Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde AKKERTJES LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 16 Juni 1937 Vierde Biad Ho. 23687 Jaarvergadering te Leiden 78ste Jaargang .„Vrouwenspiegel" van mevr. dr. A. H. M. Romein-Verschoor bekroond met den dr. Wijnaendts Francken-prijs Hoe kom ik van die hoofdpijn af? Aan den vooravond der jaarlijksche alge meene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde is een ver gadering gehouden van de Commissie voor geschied- en oudheidkunde, waarin dr. L. Brummel, conservator der Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage een voordracht hield over .Bibliotheekgeschiedenis: Ideaal en wer kelijkheid*. Spr. had met zijn voordracht de bedoeling de theoretische elschen, die men in den loop der tilden aan de bibliotheekgeschie denis gesteld heeft, te toetsen oo haar houdbaarheid bli de, hoodzakelijk negen- tiende-eeuwsche, geschiedenis der Konink lijke Bibliotheek. Achtereenvolgens werden de meenlngen van Lessing. Ebert. Melkau en Leyh besproken, waartegen spr. bezwa ren ontwikkelde van theoretlschen en practischen aard. De geschiedenis eener bibliotheek moet in de eerste plaats zijn een nauwkeurig en volledig verhaal van de feiten, aangezien luist bibliotheken meer dan welke andere instelling ook behoefte hebben aan continuïteit en een op juiste kennis van het verleden berustende tra ditie Met eenige voorbeelden, aan de ge schiedenis der Koninklijke Bibliotheek ont leend. lichtte spr. dit nader toe. De feiten uit de bibliotheekgeschiedenis zal men rooral hebben te zien in het raam der politieke (en cultureelel omstandigheden, aangezien door alle tijden heen de staat kundige gebeurtenissen van gTooten invloed rijn geweest oo de ontwikkeling der biblio theken. Zelfs voor de negentiende-eeuwsche ministerswisselingen gaat dit nog op (Thor- becke en de Koninklijke Bibliotheek). Slechts in enkele incidenteele gevallen zal de modiemere bibliotheekgeschiedenis we tenschapsgeschiedenis kunnen ziin. terwijl voor de algemeene bibliotheekgeschiedenis, die nog steeds geschreven moet worden, dit begrip veel te beperkt is. Een algemeene bibliotheekgeschiedenis is een stuk bescha vingsgeschiedenis. dat echter zeer hooge elschen stelt, zoodat er eerst nog veel voor bereidend werk zal moeten worden verricht. Heden werd in het Nutsgebouw de jaar vergadering gehouden. De voorzitter, prof. dr. G. G. Kloeke hield een openingsrede, waaraan het volgende is ontleend: Openingsrede van den voorzitter. In het begin zijner rede heette spr. allen hartelijk welkom en herdacht de in het afgeloopen jaar overleden leden en eere leden, in het bijzonder het eerelid, prof. dr. S. G. de Vries. In de laatste jaren aldus ver volgde spr. doet zich ten gevolge van de ontwikkeling van den radio-omroep in toenemende mate de behoefte gevoelen aan een beschaafde en zuivere Nederland sche uitspraak. Door velen wordt de vast stelling van een norm voor de uitspraak bepleit, een soort van standaard-Neder- landsch. waarnaar de radio-omroepers en verder allen, die in het openbaar optreden, zich bij hun spreken zouden kunnen rich ten. De vraag naar een codificatie van het standaard-Nederlandsch lijkt gerecht vaardigd. Op het oog zou men ook zeggen: nat de moeilijkheden tot vaststelling niet onoverkomenlijk zijn. In taalwetenschap pelijke kringen bedient men zich immeis sinds jaren van het begrip „algemeen be schaafd". dat zijn gezag ver ons geheele land zou doen gevoelen. Indien men dus slechts de uitspraak van dit „algemeen be schaafd" vastlegde, zou men daarmede ten naaste bij een norm hebben gevonden. Er is dan ook reeds een ..Commissie tot bevor dering van Eenheid in de uitspraak van het Nederlandsch" werkzaam, die, blijkens haar mededeelingen, de oplossing voorna melijk in