73 ste laargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 30 Juni 1937 Derde Blad No. 23699 Een bezoek aan de Staatsmijnen Veredeling van siergewassen met Röntgenstralen Het ontstaan der kolenlagen. Het ondergrondsche bedrijf. De beteekenis van den arbeid van dr. W. E. de Mol, te Amsterdam i Speciale G.P.D.-berichtgeving). XV. Alvorens over te gaan tot de behandeling van het ondergrondsche bedrijf, moeten we, om dit goed te begrijpen, eenige millioenen jaren terug gaan, toen enorme oerwouden de moerassige kuststreken bedekten. De oudere boomen zullen het niet lang meer maken, ze hebben hun besten tijd gehad en staan tamelijk wankel. De eerste storm velt hen zonder genade en ze gaan onder in het moeras met takken en al. Al dieper en die per zakken de boomen in het moeras weg, bedekt met plantenresten. Hiermede heeft de kolenvorming een aanvang genomen. De kuststrook daalt, en vormt een zandlaag en nadat opnieuw een geweldig aantal jaren is voorbijgegaan, zullen wederom de voorwaarden voor de vor ming van een tweede koollaag aanwezig zijn. Dit proces zal zich in zekere periode van de geschiedenis der aarde herhalen. Men noemt deze periode de carbonische tijd. Allerlei bewegingen, die de aardkorst se dert dien heeft ondergaan, hebben gemaakt, dat de kolenlagen een helling hebben aan genomen, althans in het gebied waarin wij ons bevinden, d. w. z. Zuid-Limburg en omgeving. Zij dalen van het Zuid-Oosten naar het Noord-Westen. Door allerlei in vloeden loopen ze niet geheel in één vlak schuins omlaag. De aarde kreeg het hier en daar zwaar te verduren, zoo werden stukken van de kolenlagen naar boven geperst, an dere omlaag. Men noemt dit storingen. Het gevolg is, dat de laag op sommige plaatsen eensklaps ophoudt en de voortzetting ervan niet in het verlengde, doch hooger of lager ligt. Zoo spreekt men van een afschuiving of wel overschuiving, al naar de wijze waar op de laag zich voortzet na de storing. Aan de hand van een aantal diepboringen, heeft men in den loop der tijden de lig ging van de kolenlagen met vrij groote nauwkeurigheid kunnen vaststellen en dit vormde de basis voor de systematische ont ginning van het mijngebied. We zagen, dat, hoe verder men van het Z O. naar het N.W. komt, de lagen dieper onder het aardoppervlak liggen. Waar ze aan de oppervlakte lagen, werd reeds, zoo als vermeld, omstreeks het jaar 1100 de ontginning ter hand genomen. De bevriezingsmethode. Maar ja, hoe moest de ontginning van de op eenige honderden meters en meer diepte liggende lagen geschieden. Daarvoor moesten schachten worden ge graven. Schachten maken in een steenbo dem is zeer wel mogelijk, immers 't gesteente biedt zeker houvast, maar hoe moet men te werk gaan op plaatsen, waar voor men aan het gesteente en de kolenlagen komt, zoo als in Zuid-Limburg, men eenige honderden meters drijfzand moest doorboren. Hiervoor wordt de bevriezingsmethode toegepast. Om de plaats waar de schacht met een diameter van 6 meter, den meest gangbaren, zal worden gedolven, wordt een aantal buizen geslagen, waardoor men voortdurend een zeer koude vloeistof laat circuleeren. Maanden zijn ermede gemoeid, voordat men tusschen de buizen één mas- Nu moet in de kolenlaag, naar boven werkend, een verbinding verkregen worden met de grondgalerij. welke men in de bo venste der twee verdiepingen heeft aange legd. Deze verbindingsgang noemt men doortocht. Immers hiermede komt er lucht- circulatie. hetgeen voor het werken onder den grond noodzakelijk is. En nu begint men evenwijdig met den doortocht de ko lenlaag af te bouwen. Men maakt een z.g. pijler. Langs een schudgoot of transport band gaan de uitgehouwen kolen naar de onderste grondgalerij en vandaar via de steengang in karretjes naar de schacht. De dikte van de kolenlagen is zeer ver schillend. De pijler, welken wij te zien zul len krijgen, heeft een dikte van circa 1.30 