Prins Bernhard aan de lunch van den Journalistenkring in Den Haag
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
78sfe Jaargang
FEUILLETON
Het Mysterie rondom
Larissa
TE BRIELLE HAR DE INSTALLATIE PLAATS van den nieuwen burge
meester, den heer J. A. Collette, cud-burgemeester van Katwijk. Wethouder
DE AMSTERDAMSCHE ORGELDRAAIERS zijn gedu
peerd door een verordening, dat zij na 8 uur 's avonds niet
meer mogen spelen. Verscheidene orgels staan nu werkeloos"
bij de eigenaars voor de deur.
XEDERLANDSCH TOONEELGEZELSCHAP OP TOURNÉE NAAR WEST-INDrE.
Met het motorschip „Stuyvesant" vertrok het tooneelg'ezelschap Dirk Verbeek voor een tournée naar West-Indië. Het gezelschap wuift
vrienden en bekenden een vaarwel toe.
Mol hangt den nieuwen burgervader de ambtsketen om. Rechts mevr. Collette.
DE PRINS VAN NAPELS,
do zoon van het Italiaansche kroonprinselijke echtpaar, die bij
zijn doop den naam Victor 'Emanuel kreeg.
DE VAL VAN DEN REUS.
De 25 meter hooge schoorsteen van heb oude stoomgemaal bij de Hembrug
werd opgeblazen.
I)F, NEDEKLANDSCHE JOURNALISTENKRINfi bood jhr.
van Karnebeek Da zijn terugkomst uit Zuid-Amerika, een lunch
aan. V.l.n.r.minister Gelissen, O. Polak Daniels, Z.K.H. Prins
Bernhard, II. Dekking, en jhr. van Karnebeek.
37)
„Het spijt mij u te moeten ophouden,"
zei hij, „maar ik moet u verzoeken u te
legitimeeren."
Toen Streubel de enkele stappen vanuit
zijn schuilplaats tot aan de slee gedaan
had, was het hem opgevallen, dat een van
de twee heeren. die in-elkaar gedoken
naast de dame achterin zat, plotseling zijn
breedgeranden hoed diep in zijn oogen ge
trokken had. Dat maakte hem achterdoch
tig. Ook nu had deze man links van de
dame het bovenlichaam naar voren gebo
gen en het scheen, alsof hij zijn gezicht
wilde verbergen.
De andere heer gaf de politie-beambte
antwoord: „Maar wat beteekent dit? Wij
willen naar Garmisch! Sinds wanneer is
het gewoonte geworden om menschen
onderweg naar hun papieren te vragen?"
Hij, die dit zei, kwam Streubel zeer be
kend voor. Waar had hij dien man eerder
ontmoet? Maar hoe langer hij naar het
gebruinde gezicht keek met het kleine
donkere baardje, des te verwarder werd
zijn herinneringsvermogen. Hij kon zich
immers ook vergissen.
„Bent u Monsieur Courbin, die tot nu toe
in het Pést-Hotel gewoond heeft?" vroeg de
brigadier.
„Ja, die ben ik."
„Heeft u een pas?"
„Neen. waar zou ik een pas voor noo-
dig hebben, als ik binnen de Duitsche gren
zen voor een paar dagen een uitstapje
maak."
„U bent buitenlander?"
„Natuurlijk, dat kunt u toch wel uit mijn
naam afleiden. Ik ben Franschman."
„Kunt u mij een legitimatie toonen?"
„Ik geloof van niet."
„Dan moet ik u verzoeken, met mij weer
mee naar Suit te gaan. Ook de andere heer
en de dame zullen hun reis moeten onder
breken. Boven in het Post-Hotel wenscht
een hoofdambtenaar van de Berlijnsche
recherche met u te spreken."
Gedurende eenige seconden heerschte er
een diep, verbluft zwijgen, tot plotseling
de dame, een knappe blondine, boos de
woorden riep: „Dat is gemeen. Daartegen
protesteer ik. Wat hebben wij met de po
litie te maken?"
„Ik zou u aanraden voorzichtig te zijn,"
zei Schmieger waarschuwend. „U zou wel
eens een straf kunnen krijgen wegens be-
leediging van een ambtenaar in functie!"
De tweede heer had nog geen woord
gezegd en zich nog niet bewogen. Zijn hou
ding wees er nog steeds op, dat hij zijn
gezicht niet wilde toonen.
„Mag ik uw naam weten," sprak Sohmie-
ger hem aan. De man bewoog zich niet.
Maar met zachte en hooge stem antwoord
de hij: „Ik heet von Zittwitz, secretaris
van het ministerie van Buitenlandsche Za
ken en ik verzoek u dringend ons onze reis
oort te laten zetten! Ik moet morgen weer
mijn bureau te Berlijn zijn."
De 'nricadier liet zich niet lntimideeren.
„Het spijt mij mijnheer von Zittwitz.
maar ik heb strenge orders u naar Suit
terug te brengen. Maakt u het mij niet
moeilijk. Voor vanavond kan de zaak in
het reine gebracht zijn en om 7 uur 56 gaat
er weer een trein naar Garmisch-Parten-
kirchen."
.Ik zal u rapporteeren," zei dezelfde
fluitstem.
