73 ste laargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 30 Juni 1937
Derde Blad No. 23699
Een bezoek aan de Staatsmijnen
Veredeling van siergewassen
met Röntgenstralen
Het ontstaan der kolenlagen.
Het ondergrondsche bedrijf.
De beteekenis van den arbeid van dr. W. E. de Mol,
te Amsterdam
i Speciale G.P.D.-berichtgeving).
XV.
Alvorens over te gaan tot de behandeling
van het ondergrondsche bedrijf, moeten we,
om dit goed te begrijpen, eenige millioenen
jaren terug gaan, toen enorme oerwouden
de moerassige kuststreken bedekten. De
oudere boomen zullen het niet lang meer
maken, ze hebben hun besten tijd gehad en
staan tamelijk wankel. De eerste storm velt
hen zonder genade en ze gaan onder in het
moeras met takken en al. Al dieper en die
per zakken de boomen in het moeras weg,
bedekt met plantenresten.
Hiermede heeft de kolenvorming een
aanvang genomen. De kuststrook daalt, en
vormt een zandlaag en nadat opnieuw een
geweldig aantal jaren is voorbijgegaan,
zullen wederom de voorwaarden voor de vor
ming van een tweede koollaag aanwezig
zijn. Dit proces zal zich in zekere periode
van de geschiedenis der aarde herhalen.
Men noemt deze periode de carbonische tijd.
Allerlei bewegingen, die de aardkorst se
dert dien heeft ondergaan, hebben gemaakt,
dat de kolenlagen een helling hebben aan
genomen, althans in het gebied waarin wij
ons bevinden, d. w. z. Zuid-Limburg en
omgeving. Zij dalen van het Zuid-Oosten
naar het Noord-Westen. Door allerlei in
vloeden loopen ze niet geheel in één vlak
schuins omlaag. De aarde kreeg het hier en
daar zwaar te verduren, zoo werden stukken
van de kolenlagen naar boven geperst, an
dere omlaag. Men noemt dit storingen. Het
gevolg is, dat de laag op sommige plaatsen
eensklaps ophoudt en de voortzetting ervan
niet in het verlengde, doch hooger of lager
ligt. Zoo spreekt men van een afschuiving
of wel overschuiving, al naar de wijze waar
op de laag zich voortzet na de storing.
Aan de hand van een aantal diepboringen,
heeft men in den loop der tijden de lig
ging van de kolenlagen met vrij groote
nauwkeurigheid kunnen vaststellen en dit
vormde de basis voor de systematische ont
ginning van het mijngebied.
We zagen, dat, hoe verder men van het
Z O. naar het N.W. komt, de lagen dieper
onder het aardoppervlak liggen. Waar ze
aan de oppervlakte lagen, werd reeds, zoo
als vermeld, omstreeks het jaar 1100 de
ontginning ter hand genomen.
De bevriezingsmethode.
Maar ja, hoe moest de ontginning van de
op eenige honderden meters en meer diepte
liggende lagen geschieden.
Daarvoor moesten schachten worden ge
graven. Schachten maken in een steenbo
dem is zeer wel mogelijk, immers 't gesteente
biedt zeker houvast, maar hoe moet men te
werk gaan op plaatsen, waar voor men aan
het gesteente en de kolenlagen komt, zoo
als in Zuid-Limburg, men eenige honderden
meters drijfzand moest doorboren.
Hiervoor wordt de bevriezingsmethode
toegepast. Om de plaats waar de schacht
met een diameter van 6 meter, den meest
gangbaren, zal worden gedolven, wordt een
aantal buizen geslagen, waardoor men
voortdurend een zeer koude vloeistof laat
circuleeren. Maanden zijn ermede gemoeid,
voordat men tusschen de buizen één mas-
Nu moet in de kolenlaag, naar boven
werkend, een verbinding verkregen worden
met de grondgalerij. welke men in de bo
venste der twee verdiepingen heeft aange
legd. Deze verbindingsgang noemt men
doortocht. Immers hiermede komt er lucht-
circulatie. hetgeen voor het werken onder
den grond noodzakelijk is. En nu begint
men evenwijdig met den doortocht de ko
lenlaag af te bouwen. Men maakt een z.g.
pijler. Langs een schudgoot of transport
band gaan de uitgehouwen kolen naar de
onderste grondgalerij en vandaar via de
steengang in karretjes naar de schacht.