nr.. doch er zijn er, waarin de kolenlagen slechts 50 c.M dik zijn. Zoo wordt het eene veld na het andere afgegraven, geheel systematisch. Het blijkt hieruit wel, dat een mijn één complex van onderaardsche grootere en kleinere gangen vormt. Regelmatig worden kaarten van de gan gen en galerijen bijgehouden, want de con cessie van het gebied is begrensd en men mag niet buiten deze grens komen. Daarbij wordt er eveneens acht op geslagen, dat men zooveel mogelijk uit de buurt blijft van huizen en gebouwen, want anders kon het wel eens zijn. dat op een oogenblik er een niet zoo'n klein bedrag aan mijnschade moet worden betaald, als deze tengevolge van de ondergraving gaan scheuren. Ook in de Peel kolen. Nu we het hebben gehad over de helling der lagen wordt het ons even eens duidelijk, dat de lagen bij de Zui delijkst gelegen Staatsmijn, de „Wil- helmina" veel dichter onder het aard oppervlak liggen dan bij de „Maurits", dien aard, dat zoo lang Limburg nog ko levert, het niet rendabel is, reeds met ontginning van het Peelgebied te beginn Immers, hoe dieper de kolen lagen, 1 meer geld er gemoeid is met de exploitatie en haar voorbereidselen. Zoo is dan het moment aangebroken, dat we het ondergrondsche bedrijf in oogen- schouw zullen nemen, doch alvorens af te dalen, krijgen we een lesje van een der in genieurs, hoe men ongeveer te werk gaat, waarbij wij tevens eenige kaarten te aan schouwen krijgen, waarop nauwkeurig staat aangegeven, hoe ver de verschillende gangen gevorderd zijn. Voor elke verdieping is er een afzonderlijke kaart. Ze doen veel denken aan stafkaarten, want zelfs het verloop der lagen is er, met cijfers gepro jecteerd, in aangebracht. Wij vernemen nog, dat in de „Wilhel- mina" 1500 man ondergronds werken en de productie per arbeider drie ton bedraagt. De totale productie per etmaal bedraagt ongeveer 6200 karretjes, van ieder 750 Kg. netto inhoud, hetgeen maakt een produc tie van 4500 ton steenkolen per dag. Wilt u dit teekenen en dan aan den badmeester afgeven, maar let u speciaal op hetgeen aan de ommezijde staat ver meld, luidt de mededeeling van den inge nieur die aan het hoofd staat van de „Wil- helmina". Wij voldoen aan den wensch en draaien de kaart om. Zij bevat een mede deeling, dat het ten strengste verboden is, een of ander voorwerp met het oog op het gevaar aan te raken, zoomede een rook verbod. Artikel drie zegt, dat de Staats mijnen elke verantwoordelijkheid in geval van ongelukken afwijzen. Het bezoek wordt zooveel mogelijk be perkt, zoowel wegens het er aan verbonden risico, als om het feit, dat een bezoek altijd gaat ten koste van de werkzaamheden. De lampisterie. Dan gaat het naar de lampisterie, waar we onze lamp krijgen. Waren vroeger al gemeen alleen benzinelampen in gebruik, tegenwoordig worden sommige categorieën van het personeel uitgerust met electrische lampen. Hetgeen echter geenszins wil zeg gen, dat de oorspronkelijke benzinelampen hebben afgedaan. Het tegendeel is waar. Want het voordeel van de benzinelampen is, dat men door den vorm, die de vlam in zoo'n geval aanneemt, de aanwezigheid van mijngas kan constateeren. Mijngas is een van de ergste vijanden van den mijnwer ker, het gas is reukloos maar kan in zeker concentratie ontploffingen ten gevolge heb ben. Wordt er nu op zeker oogenblik mijn gas geconstateerd, dan worden onmiddellijk de noodige maatregelen genomen om het af te zuigen en door extra luchttoevoer zoo danig te verdunnen, dat er geen gevaar voor explosie meer bestaat. Daar ieder, die in de mijn werkzaam is, zijn eigen lamp heeft en men, mocht op een oogenblik het electrisch licht eens defect raken, alleen op de mijnlamp is aangewezen, zal men begrijpen, dat de lampisterie een zeer belangrijke afdeeling vormt en de lampen hier onophoudelijk zorgvuldig gecontroleerd en steeds tijdig worden bijgevuld. DE TOEGANG TOT DE SCHACHT. sieve