/Noorsche onderscheiding voor de ministers Deckers en Gelissen LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad HET ROODE KENTEEKEN 78ste Jaargang FEUILLETON BLOESEM WEELDE IN ZEELAND. Holland's .welvaren in de bloesempracht. DE VERJAARDAG VAN PRINSES ELISABETH, oudste dochter waaa;- den Engelschen koning. De tamboer-majoor bij het aflossen van de wacht voor St. James-paleis in gala-uniform. DE NEGER-MESSIAS, „Father Divine" die te Milford (Connecticut) is gearresteerd. O EDE ROM EINS CHE URN, uitgegraven bij de afgraving van een stuk weiland te Hoogwoud. EEN TENTENSTAD BIJ LONDEN. - Ln verband met de kroningsfeesten zijn in Hyde Park en Kensington Gardens te Londen tenten gebouwd voor ongeveer 7000 soldaten. OP DE NOORSCHE LEGATIE werd aan de ministers Deckers en Gelissen dpor den Noorschen gezant Z.E. J. G. J. Raeder mededeeling gedaan, dat hun het Grootkruis van de St. Olavs-orde door den Noorschen koning is geschonken in verband met him Scandinavi sche reis. Minister Deckers spreekt. Links minister Gelissen en mevrouw Raeder. HET K.L.M.-VHEGTUIG ,#DJALAK" op weg van Jodphur naar Londen maakte een tusschenlanding op het vliegveld Schiphol. De machine was geheel volgeboekt cU)0¥ den maharadja van Jodphur en zijn gevolg. OTTWELL BINNS. 57) De boot verhief zich, schoot horizontaal vooruit en kwam tusschen het witte schuim op het strand terecht. In een oogenblik was iedereen eruit gesprongen en door het wa ter wadend, brachten ze de boot in veilig heid en tien seconden later fluisterde Sea- bright triomfantelijk: „Ziezoo, de eerste moeilijkheid zit erop!" Het eenzame licht, dat in het melaat- schen dorp brandde, was door een helling in het land uit het gezicht verborgen, maar vaag afgeteekend tegen de sterren, konden ze de wilde guaven boschjes zien, die de afgesproken plaats aanduiden. De drie lei ders lieten de bemanning bij de boot achter en begaven zich op weg. Ze bereikten den rand van de boschjes en luisterden. Er be woog zich niets en er was geen spoor van eenig menschelijk wezen te bekennen. Terry floot behoedzaam maar kreeg geen antwoord. Hij begreep er niets van en be gon een beetje ongerust te worden. Hij liep naar een punt, vanwaar uit hij het dorp kon overzien. Het eenzame licht brandde nog steeds aks een gele ster in den donke ren nacht. Hij keek op zijn horloge. Het had een lichtgevende wijzerplaat en hij kon zien hoe laat het was, vijf minuten later dan het afgesproken uur. „De kerel is laat!" zei Seabright. „Ia," antwoordde hij en voelde zijn hart van angst verkillen. „Ik hoop niet, dat er iets mis is," zei Borlase en had die woorden nauwelijks uit gesproken, of een groot geraas van opge wonden stemmen brak plotseling ergens links van hen los. „Verdraaid!" fluisterde Seabright. „Wat is dat voor herrie? Daar is iets aan de hand!" Daar viel niet aan te twijfelen. Honden blaften, mannen schreeuwden, het lawaai werd met de minuut erger, overal werden de lichten ontstoken. Het scheen wel, of het geheele melaatschendorp als één man wakker werd. Toen hoorden ze temidden van het geraas een stem brullen, gevolgd door het geluid van pistoolschoten. Voor iemand nog iets had kunnen zeggen, riep Borlase heesch uit: „Groote GodKijk daar eens. Dat is niet de „Kestrel"!" Instinctief keerden Terry Domville en zijn vriend zich om en keken uit over het donkere oppervlak van de zee en zagen een beetje ten Noorden de lichten van een schip door de duisternis schijnen. Er viel niet aan te twijfelen of Borlase had gelijk, dat besefte Terry meteen en toen het tot hem door begon te dringen, wat de herrie, die nog steeds voortduurde, wel te beteeke- nen kon hebben, voelde hij zich door een vlaag van wanhoop overmeesterd worden. Een oogenblik was hij niet in staat iets te zeggen, maar toen het geluid van pistool schoten weer door het lawaai heenbrak, bracht hij uit: „Er is iets mis gegaan. Wacht hier! Ik zal trachten uit te vinden wat er aan de hand is." Zonder verderen omhaal van woorden be gon hij in de richting van het dorp te hol len. Achter zich hoorde hij Seabright roepen: „Terry, jij vervloekte idioot, kom terug!" Hij rende door. Tusschen de rondom ver spreide lichten, die zoo juist verschenen waren, hield hij zijn oogen gericht op het eene, dat voor dien tijd het eenig bran dende in heel Kalawao geweest was. Hij kwam op een weg