De dikte van de kolenlagen is zeer ver
schillend. De pijler, welken wij te zien zul
len krijgen, heeft een dikte van circa 1.30
nr.. doch er zijn er, waarin de kolenlagen
slechts 50 c.M dik zijn.
Zoo wordt het eene veld na het andere
afgegraven, geheel systematisch. Het blijkt
hieruit wel, dat een mijn één complex van
onderaardsche grootere en kleinere gangen
vormt.
Regelmatig worden kaarten van de gan
gen en galerijen bijgehouden, want de con
cessie van het gebied is begrensd en men
mag niet buiten deze grens komen. Daarbij
wordt er eveneens acht op geslagen, dat
men zooveel mogelijk uit de buurt blijft van
huizen en gebouwen, want anders kon het
wel eens zijn. dat op een oogenblik er een
niet zoo'n klein bedrag aan mijnschade
moet worden betaald, als deze tengevolge
van de ondergraving gaan scheuren.
Ook in de Peel kolen.
Nu we het hebben gehad over de
helling der lagen wordt het ons even
eens duidelijk, dat de lagen bij de Zui
delijkst gelegen Staatsmijn, de „Wil-
helmina" veel dichter onder het aard
oppervlak liggen dan bij de „Maurits",
dien aard, dat zoo lang Limburg nog ko
levert, het niet rendabel is, reeds met
ontginning van het Peelgebied te beginn
Immers, hoe dieper de kolen lagen, 1
meer geld er gemoeid is met de exploitatie
en haar voorbereidselen.
Zoo is dan het moment aangebroken, dat
we het ondergrondsche bedrijf in oogen-
schouw zullen nemen, doch alvorens af te
dalen, krijgen we een lesje van een der in
genieurs, hoe men ongeveer te werk gaat,
waarbij wij tevens eenige kaarten te aan
schouwen krijgen, waarop nauwkeurig
staat aangegeven, hoe ver de verschillende
gangen gevorderd zijn. Voor elke verdieping
is er een afzonderlijke kaart. Ze doen veel
denken aan stafkaarten, want zelfs het
verloop der lagen is er, met cijfers gepro
jecteerd, in aangebracht.
Wij vernemen nog, dat in de „Wilhel-
mina" 1500 man ondergronds werken en de
productie per arbeider drie ton bedraagt.
De totale productie per etmaal bedraagt
ongeveer 6200 karretjes, van ieder 750 Kg.
netto inhoud, hetgeen maakt een produc
tie van 4500 ton steenkolen per dag.
Wilt u dit teekenen en dan aan den
badmeester afgeven, maar let u speciaal
op hetgeen aan de ommezijde staat ver
meld, luidt de mededeeling van den inge
nieur die aan het hoofd staat van de „Wil-
helmina". Wij voldoen aan den wensch en
draaien de kaart om. Zij bevat een mede
deeling, dat het ten strengste verboden is,
een of ander voorwerp met het oog op het
gevaar aan te raken, zoomede een rook
verbod. Artikel drie zegt, dat de Staats
mijnen elke verantwoordelijkheid in geval
van ongelukken afwijzen.
Het bezoek wordt zooveel mogelijk be
perkt, zoowel wegens het er aan verbonden
risico, als om het feit, dat een bezoek altijd
gaat ten koste van de werkzaamheden.
De lampisterie.
Dan gaat het naar de lampisterie, waar
we onze lamp krijgen. Waren vroeger al
gemeen alleen benzinelampen in gebruik,
tegenwoordig worden sommige categorieën
van het personeel uitgerust met electrische
lampen. Hetgeen echter geenszins wil zeg
gen, dat de oorspronkelijke benzinelampen
hebben afgedaan. Het tegendeel is waar.