bevroren zandmassa heeft, die zich bij de bewerking gedraagt als steen. Zoo ontstaat de schacht, als het ware een met ijzeren platen bekleede koker van groote diepte. Elke mijn heeft twee schachten met het oog op de luchtverversching. De eene, de intrekkende, staat in directe verbinding met de buitenlucht. De andere is aan de boven zijde afgesloten en heeft een ventilator, die de afgewerkte lucht afzuigt, waardoor er luchtcirculatie ontstaat. Als de schachten gereed zijn gekomen, moeten de verdiepingen gemaakt worden, de gangen, waarmede men de kolenlagen of het z.g. veld tracht te bereiken. Ook dit maakt een punt van studie uit, want de hoogte waar men ze aanbrengt, hangt samen met den onderlingen afstand en de helling van de kolenlagen. De verdieping wordt aangelegd in horizontale richting, loodrecht op de richting van de kolenlagen. Heeft men nu in dezelfde richting twee verdiepingen gemaakt, dan is het duidelijk, dat deze op zeker oogenblik beide dezelfde kolenlaag zullen snijden (doordat de kolen- laag immers in schuine richting zich voort zet). De verdiepingen die men gemaakt heeft, worden danig versterkt en gestut en dit kan ook in het algemeen, zonder te veel bezwaar immers, zij loopen door het ge steente. Zij vormen de hoofdverbinding met de schacht en straks, nadat de mijn in ex ploitatie is genomen, zullen de treinen met kolenkarretjes er door op en neer rijden. Men maakt er dan ook een z.g. steengang van. Is eenmaal de kolenlaag bereikt, dan wordt in de richting van de kolenlaag een galerij gemaakt, de z.g. grondgalerij. „Emma" en „Hendrik". De magere kolen in de „Wilhelmina" zijn van ouderen datum dan de vette kolen van de andere mijnen. Deze laatste lagen liggen als het ware op de laag van de „Wilhelmina". Uit de richting van de steenkolenlagen valt tevens op te maken, dat ook elders in ons land nog steenkolen verborgen liggen en inderdaad hebben boringen in de Peel het bestaan van deze lagen aangetoond. De diepte, waarop ze voorkomen, is echter van ■M EEN DOOR LUCHTDRUK GEDREVEN LOCOMOTIEF VOOR HET ONDER GRONDSCHE BEDRIJF. 1 In mijnwerkerspak. Via het kantoor gaat het naar de op de eerste étage gelegen wasch- en kleedruim ten. Een zwoele vochtige lucht, echte bad huisatmosfeer komt ons tegemoet. Dan be treden we de keurige voor de ingenieurs ingerichte en betegelde badvertrekken. De badmeester kijkt ons eens aan en komt een oogenblik later terug met een volledige mijnwerkersuitrusting, bestaande uit een hard leeren pet, een wollen hemd, katoe nen broek en jas, een rood katoenen zak doek en een halsdoek. Benevens nog een band met musqueton, die om den hals wordt gehangen en bestemd is om er de mijnlamp aan te bevestigen. Alle kleedingstukken l passen voortreffelijk. De hardlederen pet is verplicht. Zij moet de menschen onder- gronds beschutten tegen lichte steenscher- ven, stooten en hier en daar uitstekende stutten. Dat het hemd uit wol bestaat heeft zijn reden daarin, dat het harde werken en de vochtige lucht de menschen spoedig doet transpireeren en wol, zooals bekend, zeer goed absorbeert. De halsdoek dient tegen het tochten, want met de lucht- ventilatie, die er altijd is, kan het wel eens gebeuren, dat men flink in den trek komt te staan. Een oogenblik later wordt er nog een paar goed ingevette schoenen, van onderen beslagen, in onze kleedruimte gedeponeerd, waarbij gevoegd een paar dikke zwarte wol len sokken. Hulde voor den badmeester, ook dit alles past uitstekend. „U moet alles eerst uittrekken", voegt de man, wel eenigs- zins ten overvloede ons toe. Met het oog op het onbekende experiment, ontdoen we de vingers van sieraden, ook het polshorloge wordt achter gelaten. Als we met verklee- den gereed zijn, kunnen we niet nalaten even een blik in den spiegel te werpen, we zien er werkelijk uit als een man van het vak. Nederland: tulnbouwland! Ziellier In twee woorden