Twee kleine Paaschhazen trokken de wereld in Zaterdag 27 Maart 1937 No. 12 78ste Jaargang De avonturen van Boudewijn en Tobias Ze wilden alle menschen en kinderen het Paaschwonder laten zien, maar.... Daar hadden ze in het vroege voorjaar het Paaschwonder zien gebeuren. Er waren eens twee Paaschhazen. Ze heetten Boudewijn en Tobias. Boudewijn was de oudste en flinkste van de twee: hij keek pienter de wereld in met z'n kraal- oogen en stapte er lustig op los. Zijn neefje Tobias was wat kleiner en keek een beetje droomerig uit z'n oogjes. De haasjes waren geboren in het land van het Wonder, waar de kabouters en de elfjes, de tooverfeeën en de sprekende dieren wonen, waar de watervallen mooie liedjes ruischen en de armoedige hutjes uit zichzelf in schitteren de paleizen veranderen. En daar hadden ze in het vroege voor jaar het Paaschwonder zien gebeuren. Ze hadden gezien, hoe het groote Paasch- ei dat den heelen winter als een schijnbaar doode, witte bol op de Paaschwei had ge legen, was opengebarsten en hoe de fee van het nieuwe leven, blinkend wit en goud blond. met haar tooverstafje in de hand eruit was gestapt. De fee had toen, terwijl alle jonge Paaschhaasjes met wijdopen oogen en met gespitste ooren hadden toegekeken, alle struiken rondom de Paaschwei en alle klei ne dorre grasjes op den grond met haar tooverstafje aangeraakt en kijk.... de knopjes waren opengebarsten, de heele Paaschwei was groen en frisch geworden en duizenden witte en gele lentebloempjes waren uit de zacht geworden aarde opge bloeid. De kleine fee had een rond rood mondje getrokken en haar adem in de lucht gebla zen.... en de noordenwind was hals over kop gevlucht naar de streken van de eeuwige koude en had plaats gemaakt voor het jonge stoeiende Zuidenwindje, dat de kleine bloemen liefkoosde en zachtjes aaide langs de pluizige ooren van al de Paasch haasjes Zoo*n groot echt wonder was het geweest! Boudewijn en Tobias waren er vol van en daarom besloten zij. de menschen wereld in te trekken en aan iedereen te gaan ver tellen. wat daar op de Paaschwei gebeurd was. Op een zonnigen lentemorgen trokken ze erop uit. Ze hadden van de fee ieder een tooverstafje gekregen, waarmee ze kleine wondertjes konden doen. Ze konden daar alle gewone kippen-, eenden- en kievits eieren mee aanraken zóó Sbt het echte Paascheieren werden. En de oogen van de menschen en de kinderen zouden ze aan raken opdat die ook het lentewonder konden zien. Zoo trokken twee dappere Paaschhazen de wereld in. Ze begonnen hun tocht in een groote stad. Vlug als haasjes glipten ze tusschen al de menschen en auto's en fiet sen en agenten door en raakten snel de oogen van de menschen en kinderen aan met hun too verstafjes. Maar die schenen niets te merken. Ze spoedden zich nog haastiger voort, som- migen met de handen in de zakken en met gefronst voorhoofd. „We tikken niet hard genoeg" meende Tobias. „Dat zal 't zijn!" zei Boudewijn. En met een gaf hi,j een klein meisje een flink tikje op een van haar blauwe poppenoogen. Het meisje keerde zich verontwaardigd om. „Moeder, dat jongetje stompt me in m'n oog!" huilde ze. En toen kwam er een groote donker blauwe agent aan met twee harde handen en die nam de beide Paaschhazen mee naar 't politiebureau. Of ze al uitlegden dat ze heusch Paaschhazen waren, die uit het land van het Wonder kwamen en dat ze alle menschen en kinderen en eieren moes te betooveren't hielp allemaal niets! De agenten lachten hen uit en sloten hen op in een donker hok met een tralie raampje. Tobias veegde een traantje van zijn neus en Boudewijn liet zijn ooren slap hangen. „Wat nu?" zuchtten de haasjes. „Onze tooverstafjes" zei Boudewijn. En. hii raakte eventjes de tralies aan en die werden zoo week als koek De haasjes klommen uit het raampje en stonden op straat Eno vreugde, wat zagen ze daar vlak voor zich? Een groote, groote winkel van bontgekleurde eieren, van sui ker en van chocolade en met prachtiger glinsterende papiertjes er omheen. Er ston den ook kleine Paaschhaasjes voor het raam. maar die waren niet echt- „Zouden die het Wonder gezien hebben?" fluisterde Boudewijn zachtjes, terwijl hij zijn neefje aan de mouw trok. .Ik denk het niet" fluisterde Tobias. „Onze toover stafjes!" zei Boudewijn opeens weer. Ja, ja, dat was een goed idee. De twee dappere haasjes wandelden parmantig de winkel in en vóór de juffrouw, die achter de toonbank stond, er erg in had. waren ze al in de étalage geklommen en raakten een voor een alle eitjes met hun stafjes aan. Dat was een heel werk en zoo ijverig waren ze bezig, dat ze niet eens merkten, hoe er langzamerhand een heele oploop voor het raam ontstond. „O kijk eens. twee levende Paaschhazen!" jubelde een kleine jóngen. „En ze maken al die andere haas jes ook levend. Zie je wel? „Ben je mal, jö. dat is alles electra" verbeterde zijn eigenwijze zusje en de andere kinderen begonnen het jongetje uit te lachen en te beweren, dat de hazen .van electra" of .van mechaniek" waren Allemaal schreeuwden ze tenslotte door elkaar en toen het rumoer zijn hoogtepunt had bereikt en de straat heelemaal zwart van de kinderen was, kwam een groote dikke agent aangestapt en liep regelrecht den winkel in. „Hmhm" zei de agent. „U veroor zaakt een verkeersstagnatie. juffrouw". „Ik. agent?" vroeg de juffrouw doodver- baasd. „Ja. juffrouw, u met uw electrische haas jes. Dat kan zoo niet". „Haasjes? Ikde juffrouw rolde haast om van verbazingik, ik hèb geen haasjes". Maar na een blik in de étalage begon zij plotseling te gillen en holde de straat op onder luid geroep van ..O, o, wie heeft die vieze beesten in m'n kast gezet! O. o! wat een brutale, vieze beesten! Help, help, help!" De beide haasjes huilden van teleurstelling en van kou. Je begrijpt dat de oploop toen nog veel •grooter werd en dat de kinderen nog veel harder lachten en schreeuwden. Na een half uurtje waren er in de straat vijf agen ten aan het werk om de oploop uiteen te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19