Want het voordeel van de benzinelampen is,
dat men door den vorm, die de vlam in
zoo'n geval aanneemt, de aanwezigheid van
mijngas kan constateeren. Mijngas is een
van de ergste vijanden van den mijnwer
ker, het gas is reukloos maar kan in zeker
concentratie ontploffingen ten gevolge heb
ben. Wordt er nu op zeker oogenblik mijn
gas geconstateerd, dan worden onmiddellijk
de noodige maatregelen genomen om het
af te zuigen en door extra luchttoevoer zoo
danig te verdunnen, dat er geen gevaar
voor explosie meer bestaat.
Daar ieder, die in de mijn werkzaam is,
zijn eigen lamp heeft en men, mocht op
een oogenblik het electrisch licht eens
defect raken, alleen op de mijnlamp is
aangewezen, zal men begrijpen, dat de
lampisterie een zeer belangrijke afdeeling
vormt en de lampen hier onophoudelijk
zorgvuldig gecontroleerd en steeds tijdig
worden bijgevuld.
DE TOEGANG TOT DE SCHACHT.
sieve bevroren zandmassa heeft, die zich
bij de bewerking gedraagt als steen. Zoo
ontstaat de schacht, als het ware een met
ijzeren platen bekleede koker van groote
diepte.
Elke mijn heeft twee schachten met het
oog op de luchtverversching. De eene, de
intrekkende, staat in directe verbinding met
de buitenlucht. De andere is aan de boven
zijde afgesloten en heeft een ventilator, die
de afgewerkte lucht afzuigt, waardoor er
luchtcirculatie ontstaat.
Als de schachten gereed zijn gekomen,
moeten de verdiepingen gemaakt worden,
de gangen, waarmede men de kolenlagen of
het z.g. veld tracht te bereiken. Ook dit
maakt een punt van studie uit, want de
hoogte waar men ze aanbrengt, hangt
samen met den onderlingen afstand en de
helling van de kolenlagen. De verdieping
wordt aangelegd in horizontale richting,
loodrecht op de richting van de kolenlagen.
Heeft men nu in dezelfde richting twee
verdiepingen gemaakt, dan is het duidelijk,
dat deze op zeker oogenblik beide dezelfde
kolenlaag zullen snijden (doordat de kolen-
laag immers in schuine richting zich voort
zet). De verdiepingen die men gemaakt
heeft, worden danig versterkt en gestut en
dit kan ook in het algemeen, zonder te veel
bezwaar immers, zij loopen door het ge
steente. Zij vormen de hoofdverbinding met
de schacht en straks, nadat de mijn in ex
ploitatie is genomen, zullen de treinen met
kolenkarretjes er door op en neer rijden.
Men maakt er dan ook een z.g. steengang
van. Is eenmaal de kolenlaag bereikt, dan
wordt in de richting van de kolenlaag een
galerij gemaakt, de z.g. grondgalerij.
„Emma" en „Hendrik". De magere
kolen in de „Wilhelmina" zijn van
ouderen datum dan de vette kolen van
de andere mijnen. Deze laatste lagen
liggen als het ware op de laag van de
„Wilhelmina".
Uit de richting van de steenkolenlagen
valt tevens op te maken, dat ook elders in
ons land nog steenkolen verborgen liggen
en inderdaad hebben boringen in de Peel
het bestaan van deze lagen aangetoond. De
diepte, waarop ze voorkomen, is echter van
■M
EEN DOOR LUCHTDRUK GEDREVEN
LOCOMOTIEF VOOR HET ONDER
GRONDSCHE BEDRIJF.
1
In mijnwerkerspak.