een, voor onze kweekers, typcerende uitspraak. Nergens ter wereld Js de grond zoo geschikt voor de teelt van siergewassen als in ons land. En toch boeken wij een achterstand by het buitenland en wel ten aanzien van de wctenschappeiyke veredeling dezer gewassen. Zeker, er zyn kweekers, dlc veredelen, maar ten koste van ontzaglijk veel arbeid, tyd en geld. Er Is echter in ons land één man, die de wetenscliappeiyke veredeling tot zijn levenswerk heeft gemaakt. HU Is Dr. IV. E. de Mol, te Amsterdam, die al een kleine dertig Jaar met hoogle en lage temperaturen en met Röntgenstralen experimenteert. Eén onzer G.P.P.-medewerkers heeft In een gesprek met Dr. de Mol en met twee bestuursleden van de Ned. Ver. tot bevordering der wetenscliappeiyke veredeling van Sierge wassen een en ander over den arbeid en het streven van Dr. de Mol en de vereenlglng cèónoteerd. In een tweetal artikelen, waarvan hiernevens het eerste gepubliceerd wordt, vindt men het resultaat van deze gesprekken weergegeven. Galileiplantsoen 6Haastig speurt een paar oogen langs een huizenrij in Amsterdam-Oost. De Mol! Dus hier woont de man, die zijn leven gewijd heeft aan de wetenschappelijke veredeling van sierge wassen, die met hooge en lage tempera turen gewerkt heeft en tenslotte, met Röntgenstralen, nieuwe variëteiten heeft geschapen, die meer en meer van groote beteekenis blijken te zijn. Een druk op de deurbel: „Komt U bo venEen eenvoudig gemeubileerde kamer, veel glas, veel bloemen. De bioloog- docent, behalve onderzoeker Is dr. De Mol ook nog leeraar aan een HBS. in de hoofdstad, verraadt zich door zijn omge ving. De bezoeker, die hier zoo uiterst welwil lend en gastvrij ontvangen wordt, ziet het zijn gastheer niet aan, dat deze zich in het buitenland reeds zulk een bekenden naam verworven heeft. In Japan kënt men zijn publicaties. In Amerika. Duitschland, België en Engeland: dito-dito. Uitgezon derd bij de vaklui is de naam van dr. W. E. de Mol in Nederland nauwelijks be kend of.... in het geheel niet. Met eere genoemd in en erkend door het buitenland heeft dr. De Mol niet gelet op de weinige waardeering, die men inder tijd in ons land aan zijn arbeid heeft ge schonken. Integendeel: het was eerder een stimulans om door te zetten, om te bewijzen, dat hij gelijk had en.... om er zoodoende voor te zorgen, dat ons land niet al te ver bij het buitenland achterop zou raken. „Ik heb gedaan, wat ik meende te moe ten doen, gepubliceerd wat ik kön publi- ceeren. doorgezet, omdat ik doorzetten móést. Ik wist, dat ik op den goeden weg was en dusGelukkig heb ik bloembol lenkweekers, menschen van de pr act ijk dus, gevonden, die bereid waren mij te steunen. Zij stonden mij grond af om het resultaat van mijn proeven te kunnen na gaan. daarbij de zorg op zich nemende voor de geplante bollen, welke ik met hooge en lage temperaturen en daarna met Röntgenstralen heb behandeld. Zóó heb ik het bewijsmateriaal verzameld, waaruit blijkt, dat het inderdaad mogelijk is om erfelijke veranderingen (mutaties) door bijzondere, uitwendige condities, tn het plantenlichaam op te wekken. Ik ben be gonnen met hooge en lage temperaturen. Daaruit bleek mij, dat de geslachtscellen zich abnormaal ontwikkelden. Maar dat gaf mij ook nog een andere aanwijzing: dat er. al zal dit hoogst zelden gebeuren, erfe lijke veranderingen in de cellen, die het plantenlichaam opbouwen, plaats kunnen grijpen. In 1922 ben ik begonnen met de Rönt- genbestraling van hyacinte. en tulpebol- len. Resultaat: nihil! Toen kreeg ik van de Rockefellerfoundation de gelegenheid (door middel van een fellowship) om een jaar lang wetenschappelijke!! arbeid te ver richten aan de Columbia-universiteit te New-York-City. Dit sloeg ik niet af. te meer daar m'n echtgenoote met mij mede kon "aan. In Amerka heb ik enkele aan lokkelijke aanbiedingen wel afgeslagen. Een daarvan kwam van den spoorweg