Zomers afscheid
Kleurenpracht op den
bodem der zee
Die slimme Robinson
Crusoë
Wat een duiker te vertellen heeft.
Nachtelijke landschappen, die alle
beschrijving: te boven paan.
De armen der inktvisschen kronkelen als
griezelige kurketrekkers om hen heen
De beroemde natuurvorscher William
Beebe, die onlangs zijn zeventigsten ver
jaardag vierde, weet heel wat te vertellen
over het dieren- en plantenleven op den
bodem der groote oceanen. Honderden ma
len is hij, in een duikerpak gestoken, in
die diepten neergedaald en volgens zijn
enthousiaste beschrijvingen overtreft de
kleurenpracht, die daar te zien is, alles
wat je je maar aan schoonheid zou kun
nen voorstellen.
Luister maar eens, wat Beebe ervan ver
telt: Wat den duiker in de tropen, b.v. in
West-Indië direct opvalt, is het geweldig
groote aantal levende wezens od den bo
dem der zee. De koraaldiertjes bouwen er
hun paleizen.- enorme riffen van twee tot
drie meter breed of grillig gevormde boo-
men, waar wij gemakkelijk in kunnen
klimmen. Zee-anemonen en visschen ver-
toonen alle kleuren van den regenboog; er
zwemmen scharlakenroode grootoogige
baarzen rond en de spookachtig gewrongen
purperen twijgen van de hoornkoralen zijn
met niets, dat op het land te zien is. te
vergelijken. En 't heerlijkste van dit alles
is, dat geen enkel levend wezen ook maar
den geringsten angst voor ons heeft: ze
hebben gelukkig nog niet geleerd den
mensch als hun vijand te beschouwen
Heeft men een paar keer op dezelfde
plaats gedoken, zoodat men met net bo-
demiandschap vertrouwd is, dan moet men
eens 's avonds laat in een boot op weg
gaan en bij maanlicht duiken. Als men
langzaam den touwladder afdaalt totdat de
oogen even onder de oppervlakte zijn, dan
is de belichting der zachte golfjes schitte
render dan alle vuurwerk, met menschen-
handen gemaakt. En als we dan eerst op
den bodem staan, lijkt alles donker om ons
hc-en, slechts een doffe geheimzinnige gloed
schijnt van boven op ons neer. Maar als
onze oogen aan deze lichte schemering ge
wend zijn begint onze omgeving zich te
vullen met melkwitte stralen en schitte
rende sterren, met meteoren en kometen
uit blauw en wit licht. En dan zien we, dat
dit allemaal levende wezens zijn. Sommige
van hen, zooals kwallen en ringwormen
stralen zelf licht uit, doch de meeste heb
ben hun belichting uit de tweede hand.
Iedere beweging van hen doet de vlugge,
kleine lichtdiertjes, die bij duizenden mil-
lioenen in het water leven, fel gloeien.
Bij het duiken bij de Japansche kust is
het beeld, dat we te zien krijgen weer heel
anders. Hier geen tropische kleurenpracht,
maar smeltend zachte tinten. En als wc dit
bodemlandschap zien, dan kunnen we ons
indenken, dat d.e beroemde Japansche
schilders uit vroeger tijd hun dagen ver
droomden met het staren naar den zeebo
dem. Want de sierlijk wapperende bogen
der zeegraswaaiers herinneren aan de
schitterende bloemenschilder ij en, waarin
de Japanners zulke meesters zijn en als
we soms in de diepte een groote wolkrab
tegenkomen, dan zien we iets nog merk-
waardigers: die krab draagt op zijn rug een
schild, dat als twee druppels water lijkt op
de oude Japansche godenmaskers.
Als we nu van Japan naar het Zuiden
varen, den Stillen Oceaan in, dan komen
wij aan de weelderigste riffen en onderzee-
sche heuvels van de geheele wereld. Te be
ginnen bij Hawaï zetten deze ondiepten
zich door de geheele Zuidzee voort;
waaierende grassen, felgekleurde koralen,
zeldzaam fijn getinte visschen, kortom een
lijk en sprookjesachtig leven!
Bijwijze van tegenstelling reizen we nu
in gedachten snel naar het hooge Noorden,
naar koudere streken, waar we ons in pels
jassen moeten steken om het op onze zeil
tochten uit te houden. Daar zijn de onder-
zeesche planten klein, soms ontbreken ze
zelfs geheel, maar slakken, zeeanemonen,
krabben, inktvisschen en garnalen zijn er
in overvloed, terwijl reusachtige kwallen,
vaak dertig meter lang, door het ijskoude
water zweven. Weer een tegenstelling: van
deze witte wereld trekken wij naar het
allerzwartste onderzeesche landschap, dat
onze aardbol kent; de lavakusten der Ga-
lapogoseilanden dalen steil in zee af en
vormen op den bodem holen, kiinpen, ge
welven zoo zwart als ebbenhout. De bewo
ners van deze klippen zijn buitengewoon
talrijk en zeer verschillend van soort. Op
den grond zitten donkergekleurde reuzen-
vissehen, die soms langzaam uit hun holen
glijden en als ze ons zien plotseling van
schrik vuurrood worden, om daarna in een
geschitter van rood en grijs over te gaan.