Via het kantoor gaat het naar de op de
eerste étage gelegen wasch- en kleedruim
ten. Een zwoele vochtige lucht, echte bad
huisatmosfeer komt ons tegemoet. Dan be
treden we de keurige voor de ingenieurs
ingerichte en betegelde badvertrekken. De
badmeester kijkt ons eens aan en komt een
oogenblik later terug met een volledige
mijnwerkersuitrusting, bestaande uit een
hard leeren pet, een wollen hemd, katoe
nen broek en jas, een rood katoenen zak
doek en een halsdoek. Benevens nog een
band met musqueton, die om den hals wordt
gehangen en bestemd is om er de mijnlamp
aan te bevestigen. Alle kleedingstukken
l passen voortreffelijk. De hardlederen pet is
verplicht. Zij moet de menschen onder-
gronds beschutten tegen lichte steenscher-
ven, stooten en hier en daar uitstekende
stutten. Dat het hemd uit wol bestaat heeft
zijn reden daarin, dat het harde werken
en de vochtige lucht de menschen spoedig
doet transpireeren en wol, zooals bekend,
zeer goed absorbeert. De halsdoek dient
tegen het tochten, want met de lucht-
ventilatie, die er altijd is, kan het wel eens
gebeuren, dat men flink in den trek komt
te staan.
Een oogenblik later wordt er nog een
paar goed ingevette schoenen, van onderen
beslagen, in onze kleedruimte gedeponeerd,
waarbij gevoegd een paar dikke zwarte wol
len sokken. Hulde voor den badmeester, ook
dit alles past uitstekend. „U moet alles
eerst uittrekken", voegt de man, wel eenigs-
zins ten overvloede ons toe. Met het oog op
het onbekende experiment, ontdoen we de
vingers van sieraden, ook het polshorloge
wordt achter gelaten. Als we met verklee-
den gereed zijn, kunnen we niet nalaten
even een blik in den spiegel te werpen, we
zien er werkelijk uit als een man van het
vak.
Nederland: tulnbouwland! Ziellier In twee woorden een, voor onze
kweekers, typcerende uitspraak. Nergens ter wereld Js de grond zoo
geschikt voor de teelt van siergewassen als in ons land. En toch
boeken wij een achterstand by het buitenland en wel ten aanzien
van de wctenschappeiyke veredeling dezer gewassen. Zeker, er zyn
kweekers, dlc veredelen, maar ten koste van ontzaglijk veel
arbeid, tyd en geld. Er Is echter in ons land één man, die de
wetenscliappeiyke veredeling tot zijn levenswerk heeft gemaakt.
HU Is Dr. IV. E. de Mol, te Amsterdam, die al een kleine dertig
Jaar met hoogle en lage temperaturen en met Röntgenstralen
experimenteert. Eén onzer G.P.P.-medewerkers heeft In een
gesprek met Dr. de Mol en met twee bestuursleden van de Ned.
Ver. tot bevordering der wetenscliappeiyke veredeling van Sierge
wassen een en ander over den arbeid en het streven van Dr. de Mol
en de vereenlglng cèónoteerd. In een tweetal artikelen, waarvan
hiernevens het eerste gepubliceerd wordt, vindt men het resultaat
van deze gesprekken weergegeven.
Galileiplantsoen 6Haastig speurt
een paar oogen langs een huizenrij in
Amsterdam-Oost. De Mol! Dus hier woont
de man, die zijn leven gewijd heeft aan de
wetenschappelijke veredeling van sierge
wassen, die met hooge en lage tempera
turen gewerkt heeft en tenslotte, met
Röntgenstralen, nieuwe variëteiten heeft
geschapen, die meer en meer van groote
beteekenis blijken te zijn.
Een druk op de deurbel: „Komt U bo
venEen eenvoudig gemeubileerde
kamer, veel glas, veel bloemen. De bioloog-
docent, behalve onderzoeker Is dr. De Mol
ook nog leeraar aan een HBS. in de
hoofdstad, verraadt zich door zijn omge
ving.
