere smakelijk verorbert, de eieren pelt en opeet en telkens er tusscben- door een slok wijn neemt. Als alles schoon op is, zegt de toover- kunstenaar „Ziezoo, mijne heeren, onder welken hoed zal ik nu dit alles terug- tooveren?" „Onder den mijnen, alstublieft", zegt de burgemeester. „Uitstekend!" roept Bellachini en zet met breeden zwaai den hoed van den bur gemeester op „Nu is alles onder dezen hoed". Na een oogenblik van verbluft zwijgen, barst een daverend gelach los. De vreemde gast heeft gratis gegeten en straalt dus van de pret. Alleen de waard kijkt, zooals je wel be grijpen zult, een beetje zuur. Over het wonderlijke „verstandige" leven der mieren, over hun keurig gebouwde nesten en bun arbeidsgemeenschap heb je zooal 't een en ander gehoord en gelezen. Maar in den laatsten tijd zijn op dit ge bied weer nieuwe ontdekkingen gedaan, die werkelijk aan 't ongeloofelijke grenzen. Zoo vond de Duitsche natuurvorscher prof. Meyer op een expeditie naar de Soenda- eilanden, die hij speciaal had ondernomen om de „bouwkunst" der insecten te bestu- deeren, in de groote bloemen der man grove eigenaardige bouwwerken, afkomstig van een kleine donkerbruine mierensoort. De diertjes hadden over den bloembodem echte dakjes gemaakt van fijngekauw^ hout en hadden daarin hun kudden blad luizen ondergebracht. In dezelfde bloemen bevonden zich de mierenlarven. Zoo als je misschien al weet, zijn de bladluizen geliefde „huisdieren" van de mieren. Om der wille van hun zoetachtige afscheiding, waar de mieren dol op zijn, worden ze door deze uitstekend verzorgd. Oorspronkelijk was deze „bladluisjesmelk" heelemaal niet voor de mieren bestemd, maar werd zij door de bladluizen uitgespo ten als een vijand hun te na kwam, dus als verdedigingsmiddel. Maar langzamer hand hebben ze zich zoo geheel bij de mie ren aangepast, dat ze alleen nog maar melk geven, als hun „eigenaars" ze met de voelhoorns bestrijken. Vele miersoorten zijn er dan ook toe overgegaan, de blad luisjes in hun nest te sleepen; ze drijven dus eigenlijk „veeteelt". De mieren, die prof. Meyer op de Soen- da-eilanden ontdekte, doen het weer heel anders. Die houden hun koetjes buitens huis, n.l. in de mangrovebloemen, waarin ze dan ook hun larven onderbrengen om deze met de bladluizenmelk te voeden. De blcemenhuisjes zijn door een regelrechte wacht van mieren omgeven, die kudde en kleintjes tegen vijandelijke aanvallen moe ten beschermen. De mieren zelf wonen in aardnesten, die net als bij onze mieren onder den grond ofin de boomen worden aangebracht. In sommige boomen heeft men*heele „mie- rentuinen" ontdekt. De ijverige diertjes sleepen dan het nestmateriaal als aarde, grashalmen, dennennaalden, strootjes enz. moeizaam langs trappen naar boven. En deze trappen je raadt het nooit! hebben ze zelf gemaakt van de wortels van cd P'< N Jell i-i iir een bepaalde plantensoort, die ze hi< eerst op hun aardnesten uitzaaien, het water is een kostbaar bindmiddel het stevig maken der nesten en daar komt het, dat deze miersoort hoofdzak bij regenachtig weer werkt. En nu zul je vragen: maar hoe kojeii die diertjes erbij, met zooveel m< „boomnesten" te gaan bouwen? Wel, doen ze om kamertjes van verschiH< temperatuur te krijgen. In de bove huizen sleepen ze steentjes en stu aarde, die snel door de zon verwarmd den, zoodat de kamertjes daar veel mer zijn dan de „benedenverdieping5 het „sousterrain". En dit moet ook in de verschillende levensperioden he! de larven ook een verschillenden wan graad noodig. Steeds worden ze dooj werkmieren heen en weer gesleept, zoolang tot ze dik en vet genoeg zijn zich te gaan verpoppen. Het allerleukst zijn nog de nesten de weef mieren, die een zoo groote maaktheid in hun „bouwkunst" hebben reikt als verder in de heele dieren' niet voorkomt. Zij bouwen hun nesten op levende men en struiken, waarvan ze de bladj als wanden gebruiken. Deze bladeren den met fijn spinsel aan elkander vei den en langen tijd was het voor de g< den een groot raadsel, hoe ze dit toch| daan kregen! Mieren zijn immers spinnen Maar kort geleden is ook dit raat gelost. Men ontdekte n.l. dat de van deze miersoort groote spinklieren ben en dat deze voor 't „vastnaaien" bladeren worden gebruikt. Eerst worden de bladeren door 'n schare werkmieren aan elkaar gehoi doordat ze met de kaken het eene bli met de pooten het andere vastgrijpe: als de spleet dan klein genoeg is, komt tweede af deeling werkmieren, die ieder larve tusschen de kaken dragen. Nu d! ken ze die larve met den kop stijf t< den rand van het eene blad, daarna tt het andere blad, dan weer tegen het e« enz. enz., net zoolang tot de spleet spinsel gevuld is. Lijkt dit niet een beetje op een won< Natuurlijk ken je allemaal het puim steen, waarmee je zoo prettig je vuile inkt- vingers kunt schoonmaken. Maar weet je ook, waar het eigenlijk vandaan komt? Het woord puin komt van pumex, een Latijnsch woord, dat schuimsteen betee- kent en is afgeleid van het woord spama (schuim). Als je 't stuk puimsteen van 't fonteintje thuis ot op school goed bekijkt, dan zie je, dat het een sponsachtige substantie is; 't is ook zóó licht, dat het op water drijft net ais schuim. En het puimsteen is zoo sponsachtig, om dat het ontstaan is onder den invloed van een geweldige hitte, waardoor zich bij het ontstaan holten hebben gevormd. Het is vulcanisch rotsgesteente, dat door de uit barsting van een krater naar buiten is ge slingerd. Het is een bekend feit, dat een me: moe wordt of pijn in zijn oogen krijgt! hij langen tijd achter elkaar zit te Jullie hebt daar zoo nog geen last maar vooral oudere menschen merken geducht. Een Amerikaansch oogarts b a: nu de ontdekking gedaan, dat dit eiges ^er in 'hoofdzaak komt door het vele werk de oogspieren moeten verrichten bij van links naar rechts langs de regels ken en dan opeens weer terug naar li En deze dokter heeft er meteen ietó|öer bedacht: hij wil alle boeken voortaan laten drukken: eerste regel van links rechts, tweede regel van rechts naar er)e derde weer gewoon enz. De oogen vo 1 01 dan een slangvormige lijn en beh(X f^o; veel minder arbeid te verrichten. Of dit plan voor uitvoering vatbaar zijn? Het )r peg st Ini hie fofc dig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 20