Hun armen kronkelen als grillige kurke
trekkers om hen heen. Uit andere spleten
duiken kleine blauwe, zwarte en roode
vischjes op, terwijl vuurroode krabben zich
stijf tegen de zwarte lavarotsen klemmen.
Een school roode lipvisschen zwemt voor
bij en we merken op, dat bijna ieder dier
een toets van rood heeft.
Zou de gloeiende lava, zooals ze eerst uit
de diepten der aarde over het land stroom
de, er zóó hebben uitgezien?
De zomer viert zijn afscheidsfeest.
In 't koele bosch.
In 't stille bosch.
Nu komen de kaboutertjes,
En elfjes ook, die stoutertjes
Spelen en dansen op 't zachte mos.
De zomer viert zijn afscheidsfeest.
Nu voor het laatst,
Vol van jolijt,
Fluiten en zingen de vogeltjes.
Torretjes, rolrond als kogeltjes,
Trippelen rond over 't groen tapijt.
De zemer viert zijn afscheidsfeest.
Zacht straalt de zon.
Stil straalt de zon.
Krekel en sprinkhaantjes sjirpen zoo blij,
Spinnetjes zweven aan draadjes van zij,
Zomer, och of jij toch blijven kon!
De zomer viert zijn afscheidsfeest.
Alles wordt teer,
Weemoed daalt neer
Straks komt de herfst, die met bont palet,
't Bosch in zijn vlammende kleuren zet.
Zomer vaarwel! Eens kom je toch weer!
MARIE MICHON.
Hoe hij van een plank vol gaten een mooie
tafel maakte.
Ik vroeg Vrijdag om raad.
Natuurlijk hebben jullie allemaal weieens
gehoord van Robinson Crusoë, den beroem
den knutselaar, die. toen hij heel alleen op
een onbewoond eiland terecht was gekomen,
het zich daar toch nog gezellig wist te
maken. En dubbel gezellig werd het leven
van Robinson, toen hfi een kameraad vond
in Vrijdag, den inboorling.
Je kent dus de geschiedenis maaréén
gedeelte van Robinson's herinneringen heb
je misschien nog nooit gelezen. En dit ge
deelte is juist zoo bijzonder interessant,
omdat het beschrijft, hoe Robinson met
zijn bekende vindingrijkheid gebruik wist
te maken van een voorwerp, dat ieder an
der stellig als nutteloos zou hebben weg
gegooid. Luister maar:
Od den morgen van den dertigsten dag,
dat Vrijdag bij mij was, was de wind gaan
liggen. Ik begaf mij toen naar het strand
om eens te kijken, of daar misschien ook
voorwerpen van schepen waren aangespoeld,
die ik voor mijn huishouding zou kunnen
gebruiken. Ik zocht en zocht, maar vond
niets bruikbaars. Het eenige. dat ik ten
slotte ontdekte, was een stuk hout vol gaten.
Nu had ik al vaak gedacht, dat een vier
kante tafel ons in onze hut best te pas
zou ko-men en ik begon erover na te denken,
hoe ik van dit stuk hout een tafel zou kun
nen maken
Ik vroeg Vrijdag om raad, maar hij kon
met geen mogelijkheid op een idee komen.
Wel wees hij erop, dat in ieder geval die
gaten verdwijnen moesten, want verbeeld je
eens. dat al onze kleine voorwerpjes, die
wij op tafel legden, door die gaten verdwe
nen! Nu, dit begreep in zelf ook wel en dus
ging ik opnieuw aan 't piekeren.
Toen ik een uurtje nagedacht had. be
greep ik. hoe het moest. Ik maakte de tafel
in orde en Vrijdag was er gewoonweg ver
rukt over! Tot zoover Robinson's dagboek.
En op het plaatje zie je den genialen zee
man en zijn vriend met het stuk hout en
daarnaast de tafel, die hij tenslotte maakte.
De geschaduwde stukken op de teekening
geven het hout aan. dat hij wegzaagde, de
witte gedeelten het bruikbare hout. De
letters A.B.C.D. geven de vier hoeken van
de tafel aan, als zij af is. Als je de omtrek
ken van de beide witte stukken natrekt op
een velletje pa/pier en uitknipt, dan zie je,
dat ze precies in elkaar passen.
Het stuk E. past precies onder het stuk F.
Was dat niet slim bedacht van Robinson.
Probeer nu eens. of je vriendjes ook zoo
knap zijn en geef ze dit moeilijke probleem
eens op te lossen, natuurlijk zonder dat je
hun de laatste teekeniing laat zien. Ik wed,
diat ze 't niet klaarspelen!