De bezoeker, die hier zoo uiterst welwil
lend en gastvrij ontvangen wordt, ziet het
zijn gastheer niet aan, dat deze zich in
het buitenland reeds zulk een bekenden
naam verworven heeft. In Japan kënt men
zijn publicaties. In Amerika. Duitschland,
België en Engeland: dito-dito. Uitgezon
derd bij de vaklui is de naam van dr. W.
E. de Mol in Nederland nauwelijks be
kend of.... in het geheel niet.
Met eere genoemd in en erkend door het
buitenland heeft dr. De Mol niet gelet op
de weinige waardeering, die men inder
tijd in ons land aan zijn arbeid heeft ge
schonken. Integendeel: het was eerder
een stimulans om door te zetten, om te
bewijzen, dat hij gelijk had en.... om er
zoodoende voor te zorgen, dat ons land
niet al te ver bij het buitenland achterop
zou raken.
„Ik heb gedaan, wat ik meende te moe
ten doen, gepubliceerd wat ik kön publi-
ceeren. doorgezet, omdat ik doorzetten
móést. Ik wist, dat ik op den goeden weg
was en dusGelukkig heb ik bloembol
lenkweekers, menschen van de pr act ijk
dus, gevonden, die bereid waren mij te
steunen. Zij stonden mij grond af om het
resultaat van mijn proeven te kunnen na
gaan. daarbij de zorg op zich nemende
voor de geplante bollen, welke ik met hooge
en lage temperaturen en daarna met
Röntgenstralen heb behandeld. Zóó heb ik
het bewijsmateriaal verzameld, waaruit
blijkt, dat het inderdaad mogelijk is om
erfelijke veranderingen (mutaties) door
bijzondere, uitwendige condities, tn het
plantenlichaam op te wekken. Ik ben be
gonnen met hooge en lage temperaturen.
Daaruit bleek mij, dat de geslachtscellen
zich abnormaal ontwikkelden. Maar dat
gaf mij ook nog een andere aanwijzing: dat
er. al zal dit hoogst zelden gebeuren, erfe
lijke veranderingen in de cellen, die het
plantenlichaam opbouwen, plaats kunnen
grijpen.
In 1922 ben ik begonnen met de Rönt-
genbestraling van hyacinte. en tulpebol-
len. Resultaat: nihil! Toen kreeg ik van de
Rockefellerfoundation de gelegenheid (door
middel van een fellowship) om een jaar
lang wetenschappelijke!! arbeid te ver
richten aan de Columbia-universiteit te
New-York-City. Dit sloeg ik niet af. te
meer daar m'n echtgenoote met mij mede
kon "aan. In Amerka heb ik enkele aan
lokkelijke aanbiedingen wel afgeslagen.
Een daarvan kwam van den spoorweg
magnaat O. White. Die had gehoord van
een Hollander dat was ik die een
nieuwen vorm van narcissen had ge
kweekt. Deze narcissen heb ik noch door
hooge of lage temperaturen, noch door
Röntgenbestraling verkregen. Neen, met
veel moeite heb ik uit een haast sterlelen,
nieuwen vorm, die spontaan ontstaan was,
één zaadje weten te kweeken. Uit dit
zaadje zijn honderden bloemen ontstaan.
White vroeg mij nu of ik de verbetering
van zijn cultures op Dell Bay Farms in
New-Yersey ter hand wilde nemen. Men
vertelde mij echter, dat deze spoorweg
magnaat een echte protectionist was, zoo
dat ik zijn verzoek, als Nederlander, van
de hand gewezen heb.
Weer terug in ons land ben ik opnieuw
gaan experimenteeren met hooge en lage
temperaturen, totdat ik hoorde, dat prof.
dr. J. van Ebbenhorst Tengbergen, in zijn
inaugureele rede te Amsterdam, er mel
ding van had gemaakt, dat hij zich niet
alleen interesseerde voor de Röntgenologie
op medisch gebied, maar ook de waarde
ervan voor de biologie besefte. In 1928
heeft hij mij voor het eerst toegestaan
bollen in zijn laboratorium te bestralen.