deze richting schijnt te zoeken. Van verschillende kanten, voornamelijk van linguïstische zijde, zijn bezwaren ge komen tegen de werkwijze dezer commissie. Spr. heeft den indruk gekregen, dat zij tot dusver blijk geeft van een bedenkelijk ge mis aan historisch taalinzicht. Men zou b.v. „geen enkel bezwaar maken" tegen het „opnemen" van dialectische uitspraak eigenaardigheden. „Hoe welluidend klinkt het Geldersch. ook in het oor van den Hol lander". Wc zien hier al dadelijk een sub jectief element in de discussie betrokken: de welluidendheid. Hoe moeilijk is het om hier een criterium te vinden! Met eenige voorbeelden toont spr. aan. dat een z.g.n. ..platte" klank niet plat is door zijn acous- tische kwaliteiten, maar door de associa ties. die hij opwekt. Die associaties berus ten op indrukken, die men in het verkeer met allerlei sprekers van hoog tot laag heeft opgedaan: zij zijn dus ten zeerste afhankelijk van het milieau en het gewest, waar men is opgegroeid. Anderzijds zijn die associaties gebonden aan de plaatsen, die de uitgesproken klanken in het phonolo- gisch systeem der taal innemen. Dit kan leiden tot de merkwaardige paradox dat dezelfde klank in dezelfde taal nu eens Plat. dan weer beschaafd klinkt, al naar de Plaats, die hij in het systeem „behoort" te vervullen Is men er eenmaal van doordrongen, dat -'iet de klank als zoodanig beschaafd of onbeschaafd is, maar dat elke klank zijn vaste historische olaats in het klanksysteem inneemt, waar hij in zijn verband een reeks van zeer gevarieerde associaties kan op- toepen. dan vraagt men zich af. of 't ooit een commissie kan gelukken een taalorga- aisme van zoo fijn» structuur te creëeren. Van wege de vele associaties, die met de Htspra&k verbonden zijn. lijkt het spr. niet waarschijnlijk, dat de normen, waarbinnen de taal van beschaafde sprekers zich be weegt, experimenteel-phonetlsch kunnen worden gemeten. Spreker komt tot de conclusie, dat het „algemeen beschaafd" oen ideaal is, dat door velen niet wordt be reikt en dat menigeen ten onrechte in de meening verkeert, dat hij volkomen be schaafd spreekt. De beoordeeling der uitspraak is geken merkt door een afwezigheid van „democra tische" overwegingen: een kleine minder heid tracht haar uitspraak als de „juiste" op te dringen aan de meerderheid. Vragen wij nu wat de beschaafden er toe drijft om soms tegen 80 A 90" n van de bevolking in aan hun uitspraak vast te houden, dan kan aan aesthetische voor keur voor bepaalde klanken als primaire oorzaak niet gedacht worden. De beschaaf de uitspraak is te beschouwen als 't sym bool der verworven cultuur. Het taalkundig superioriteitsgevoel wortelt in de historie en de wortels zitten diep en vast. Dat de school, het beschavingsinstrument bij uit stek, in belangrijke mate heeft bijgedra gen tot de vorming der beschaafde uit spraak van thans, is de „natuurlijkste" zaak van de wereld. Tegenover de stelling: „de norm van het beschaaide spreken is niet in de letters te zoeken" constateert spr. aan de hand van voorbeelden, dat de invloed van de letter op het spreken in een reeks van gevallen eenvoudig niet ontkend kan worden. Som migen meenen echter,, dat invloed van de letter op de uitspraak tegen den draad in, „onnatuurlijk" en dus ongewenscht is. Spr. heeft sterk het gevoel dat utilistische over wegingen van paedagogischen aard hiel den „taainemers" in den weg zitten: het gezag van het ten troon verheven „A. B." wordt minder effectief, wanneer daarnaast nog een ander gezag wordt aangetoond en zelfserkend! De taalpaedagogische denkbeelden, zooals die met name in de tijdschriften „Taal en Letteren" en de „Nieuwe Taalgids" zijn gepropageerd, heb ben ons nu wel voldoende van de „fetisch- dienst van de letter" bevrijd en men wordt begeerig naar een andere - melodie. Wan neer Overdiep de stelling poneert, dat „wij onze uitspraak (evenals onze woordenkeus en onzen zinsbouw) naar den geschreven taalvorm richten", dan is dat een gezonde reactie tegen eenzijdigheid: door een an dere aandacht-concentratie in ons taalwe tenschappelijk denken kan het gevaar van een fetisch-dienst van het „A.