magnaat O. White. Die had gehoord van een Hollander dat was ik die een nieuwen vorm van narcissen had ge kweekt. Deze narcissen heb ik noch door hooge of lage temperaturen, noch door Röntgenbestraling verkregen. Neen, met veel moeite heb ik uit een haast sterlelen, nieuwen vorm, die spontaan ontstaan was, één zaadje weten te kweeken. Uit dit zaadje zijn honderden bloemen ontstaan. White vroeg mij nu of ik de verbetering van zijn cultures op Dell Bay Farms in New-Yersey ter hand wilde nemen. Men vertelde mij echter, dat deze spoorweg magnaat een echte protectionist was, zoo dat ik zijn verzoek, als Nederlander, van de hand gewezen heb. Weer terug in ons land ben ik opnieuw gaan experimenteeren met hooge en lage temperaturen, totdat ik hoorde, dat prof. dr. J. van Ebbenhorst Tengbergen, in zijn inaugureele rede te Amsterdam, er mel ding van had gemaakt, dat hij zich niet alleen interesseerde voor de Röntgenologie op medisch gebied, maar ook de waarde ervan voor de biologie besefte. In 1928 heeft hij mij voor het eerst toegestaan bollen in zijn laboratorium te bestralen. Sinds dien tijd, dank zij zijn bereidwillig heid. heb ik op voorbeeldige wijze met hem kunnen samenwerken. Bovendien heb ik. de laatste twee jaar. al weer dank zij vriendelijke bemiddeling, de gelegenheid gekregen om in een bescheiden werk plaats in de hoofdstad te arbeiden. Vroe ger deed ik dat thuis, waarbij mijn vrouw een niet te onderschatten hulp was. In mijn werkplaats word ik, geheel belang loos, geholpen door 3 dames, die enthou siast zijn voor mijn werk. Dit zijn de dames mevr. PrinsSandvoort, mej. Westendorff en mej. Meekhoff. Sinds 29 jaar werk ik nu. theoretisch en practisch, in de bollenstreek. Ik heb den kweekers steeds voorgehouden, wat zij moesten doen om nieuwe variëteiten te kweeken. Maar zij hebben, tenminste in den beginne, niet naar mij willen luisteren, totdat ik eindelijk met enkele vooruitstre vende kweekers in contact kwam. Dat werd het begin van de practijk. Zij hebben mij geholpen enzij helpen mij nog. De heer A. N. Nieuwenhuis van de N.V. Ge broeders Nieuwenhuis te Lissé. de heer R. C. Segers van de N.V. Gebr. Segers even eens te Lisse, bij wien ik m'n Röntgentul- pen ondergebracht heb, en de heer N. Blokker van de firma Van 't Hof en Blok- ter te Limmen. mogen in de allereerste plaats als menschen met een open oog voor de toekomst, genoemd worden. Neen, over m'n proeven moet ik verder zwijgen. Wel kan ik een en ander ver tellen van de resultaten. In de eerste plaats wüs ik dan op een nieuwen vorm van narcissen. In de komende jaren zullen eenige exemplaren hiervan in het Krelage- huis te Haarlem tentoongesteld worden. En verder: de kleur- en vormverandering o.m bij tulpen en hyacinthen. Röntgenbestra ling is belangrijk, ook voor den handel Het is inderdaad mogelijk gebleken oir van handelstulpen, welke bij millioenen en millioenen verkocht worden, de kleur nog te verbeteren. Het is nu eenmaal 'n vast staand feit, dat een tulp. die gemakkelijk tot ontwikkeling te brengen is, meer in trek zou zijn, indien zij nog wat fraaier van kleur was. Welnu: dat kan bereikt worden. Van de tulpen is b.v. Eleonora, die rood- viólet van kleur is en zwarte meeldraden heeft, na Röntgenbestraling violet gewor- Dr. IV. E. de Mol. den. En de meeldraden bleken geel ge worden te zijn. Nu kan dit ook wel eens door natuurlijke ooi-zaken gebeuren, maar dat is toch alleen bij hooge uitzondering het geval. Van de in 1928 bestraalde tulpen be staan thans exemplaren van William Pitt, sommige donkerrood met een blauw hart, andere donkerrood met een vlinderhart (blauw hart met witten rand i en weer an dere, die prachtig rose geklemd zijn. Van de in 1933 en 1934 bestraalde tulpen moe ten o.m. genoemd worden de rooder en puntiger geworden Generaal de Wet, Ge neraal French, licht rose met een zuiver wit in plaats van geel hart, de