Sinds dien tijd, dank zij zijn bereidwillig
heid. heb ik op voorbeeldige wijze met
hem kunnen samenwerken. Bovendien heb
ik. de laatste twee jaar. al weer dank zij
vriendelijke bemiddeling, de gelegenheid
gekregen om in een bescheiden werk
plaats in de hoofdstad te arbeiden. Vroe
ger deed ik dat thuis, waarbij mijn vrouw
een niet te onderschatten hulp was. In
mijn werkplaats word ik, geheel belang
loos, geholpen door 3 dames, die enthou
siast zijn voor mijn werk. Dit zijn de dames
mevr. PrinsSandvoort, mej. Westendorff
en mej. Meekhoff.
Sinds 29 jaar werk ik nu. theoretisch en
practisch, in de bollenstreek. Ik heb den
kweekers steeds voorgehouden, wat zij
moesten doen om nieuwe variëteiten te
kweeken. Maar zij hebben, tenminste in
den beginne, niet naar mij willen luisteren,
totdat ik eindelijk met enkele vooruitstre
vende kweekers in contact kwam. Dat
werd het begin van de practijk. Zij hebben
mij geholpen enzij helpen mij nog.
De heer A. N. Nieuwenhuis van de N.V. Ge
broeders Nieuwenhuis te Lissé. de heer R.
C. Segers van de N.V. Gebr. Segers even
eens te Lisse, bij wien ik m'n Röntgentul-
pen ondergebracht heb, en de heer N.
Blokker van de firma Van 't Hof en Blok-
ter te Limmen. mogen in de allereerste
plaats als menschen met een open oog voor
de toekomst, genoemd worden.
Neen, over m'n proeven moet ik verder
zwijgen. Wel kan ik een en ander ver
tellen van de resultaten. In de eerste
plaats wüs ik dan op een nieuwen vorm
van narcissen. In de komende jaren zullen
eenige exemplaren hiervan in het Krelage-
huis te Haarlem tentoongesteld worden. En
verder: de kleur- en vormverandering o.m
bij tulpen en hyacinthen. Röntgenbestra
ling is belangrijk, ook voor den handel
Het is inderdaad mogelijk gebleken oir
van handelstulpen, welke bij millioenen en
millioenen verkocht worden, de kleur nog
te verbeteren. Het is nu eenmaal 'n vast
staand feit, dat een tulp. die gemakkelijk
tot ontwikkeling te brengen is, meer in
trek zou zijn, indien zij nog wat fraaier
van kleur was. Welnu: dat kan bereikt
worden.
Van de tulpen is b.v. Eleonora, die rood-
viólet van kleur is en zwarte meeldraden
heeft, na Röntgenbestraling violet gewor-
Dr. IV. E. de Mol.
den. En de meeldraden bleken geel ge
worden te zijn. Nu kan dit ook wel eens
door natuurlijke ooi-zaken gebeuren, maar
dat is toch alleen bij hooge uitzondering
het geval.
Van de in 1928 bestraalde tulpen be
staan thans exemplaren van William Pitt,
sommige donkerrood met een blauw hart,
andere donkerrood met een vlinderhart
(blauw hart met witten rand i en weer an
dere, die prachtig rose geklemd zijn. Van
de in 1933 en 1934 bestraalde tulpen moe
ten o.m. genoemd worden de rooder en
puntiger geworden Generaal de Wet, Ge
neraal French, licht rose met een zuiver
wit in plaats van geel hart, de lichter rood
geworden Pride of Haarlem en de ge
tande Van der Meer. Als men daarbij be
denkt, dat voor deze proeven niet meer dan
8 of 16 bollen van elke variëteit zijn ge
bruikt, dan springt pas goed in het oog
hoe groot de kans op mutatie, bij een goed
opgesteld en uitgevoerd experiment, is.