-B." nog bij tij da gekeerd wordea Op voorstel van het bes,uur werden tot nieuwe eereledcn benoemd dr. A. Beets, prof dr. L. Knaopert en prof. dr. J. W. Muller, die daarna wer den toegesproken. titatief als kwalitatief belangrijk waren. Speciaal wordt gewezen op den aankoop van mlddeleeuwsch handschrift en van een verzameling dichtwerken van moderne dichters. Versterking van heit bibliotheek fonds is dringend noodig, waartoe het be stuur een voorstel heeft gedaan. Melding wordt gemaakt van het gebrek aan plaats ruimte in de Universiteitsbibliotheek, waar de boekerij der maatschappij is onderge bracht. Dit vraagstuk heeft de volle aan dacht van den minister. De hoop wordt uitgesproken, dat doortastende maatrege len zullen worden genomen. Jaarverslag van den secretaris. De secretaris, dr. J. J de Gelder, heeft vervolgens verslag uitgebracht over den staat der maatschappij en van hare belang rijkste lotgevallen en handelingen. Hij wees er daarbij op, dat het afgeloopen jaar zich kenmerkte door ongestoerden arbeid. Een tijdelijke commissie werd in het leven geroepen, de radio-commissie. Zij dankt haar ontstaan aan de opwekking van dr. J. B. Manger in de maandelijksche vergadering van October 1936, om te trach ten onze letterkunde nader tot het volk te brengen door een goeddoordachte radio- uitzending. Zoo is misschien de verloren band tusschen het volk en de kunst van zijn schrijvers te herstellen Het bestuur nam het initiatief van dr. Manger over en nu zoowel de P.E.N.-club ais de Vereeniging van Letterkundigen zich bereid hebben ver klaard tot medewerking, is er gegronde hoop dat deze onderneming spoedig een nieuwe phase aal intreden. Er zijn even wel een degelijke voorbereiding en wellicht ook een langdurige bespreking noodig. al vorens de maatschappij zich ten tweeden male maar nu met wel omschreven voor stellen. tot de omroepvereenigingen kan wenden. Na een overzicht van de maandelijksche vergaderingen herinnert dr. de Gelder er aan, dat het huwelijk van het buitenge wone eerelid HK.H. Prinses Juliana, een vreugdevolle aanleiding was om de snoer der gewone vergaderingen te verbreken. De Januairi-vergadering werd een feestverga- dering. Bij de samenstelling van de maandelijk sche reeks der voordrachten zai het bestuur er op bedacht zijn om aan de sohoone let teren meer plaats in te ruimen. Het nieuwe deel van het jaarboek ver scheen in November. Er is uitzicht geweest, dat de maat schappij een ander huis zou betrekken, de woning van wijlen prof. Snouck Hurgronje. De onderhandelingen sprongen helaas af, omdat men niet bereid bleek tegemoet te komen in de inrichting van de beide ka mers. De maatschappij blijft dus in het oude gebouw totdat een gunstiger kans zich voordoet om een waardig tehuis te vinden. Het bestuur benoemde tot buitengewone leden prof. Bryan Downs te Cambridge en de heer C. R. Boxer te Lonlden. De maat schappij telt thans 632 leden, waarvan 44 geen volledige rechten van gewone leden hebben. De lijst der buitengewone leden vermeldt 79 namen. Jaarverslag van den bibliothecaris Het verslag van den bibliothecaris ver meldt, dat de aanwinsten zoowel kwan Nadat de penningmeester rekening en verantwoording had gedaan en zijn finan cieel beheer was goedgekeurd werden diverse verslagen uitgebracht oa. van de commissie voor Taal- en Letterkunde voor Geschied- en Oudheidkunde, voor Schoone Letteren, voor de uitgave vari eeschriften. voor de toekenning van den C. W. van der