Maar voor de brigadier deze nieuwe in
timidatie kon beantwoorden, deed Streubel
langs hem heen een greep in de slee en
rukte den heer van Buitenlandsche Zaken
den hoed van het hoofd
De reactie hierop was verbluffend. De
man, wiens hoofd plotseling ontbloot was
en die een opvallend mager gezicht had,
stiet een kreet uit en staarde ontzet naar
de twee mannen naast de slee. Tegelijker
tijd poogden zijn metgezellen om de met
bont gevoerde deken af te werpen en het
portier aan den anderen kant van de slee
te openen
„Halt. Zitten blijven!" commandeerde
Schmieger en tegelijkertijd legde hij met
een veelzeggend gebaar zijn hand op zijn
holster. „Ik verzeker u, dat u geen vijf
pas verder komt!"
Streubel duwde den beambte op zij.
„Goeden middag, baron Hohenberg." zei
hij lachend. „Wie had kunnen denken, dat
wij elkaar hier op een besneeuwden straat
weg ontmoeten zouden? Uw stem. heb ik
ondanks de verdraaiing, natuurlijk on
middellijk herkend."
De avonturier herstelde zich snel. „Alle
duivels, doctor," fluisterde hij, „moet nu
juist u. een oude vriend, mij dit aandoen?"
„Hier doet vriendschap niets ter zake,
baron," zei Streubel spottend, „integen
deel, het feit, dat u hier bent is al zeer ver
dacht. Er valt niets aan te veranderen, u
moet met ons mee terug naar Suit."
„Maar kerel, dat kan u toch ook de
grootste onaangenaamheden veroorzaken,"
mompelde Hohenberg dreigend.
„U kunt gerust luid spreken, de briga
dier mag alles hooren. Ja, wij zijn inder
daad oude bekenden, maar dwingt u mij
niet om in verdere details te treden, want
mijn brigadier heeft ook een paar stalen
handboeien en het zou kunnen zijn, dat hij
ze gebruiken zou, als hij wist wien hij voor
zich heeft."
„Doctor, u brengt me in het tuchthuis,"
jammerde de gentleman-boef. „Ik heb
niets op mijn geweten, tenminste niet wat
Duitschland betreft."
„Nu, dan zal het niet moeilijk zijn om
Dr. Lombach daarvan te overtuigen,"
troostte Streubel, die de ontmoeting met
den gauwdief zelf ook niet zoo prettig
vond. „Eén ding wil ik u wel zeggen, u
wordt niet van zooveel beschuldigd als uw
vriend tegenover u."
Het meisje begon plotseling te snikken.
Tranen stroomden over haar gelaat en het
bleek al spoedig, dat de gezonde kleur
daarvan niet geheel en al aan de natuur
te danken was. Het werd een onfrisch
kieurenmengsel, dat haar schoonheid nu
juist niet bepaald goed deed.
De man met den donkeren baard sloeg
zijn arm om haar heen en trachtte haar te
troosten. Hij noemde haar daarbij „Schnu-
cki" en was erg feeder. Terwijl de briga
dier de drie personen in de slee niet uit
het oog verloor, besprak hij snel de situa
tie met Streubel.
„U heeft daar een prachtvangst gedaan,"
vertelde hem de chemiker, „ik ben er van
overtuigd, dat die twee reeds lang door de
politie gezocht worden."
„Het wordt tijd, dat wij naar het station
van de electrlsche rijden," zei Schmieger
bezorgd, „de trein richting Suit moet bin
nen de tien minuten aankomen."
„Sapristi, dan moeten wij vlug zijn. Met
de slee zou het minstens anderhalf uur
duren."
Zonder op de verdere protesten van hun
gevangenen te letten, opende de brigadier
het portier en nam tegenover hen plaats
in de slee. Dr. Streubel klom naast den
koetsier op den bok, waar hij tusschen de
bagage zeer ongemakkelijk zat en men
reed naar het spoorwegstationnetje.
XV.
Op dat tijdstip ongeveer opende in het
Post-Hotel mijnheer Meyer zijn oogen en
keek wat onnoozel en verbluft naar
degenen, die bezig waren hem te helpen.
De groote, zware man was van zijn boeien
bevrijd en het was geen gemakkelijke taak
geweest hem weer bij kennis te krijgen.
Meyer was bijna gestikt, zoo vast had men
een kussen met een kofferriem tegen zijn
gezicht gesnoerd. Ook kon men aannemen,
dat hij door chemicaliën verdoofd was ge
worden, want het rook sterk naar chloro
form.
Dr. Lombach knielde naast den man
neer en wreef z'n slapen met Eau de Cologne
die Manja, op verzoek van den directeur,
tegelijk met een fleschje vlugzout van de
toilettafel van madame Buradiewa gehaald
had. En onder invloed van deze behande
ling henvon de landjonker uit Pommeren
langzaam zijn denkvermogen.
Tot groote verbazing van den directeur
en den portier keek hij hoofdschuddend
Dr. Lombach aan en vroeg op een bijna
grappige manier: „Hoe komt u hier, mijn
heer de commissaris?"
„Ja, dat moest ik jou feitelijk vragen,
Heinke," antwoordde Lombach een beetje
ironisch. „Dat ik als commissaris hier in
■Suit ben. is niet zoo vreemd als de toe
stand, waarin ik mijn vertrouwden adju
dant. vinden moet."
Heinke richtte zich halverwege op en
probeerde op te staan. Dit gelukte hem ook
toen Reininger hem een handje hielp
(Nadruk verboden). (Wordt vervolgd).