Om het resultaat na te gaan van Rönt
genstralen op de worteltjes van een bloem
bol voer ik, met behulp van een zooge
naamd tweelingglas. een vrij geraffineerde
proef uit. Wat een tweelingglas is? Niets
anders dan twee glazen buisjes in een
blokje hout met de opening naar denzelf
den kant. Om de openingen komt een uit
geholde kurk. waarin een bloembol past
Gaan nu de worteltjes groeien dan komen
zij voor de helft in de glazen buisjes te
recht. Tusschen de buisjes kan ik een 3
m.m. dikke looden plaat schuiven, zoodat
de Röntgenstralen slechts in een der
glazen buisjes kunnen komen. Zóó kan ik
dan de uitwerking van de stralen nagaan
in vergelijking met de niet-bestraalde.
De erfelijke verandering door Röntgen
bestraling bepaalt zich niet alleen tot wij
ziging van bloemkleur of -vorm. Men treft
eveneens veranderingen van blijvenden
aard aan bij de kleur der loofbladeren. Zoo
is o.a. bij Generaal de Wet, Oranje-Nas-
sau, Prins van Oostenrijk en Triumphator
dit verschijnsel op ulteenloopende manie
ren voorgekomen: wit, geel of geelgroen
aan den rand of in het midden.
De gang van zaken is meestal zóó: eerst
een kleine sector van een bloemdekblad
met veranderde kleur na Röntgenbestra
ling. Dan volgt een half van kleur veran
derd bloemdekblad, daarna een halve
bloem en eindelijk een geheel van kleur
veranderde bloem. Dit gebeurt natuurlijk
alleen dan, wanneer in den sector, waartoe
het bloemdekblad behoort, zich een jonge
knop heeft ontwikkeld. Wanneer een plant
gemuteerd is, heeft de onderzoeker den
aanvang van een nieuwe partij varieerende
exemplaren in de hand.
En tenslotte nog dit! Wij noemen de er
felijke veranderingen mutaties. Maar wat
de erfelijke factoren nu precies zijn, weten
wij nog niet. Hoe zij werken? Wij weten
het evenmin! Of wij er achter zullen ko
men? Dit is een vraag, die niemand met
zekerheid zal durven te beantwoorden. Wel
is het zeker, dat het onderzoek er naar
van het grootste belang te achten is.
Dr. De Mol is uitverteld. Dan inviteert
hij zijn bezoeker om hem even te willen
volgen naar een andere kamer van zijn
huis. waar hij een kleine tentoonstelling
heeft georganiseerd. Daar liggen op een
tafel de gekleurde afbeeldingen van de,
door dezen onderzoeker, bereikte resul
taten. „Geheel belangeloos door een werk
loos diamantarbeider vervaardigd...."
Het treft telkens die belanglooze mede
werking te hooren memoreeren. Hier heeft
iemand zijn levenswerk ontvouwd, zonder
er ooit in te slagen voor zijn belangrijke
proeven die medewerking te vinden, die
hem in staat gesteld zou hebben, zich ge
heel op zijn arbeid te concentreeren.
Ruim 29 jaar zijn intusschen voorbijge
gaan. Negen en twintig jaar van gestaag
zoeken, van tasten naar den weg, die tot
belangrijke resultaten moest leiden en in
derdaad geleid heeft. Nu tenslotte meer en
meer in wetenschappelijke kringen gaat
doordringen wij noemden reeds een
Amsterdamsch professor en mogen daar
aan wel enkele vooraanstaande hooglee
raren van de Landbouwhoogeschool te Wa-
geningen aan toevoegen waf precies de
beteekenis van dr. Mol's arbeid is. nu er
zelfs een vereeniging (Nederlandsche Ver-
eeniging tot bevordering van de weten
schappelijke veredeling van Siergewassen)
is opgericht om dezen bioloog te steunen,
nu zal de waardeering van Nederland,
waarin het buitenland ons reeds zoo lang
is voorgegaan, ook wel komen. Dat de een
voudige leeraar aan een Amsterdamsche
H.B.S., ook zonder deze waardeering heeft
weten door te zetten, strekt hem, zoowel
als degenen, die in hem gelooven, tot eer.