Hoogtprijs en van de commissie van voor dracht voor de toekenning van den dr. Wijnaendts Francken prijs 1937. Op de eerstgenoemde verslagen komen wij elders in dit Blad nader terug. Voordracht voor den dr. Wijnaendts- Francken-prijs, 1937. Hierna volgde bekendmaking van het werk. dat het beswiur. op advies van de commissie van voordracht voor de rubriek Essays en Litteraire Crietiek, met den tweejaarliikschen dr. Wijnaendts Fran cken prijs heeft bekroond. Aan het rapport der commissie van voor dracht is het volgende ontleend: Na bestudeering van een aantal ge schriften van een zeer uiteenloopend ka rakter en over zeer ulteenloopende onder werpen, bleven er ten slotte eenige wei nige over en van deze trok al dadelijk een drietal meer in het bijzonder de aandacht: in alphabetische volgorde: Dr. Menno ter Braak. „Het tweede gezicht"; mevr. dr. A. H. M. RomeinVerschoor, „Vrouwenspie gel"; mej. dr. Marie H. van der Zeijde, „Hadewych", alle drie werken, waarin een zelfstandige persoonlijkheid zich heeft uit gesproken in een eigen oorspronkelijken vorm. Omtrent „Het tweede gezicht" kon de Commissie betrekkelijk gemakkelijk tot overeenstemming komen. Met volle erken ning der zeer bijzondere schrijfkwaliteiten van Menno ter Braak, welke zij bij alle leden der Maatschappij als bekend mag veronderstellen, met erkenning ook van 's schrijvers eruditie, scherp analytisch vermogen en zelfstandig oordeel, met er kenning ten slotte van het heilzame, ge legen in een niets ontziend blootleggen van schijn en leugen in iederen vorm meende zij toch dit boek niet voor een be kroning te moeten voordragen. Reden daarvoor was, voor de grootst mogelijke meerderheid der Commissie, het felle en aprioristische wantrouwen, waarmee de schrijver zich voortdurend bepaalt tot eenzijdige critiek. welke steeds het nega tieve naar voren brengt en vrijwel nooit oog heeft voor het positieve, dat, ondanks tekorten, meestal toch wel degelijk aan wezig is Door deze mephistODhelische hou ding is de schrijver niet alleen vaak on volledig en dus onbillijk in zijn oordeel, maar ook mist hij daardoor de kans tot werkelijk opbouwende culturecle werk zaamheid. Moeilijker was de keuze tusschen de twee andere boeken. Een levendige, aan het onderwerp beantwoordende dictie, een breede, diepgaande en goed gedocumen teerde studie van het voorhanden mate riaal, een sterk persoonlijk, met vuur ver dedigd inzicht, maakten het lezen van beide werken, het eene meer philologisch en analytisch, het andere meer literair en artistiek, over het algemeen tot een genot. In het boek van mej. dr. Van der Zeijde waardeert de Commissie naast uitmuntende compositie de scherpzinnige, diepgaande ontleding van Hadewych's werken, welke als een onafhankelijke en nieuwe belich ting van de feiten, zooals die totnogtoe op het gezag van voorgangers werden aan vaard, mogelijk gemaakt heeft. Het sterk subjectieve element en de geestdrift voor eigen opvatting, die een weldoende warmte in de verhandeling hebben gebracht, zijn echter anderzijds oorzaak van een zekere overdrijving, zoodat sommige uitspraken als te apodictisch moeten worden verwor pen of althans in twijfel getrokken. Zoo werd het goed recht van schrijfsters sug gestie, dat „Hadewych" in het diepste wezen in minder mate een Katholiek- Christelijke dichteres dan een verre geest verwante van Boutens en Henriëtte Roland Holst zou zijn, niet door alle leden der Commissie toegegeven; de meerderheid achtte deze stelling niet overtuigend be wezen. Thans komend tot het boek van mevr. dr. RomeinVerschoor mag de Commissie ook hier eenige bezwaren niet verhelen. Die bezwaren betreffen niet zoozeer het uitgangspunt der schrijfster, in casu het historisch-materialisme dat overigens door de meeste leden der Commissie niet wordt aanvaard) alswel