lichter rood geworden Pride of Haarlem en de ge tande Van der Meer. Als men daarbij be denkt, dat voor deze proeven niet meer dan 8 of 16 bollen van elke variëteit zijn ge bruikt, dan springt pas goed in het oog hoe groot de kans op mutatie, bij een goed opgesteld en uitgevoerd experiment, is. Om het resultaat na te gaan van Rönt genstralen op de worteltjes van een bloem bol voer ik, met behulp van een zooge naamd tweelingglas. een vrij geraffineerde proef uit. Wat een tweelingglas is? Niets anders dan twee glazen buisjes in een blokje hout met de opening naar denzelf den kant. Om de openingen komt een uit geholde kurk. waarin een bloembol past Gaan nu de worteltjes groeien dan komen zij voor de helft in de glazen buisjes te recht. Tusschen de buisjes kan ik een 3 m.m. dikke looden plaat schuiven, zoodat de Röntgenstralen slechts in een der glazen buisjes kunnen komen. Zóó kan ik dan de uitwerking van de stralen nagaan in vergelijking met de niet-bestraalde. De erfelijke verandering door Röntgen bestraling bepaalt zich niet alleen tot wij ziging van bloemkleur of -vorm. Men treft eveneens veranderingen van blijvenden aard aan bij de kleur der loofbladeren. Zoo is o.a. bij Generaal de Wet, Oranje-Nas- sau, Prins van Oostenrijk en Triumphator dit verschijnsel op ulteenloopende manie ren voorgekomen: wit, geel of geelgroen aan den rand of in het midden. De gang van zaken is meestal zóó: eerst een kleine sector van een bloemdekblad met veranderde kleur na Röntgenbestra ling. Dan volgt een half van kleur veran derd bloemdekblad, daarna een halve bloem en eindelijk een geheel van kleur veranderde bloem. Dit gebeurt natuurlijk alleen dan, wanneer in den sector, waartoe het bloemdekblad behoort, zich een jonge knop heeft ontwikkeld. Wanneer een plant gemuteerd is, heeft de onderzoeker den aanvang van een nieuwe partij varieerende exemplaren in de hand. En tenslotte nog dit! Wij noemen de er felijke veranderingen mutaties. Maar wat de erfelijke factoren nu precies zijn, weten wij nog niet. Hoe zij werken? Wij weten het evenmin! Of wij er achter zullen ko men? Dit is een vraag, die niemand met zekerheid zal durven te beantwoorden. Wel is het zeker, dat het onderzoek er naar van het grootste belang te achten is. Dr. De Mol is uitverteld. Dan inviteert hij zijn bezoeker om hem even te willen volgen naar een andere kamer van zijn huis. waar hij een kleine tentoonstelling heeft georganiseerd. Daar liggen op een tafel de gekleurde afbeeldingen van de, door dezen onderzoeker, bereikte resul taten. „Geheel belangeloos door een werk loos diamantarbeider vervaardigd...." Het treft telkens die belanglooze mede werking te hooren memoreeren. Hier heeft iemand zijn levenswerk ontvouwd, zonder er ooit in te slagen voor zijn belangrijke proeven die medewerking te vinden, die hem in staat gesteld zou hebben, zich ge heel op zijn arbeid te concentreeren. Ruim 29 jaar zijn intusschen voorbijge gaan. Negen en twintig jaar van gestaag zoeken, van tasten naar den weg, die tot belangrijke resultaten moest leiden en in derdaad geleid heeft. Nu tenslotte meer en meer in wetenschappelijke kringen gaat doordringen wij noemden reeds een Amsterdamsch professor en mogen daar aan wel enkele vooraanstaande hooglee raren van de Landbouwhoogeschool te Wa- geningen aan toevoegen waf precies de beteekenis van dr. Mol's arbeid is. nu er zelfs een vereeniging (Nederlandsche Ver- eeniging tot bevordering van de weten schappelijke veredeling van Siergewassen) is opgericht om dezen bioloog te steunen, nu zal de waardeering van Nederland, waarin het buitenland ons reeds zoo lang is voorgegaan, ook wel komen. Dat de een voudige leeraar aan een Amsterdamsche H.B.S., ook zonder deze waardeering heeft weten door te zetten, strekt hem, zoowel als degenen, die in hem gelooven, tot eer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 9