en holde daarover ver der, waarbij hij zich van andere menschen bewust werd, die zich om hem heen bewo gen. Een man, een schaduw tusschen de schaduwen, riep iets tegen hem in een taal, die hij niet verstond en zonder te antwoor den rende hij voort, recht op dat eene lichtpunt af. Hij zag andere menschen, hoorde stem men en bemerkte dat iedereen zich naar links begaf, waar het lawaai nog steeds voortduurde. Vast besloten om de waarheid uit te vinden, lette hij op niemand. Al had den alle stakkerige slachtoffers van de verschrikkelijke ziekte een cordon gevormd om zijn weg te versperren, dan nog zou hij er dat uur doorheen gebroken zijn, want hij was als van den duivel bezeten. Hij bereikte de hut, ademloos van al het hollen. Door het raam kon hij het verlichte binnenste duidelijk overzien, zonder ech ter een spoor van Babbage te bekennen. Hij trachtte zichzelf wijs te maken dat de man zich misschien verborgen hield, tot dat het lawaai voorbij was, maar in zijn hart wist hij dat dit niet zoo was want het was niet moeilijk om de beteekenis te raden van de opschudding achter het gnaven boschje en de scheepslichten, die niet van de „Kestrel" waren. Maar of schoon het misschien tijdverspilling was, dwong iets hem ertoe door te gaan en ze kerheid te verkrijgen. De deur van de hut stond op een kier. Hij wierp haar open en stapte naar bin nen. Er was niemand. De plaats was een voudig gemeubileerd. Er stond een kruik water op de tafel, een paar kroezen en een leege jeneverflesch. Op den grond lag een boek met een papieren omslag, alsof de lezer het ongeduldig, of door een of andere interruptie verrast, neergeworpen had. Aan den anderen kant van de kamer was een deur, die wijd open stond en waarschijnlijk naar een slaapkamer leidde. Hij stapte erop af. De kamer was geheel donker en hij twijfelde er niet aan of de eigenaar was er niet in .Desondanks schreeuwde hij heesch „Babbage!" Er kwam geen antwoord. Hij zocht in zijn zak naar lucifers, stak er een aan en keek om zich heen. Hij zag een hangmat, die aan de zoldering vastgemaakt was, maai er was niemand in, evenmin als in de ka mer. Hij draaide zich weer naar de andere kamer om en terwijl hij dat deed, viel zijn oog op een stuk papier, dat met een drie- tandige vork aan den muur geprikt was. Er stond iets op geschreven en hij liep erop af en las het bericht. Het was kort, maar krachtig en in het licht van de dingen, die al gebeurd waren, volkomen duidelijk „Die het eeTst komt, het eerst maalt J. B" Diepe wanhoop maakte zich van hem meester, even later gevolgd door een vlaag van bittere, alles overheerschende woede, die hem de krachtdadige termen deed uiten, die hem onder de omstandigheden te ver geven waren: „Vervloekt zij de man tot eeuwigdurende verdoemenis HOOFDSTUK XVI. De man op het eilandje. Er was niets aan te doen. Babbage was verdwenen en de manier, waarop was niet moeilijk te raden. Dat korte berichtje aan den muur bracht de geheele waarheid aan het licht, bevestigde vermoedens, die zich nog slechts gedeeltelijk gevormd hadden en verklaarde meteen, hoe het kwam, dat de melaatsche bij het onderhoud van een week geleden zijn plannen kant en klaar kon hebben. Kapitein Amos Smith had den man toen al gesproken, het plan met hem beraamd en den datum gegeven van den eersten absoluut maanloozen nacht. Hier door werden vele dingen verklaard, maar niet de huichelarij van den man om met anderen een tweede ontsnappingsplan te beramen. Was het alleen maar een in ge- meene grap geweest, of had de melaatsche, door een alles overheerschend verlangen om uit dit verschrikkelijke oord weg te ko men, een tweede pijl op zijn boog willen hebben? Hij wist het niet. Bij een man ais Bab bage waren beide alternatieven mogelijk, maar het was nu niet het geschikte oogen blik om het probleem op te lossen. Sea bright en de anderen zouden op hem staan te wachten en nu de melaatschen kolonie ontwaakt was, kon uitstel de grootste moeilijkheden veroorzaken. Bovendien dit drong plotseling tot hem door was alles nog niet verloren. Het schip was er ook nog. dat Borlase gezien had de Dusty Miller", daar was hij nu vast van overtuigd en het kon nog niet meer dan een halve mijl ver zijn. Het was mogelijk om het te volgen, in te halen, te dwin gen (Nadruk verboden), .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 5