de onbillijkheden, waartoe zij zich in verband met dit uit gangspunt heeft laten verleiden. Gebrek aan historischen zin toont zij in onvol doende waardeering voor schrijfsters-niet- feministen. als Jane Austen, de dames Wolff en Deken, mevr. Bosboom Toussaint en anderen. Evenzoo verwerpt zij vrijwel de gansche vrouwenbeweging in Nederland, zonder de „burgerlijke" beteekenis en winst daarvan tot hun recht te doen ko men. Btj de teekening van haar literaire portretten typeert zij de behandelde schrijfsters veelal uitsluitend naar slechts enkele sociologische karaktertrekken, waardoor haar oordeel uiteraard vooral in literair-aesthetisch opzicht onvolledig blijft en de teekening som carlcaturale trekken gaat vertoonen De minderheid der Com missie maakte bovendien bezwaar tegen de onverdraagzame en ongemotlveerd- hocghartige wijze, waarop over verschil lende verdienstelijke schrijfsters de staf is gebroken. Tenslotte verliezen de eindcon clusies van mevr. Romein veel van hun waarde, doordat zij zich willekeurig heeft beperkt tot de voor vrouwen geschreven romans en niet alleen de feministische gegevens in mannen-romans, maar zelfs dichteresssen als Helene Swarth en vooral Roland Holst buiten beschouwing laat. Tegenover al deze bezwaren stonden echter volgens het oordeel der Commissie groote deugden. Niet alleen openbaarden zich in haar uitstekend gecomponeerd boek een tintelende geest en een verrassende stijl, maar ook geven de literaire portret ten ondanks de vermelde tekortkomingen, dikwijls zeer rake karakteristieken, bene vens opmerkingen, welke de aandacht ten volle waard zijn. Bovendien is hier voor het eerst een po ging gedaan om een zeer uitgebreide en nog weinig bestudeerde materie in haar samenhang te overzien en vanuit een cen trale gedachte critisch te rangschikken. Znoals uit haar bezwaren blijkt, acht de commissie dezen arbeid met „Vrouwen spiegel" nog geenszins voltooid, maar zij rekent het de schrijfster van dit boek als een verdienste toe, daartoe een ernstige poging te hebben gedaan, welke door de uitgebreide voorstudie stellig als een zeer belangrijke bijdrage mag gelden en bij verder onderzoek niet zal kunnen worden verwaarloosd. Toen tot de stemming werd over gegaan verwierf het boek van dr. Marie van der Zeijde twee, dat van mevr. RomeinVerschoor drie stemmen, wes halve de Commissie „Vrouwenspiegel" tot bekroning voordraagt, onder dank voor het in haar gestelde vertrouwen. De Commissie bestaat uit Gerard Brom, voorzitter; K. H. de Raaf, seer., J. A. N. Knuttel, Wi A. P, Smit en A. A. van Rljn- bach. Tot nieuwe leden werden benoemd: W. Bax, dr. J. van Be- lonje, dr. S. F. H. J. Berkelbach van den Sprenkel, D. A. M. Binnendijk, F. A. Bor- dewijk. dr. W. C. Braat. dr. H. Brugmans, dr. H. E. Bulskool J. R. T. Campert, mr. J. H. Donner. Henriette van Eyck, B. van Eys- selsteyn. dr. H. T Fokker, dr. P. H. G. van Gilse, Chr, de Graaff. S. H Hamburger (Herm. de Man). A. M. M. J. Hammacher, dr. J. K. Heeroma, mr. R. Houwink. dr. J. H. Kernkamp, W. E. Keuning (Willem de Mirode). Jef Last, dr. O. Noordenbos. L. Polak. dr. H. J Pos, Brof. R R. Post, dr. W. van Ravensteyn. Q. van Regteren Al- tena prof. B. J. O. Schrieke, B. van den Sigtenhorst Meyer, mr. H. F. Wlinman. Tot buitengewone leden zijn benoemd dr, A. A. Hackel te Berlijn en dr. Karl Jaberg te Bern. Aan het einde der vergadering hield Anton van Duinkerken een voordracht over „Waarde en beginselen der aesthetische literatuurcrltlek". Voordracht van Anton van Duinkerken. De vraag naar de waarde van de aesthe- .ische literatuurkritiek aldus sdt. werd eerst dwingend gesteld, toen deze vorm van kritiek zich rlik had ontwikkeld. Immers niet. door het gemis, maar door het bezit begint men aan de waarde van goe deren te twijfelen. Ten opzichte der litera tuurkritiek kwam zulke twlifel tot uitdruk king in den ahgst. dat het proces der ver standelijke bewustwording, onvermijdelijk genaard gaande me; de verfllning en ver scherping van critische methoden op den duur verlammend zou moeten inwerken op de instinctieve, of althans grootendeels irrationeele functie, waaraan het scheppen van een kunstwerk geacht wordt, te be antwoorden. Zoo is zelfs het verlangen ontstaan, de kunst weer vrij te maken van de remmen, haar aangelegd door de kritiek en dit verlangen vond een eigenaardige be vrediging, toen onlangs in Duitschland bij wijze van staatsverordening d? aesthetische literatuurkritiek eenvoudig werd verboden op grond der overweging, dat zli een sta- in-den-wee is voor het bereiken der idealen, welke de kunstenaar van nature moet na streven. Zelden zoo achtte spr. gaf de poltiek een onpartijdige oplossing aan een aesthetisch probleem, zoodat het gewenscht mag heeten hetzelfde vraagstuk te onder zoeken >n de sfeer, waar het thuis hoort: de sfeer van de wlisgeerige aesthetica. Elke objectieve waardebepaling begint bij een enquête naar oorzaak en doel Ze mag zich niet van de wlis laten brengen door een toevallig effect. Het feit. dat de ge- vechtswaarde van een bepaald gedicht on der bepaalde omstandigheden grooter bleek dan de gevechtswaarde van een sabel, mag ons niet verleiden, de wetten der prosodie te vereenzelvigen met die van de krijgs kunde. Zoo mag het feit, dat teedere of onstuimige gemoederen door een bepaalde kritiek gekwetst werden, ons niet misleiden tot een een verkeerde opvatting over de functie van de kritiek. Het ontstaan van alle kritiek wordt ver oorzaakt door instemming of afkeer, beant woordend aan behagen of onbehagen, op gewekt bij elke ontmoeting met het onbe kende. In diepste wezen is deze oorzaak prae-rationeel. Ieder met instinct begaafd wezen geeft op eenigerlei wijze uitdrukking aan behagen of onbehagen. Doch zooals alle instinctieve gevoelens aandringen op het ontvangen van een adaequaten vorm. zoo eischt het instinctieve behagen of on behagen van den mensch een redeliike motiveering. Het eerste doel van alle kritiek is het bieden van zulk een verstandelüke moti veering. ongeacht of dit nuttig is of niet, zooals de dichter een gevoel formuleert, zoo mo'lveert de criticu1 een oordeel, ge dreven door ziin aard die hierin belang loos is. Omdat echter deze functie twee gegevens tegenover elkander stelt, n.l. het gevormde kunstwerk eenerzijds. het te motiveeren oordeel anderzijds, is het prac- Wanneer Uw hoofdpijn (migraine) U over valt bij het opstaan, vóór of na den maal tijd, koop dan even bij Uw drogist of apotheker een doosje "AKKERTJES". Deze nieuwe vinding van Apotheker Dumont wordt overal en door iederen gebruiker geroemd om haar wonderlijke resultaten bij Hoofdpijn, Migraine, Kies pijn, Zenuwpijn, Kou, Influenza, Spierpijn, Neuralgische pijnen, Rheumatische pijnen. Het is niet noodig U te laten plagen door Uw pijn. Want bijna onmiddellijk zullen "AKKERTJES" U helpen en Uw pijnen snel lot bedaren brengen. Ook Gij zult opge togen zijn over de resultaten. Probeert ze I Overal verkrijgbaar. Per 12 stuks 52 cent. Volgens recept van Apotheker Dumonf AKKER-CACHETS 3115 (Ingez. Med.) tische doel van de kritiek, de wording van van kunstwerken te beïnvloeden. Deze functie is uiteraard niet meer belangloos. Zij beoogt en veronderstelt een uitwerking, door den criticus voor heilzaam gehouden. Wie een kritiek op Hamlet schrijft, weet. dat hij aan Hamlet niets zal veranderen, maar hoopt, dat zijn meeningen van belang zullen zijn voor de navolgers van Shakes peare. Aan welke beginselen beantwoordt deze functie, die dus deels instinctief en belang loos. deels verstandelijk en doelmatig is? Men zou de kritiek kunnen noemen een dochter uit het gemengde huwelijk van instinctieven smaak en redelijk Inzicht. Ziji draagt in haar paradoxaal voorkomen de trekken van die dubbele afkomst mede als een zoogenaamd subjectief element (over eenkomstig den smaak van den beoor- deelaar) en een zoogenaamd objectief element (overeenkomstig diens duidelijk te verantwoorden inzicht in de werking van de aesthetische wetten). Het proces van algemeene subjectiveeying, dat zich gedu rende de na-Cartesiaansche periode in heel West-Europa voltrok, bracht mede, dat het eerstgenoemde element zich geleidelijk sterker deed gelden, met het gevolg, dat de aesthetische literatuurkritiek zich tot haar schade, meende spr. vervreemdde van de wetenschappelijke tekstkritiek, en zich zelfs vrij maakte van de wijsgeerige inhoudskritiek en de prosodische vorm kritiek. Eenmaal aannemende, dat over den smaak niet te twisten valt, moet men zich onder deze omstandigheden niet veront waardigen, indien men opmerkt, dat er evenveel zinnen ais hoofden bestaan. Hier mede is immers geenszins gezegd, dat al die hoofden gelijkwaardig zouden zijn. Onbe duidende critici kunnen de waarde der aesthetische literatuurkritiek verduisteren, ze vernietigen deze waarde zoomin als on beduidende dichters de waarde van de poëzie. Gegeven deze beginselen, vroeg spr. zich af, hoe de werking van de kritiek zich nu verhoudt tot de werking van de inspiratie. Alle kunstwerk is een „verdichting", een condenseering van de eindelcoze variaties der Levensdynamiek tot gefixeerde stijl- rhytmiek. Kunst is vastgelegd leven, niet in den dood, die ontbindt, maar in de bin dende „eeuwigheid". Kritiek is een confron tatie van dit vastgelegde leven met het be wegende leven. Ze wijst op de waarden, die het „eeuwige" in de kunst heeft voor het „tijdelijke" in het leven. Dit is haar cultu- reele waarde. De criticus catalogiseert dus niet alleen kunstwaarden, hij motiveert en mobiliseert ze, terwijl hij het wordingsproces van het kunstwerk ontleedt. Deze analyse kan in derdaad verlammend werken, zooals het verlammend werkt, wanneer ondeskundige handen een horloge ontjeden. Ook kan de critische overbewustheid voeren tot stil stand van de lyrische bezieling, zooals de Russische schrijver Wladimir Weidié aan toonde in zijn verhandeling over den doodsstrijd der aesthetische inspiratie: Les abeilles d'Aristée. Doch waar de critische bewustheid ontbreekt, daar treedt noodza kelijk de dictatuur van het irrationeele op en deze dictatuur is de barbaarschheld. Het gulden midden tusschen beide be dreigingen, die de waarde der aesthetische literatuurkritiek aantasten, achtte spr. ge vonden door het humanisme, dat het begrip „letterkunde" in het leven riep. Dit schijn baar vage, maar in werkelijkheid veelom vattende begrip verzoent wetenschap met wijsheid, bezieling met bezinning, smaak met inzicht en kunst met kritiek. Dit be grip, zuiver verstaan, geeft zijn waarde aan de aesthetische literatuurkritiek, omdat het een organischen samenhang doet be grijpen tusschen de verscheidene voort brengselen van de dichterlijke bezieling en ons de letterkundige geschiedenis met R. C. Bakhuizen van den Blink doet zien als „een lichaam" Geen criticus onder onze tijdge- nooten heeft met meer ijver, meer waar digheid en meer begaafdheid voor de ver dediging van dit begrip gestreden dan wijlen prof. Albert Verwey. met wiens dichtregel over den innigen samenhang van de verschillende letterkundige stroo mingen spr. zijn betoog eindigde. De laarvergadering werd besloten met een excursie naar h" Riin'andshuis onder leiding van mr J Blaei-e- en een een'" en- schaooeliiken disch in café-restaurant „In den Vergulden Turk". Voor het vervolg van het verslag, ver wijzen wij naar het Eerste Blad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 13