Ons Kort Verhaal LEIDJCH DAGBLAD - Zesde Blad Zaterdag 27 Maart 1927 Gouden jubileum te Lisse Nog éénmaal op de planken Vreemde ontmoeting Paaschverhaal door Hans Edinga door M. HERMANS. Het was in den tijd dat ik nog een jong journalist aan de „Morgenpost" was. De man in het cafétje viel me op doordat hij een glas vuiigroen vocht naar binnen sloeg. Een drank die in het buitenland nogal eens gedronken wordt, absinth. Daaruit maakte ik op dat hij waarschijnlijk een vreemde ling was. Wij waren de eenige bezoekers op dat stille uur van den dag en het duurde niet lang of ik raakte met hem in gesprek. Hij had een ingevallen, ietwat verloopen gezicht, waar echter een paar doordrin gende vorschende oogen dadelijk in op vielen. Oogen, die recht in de ziel schenen binnen te willen dringen. Hij had een ge broken tongval en was zeer armoedig ge kleed. Zooals ik U zeg. zijn oogen waren opval lend. Zij fascineerden en gaven den man iets interessants, zoodat ik de eigenaar van het zaakje wenkte om het glas van den onbekende nog eens bij te vullen. Wat ik verwachtte, gebeurde, zijn tong raakte los. „U zult mij niet gelooven, mijnheer", kraste hij met een ietwat schorre stem. maar er is een tijd geweest en dat is no-, niet zoo heel erg lang geleden, dat ik eens een beroemd man was. wellicht de beroemd ste man van Europa". Ik keek hem ongeloovig aan en waagde l.et zijn naam te vragen. ..Mallero". zei de man „Johann Mallero. Die naam zegt U misschien niets mijnheer. U droeg in mijn tijd waarschijnlijk nog een korte broek. Maar vraagt u maar eens na bij uw vader of oudere vrienden of zij zich Mallero den helderziende niet herinneren. Koningen en prinsessen hebben mij ge raadpleegd. Ik had een practijk, die dien van den beroemdsten dokter overtrof en was eens een gevierd man, wiens naam honderden menschen naar zijn séances trok. Maar laat ik u mijn geschiedenis van het begin af aan vertellen. Als ze u ten minste interesseert". Of ze mij interesseerde, natuurlijk. Ik rook copy en liet het glas van den grijzen man nog eens bijvullen. .fk begon mijn loopbaan als een gewone kantoorbediende", vertelde de oude. ..Lang zamerhand kwamen ikzelf en mijn omge ving tot de ontdekking, dat ik de gedachten van m'n medemenschen bij eenige concen tratie zonder de geringste moeite kon raden. In het begin was het een spelletje voor me, doch toen mijn kameraden me om raad bij moeilijke besluiten kwamen vragen, kwam de gedachte bij me op of ik niet als zoo vele anderen voor mij, deze wonderlijke gave productief zou kunnen maken. In de avonduren begon ik mijn tijd hieraan te geven. En daar mijn voorspellin gen geregeld uitkwamen, stelden de men schen vertrouwen In me en kreeg Ik steeds meer cliënten. Ik gaf mijn kantoorbetrek king op en ontving voortaan den gehee- len dag menschen. In dien tijd trad ik in het huwelijk met een mooi blond typistetje. Zij was het, die voorstelde om mijn naam Miiller te veranderen in dien van Mallero en van dat oogenbllk af is eigenlijk m'n groote roem begonnen. We woonden des tijds in Berlijn en ik gaf eenmaal in de week een druk bezochte séance, waar de menschen veel geld voor betaalden om er toegang te hebben. Een ieder bracht ik in verbazing en soms mezelf ook omdat het nooit voorkwam dat ik mij vergiste. Eén was er, op wie ik mijn geheimzinnige krach ten nooit mocht beproeven. Die belofte had zij mij afgedwongen. Dat was Eve, mijn vrouw Ze was er een beetje bang van. zei ze. En daar ik dolveel van haar hield, eerbiedigde ik haar wensch. Mijn faam werd grooter en grooter en het was Eve die voorstelde, dat ik een tournée door Europa zou gaan maken om in elke groote stad voorstellingen in de theaters te geven. Onder leiding van een manager bezocht ik achtereenvolgens met overweldigend succes Parijs en Brussel. De derde voorstel ling zou plaats vinden in het Kurhaus te Scheveningen. Het was een prachtige zo mer. We logeerden in een van de groote hotels aan den boulevard. Onze slaapkamers zagen uit over de zee. Het was half acht toen ik de kamer van mijn vrouw binnen kwam, om haar te halen. Zij was gekleed in een schitterend avondtoilet, een unieke creatie van een bekend Fransch modehuis. De gedachte ging mij door 't hoofd, hoe snel zij zich van een eenvoudig Berlijnsch typistetje had aangepast aan de rol van grande dame. Eve stond voor de groote staande toilet spiegel en bekeek zich zelf. onbewust van mijn aanwezigheid, van top tot teen. Toen ze zich omkeerde zag ze mij staan. Ze keek me heel ernstig aan en zei: .Jo hann, ik veronderstel dat deze avond wel het grootste zal zijn wat voor jou op dit gebied te bereiken valt. Hoeveel krijg je voor je optreden?" „f. 2000". zei ik. „Het is een bedrag waar voor ik vroeger meer dan een jaar hard moest werken en jij zeker wel twee jaar, Eve". „Juist", zei ze. „Ik heb altijd gezegd, dat je nooit moest probeeren mijn gedachten te lezen. Nu verzoek ik je zelfs 't te doen". Ik deed wat zij vroeg en wat ik toen ontdekte was ontstellend. „Ik houd niet van je", scheen haar ziel tegen mij uit te schreeuwen. „Integendeel, ik verafschuw je. Ik haat je zwarte kunst en alles wat daar mee verband houdt. Het was louter plichts gevoel, dat me naast je deed voortleven. Nu heb je bereikt wat er voor jou te bereiken valt ln 't leven dat je leidt, nu wil lk van Je weg. Ik haat het bedrijf wat Je uitoefent en verlaat je liefst zoo gauw mogelijk". Een blinde woede maakte zich van mij meester. Ook verloor ik de beheerschtng over mijzelf, zoozeer had deze verschrik kelijke ontdekking mij uit mijn evenwicht gebracht. Ik haalde de revolver uit mijn zak, die ik altijd bij me droeg en schoot haar neer. Ze zet geen woord toen ze stierf. Alleen haar oogen zie ik nog voor me. geen oogen bllk hebben ze mij verlaten sedert ik de misdaad beging. Ik zonk als versult op een stoel neer. Eerst na een kwartier keerde ik weer met mijn gedachten in het werkelijke leven terug en bemerkte toen, dat niemand blijkbaar het schot gehoord had. Ik nam mijn revolver, veegde met mijn zakdoek de vingerafdrukken er af en legde haar in de vingers van de doode vrouw, aldus de illusie wekkend voor degenen die haar zou den vinden, dat zij zich door zelfmoord van het leven beroofd had. Toen ging ik naar buiten en begaf mij naar het Kurhaus. De zaal was stampvol en op alle gangpaden stonden de menschen opgepropt om mij te hooren en te zien ex perimenteeren. Onder doodsche stilte begon ik mijn eerste prcef. Het was de allereen voudigste die er bij was. Langs telepatischen weg moest ik een voorwerp opsporen. Dit mislukte. Een tweede simpel experiment van gedachtenlezen ging ook heelemaal fout. Er ontstond een gemompel van af keuring in de zaal. Hder en daar hoorde men gefluit en geroep van: ..'t Is oplich terij, Charlatan, zoo kunnen wij 't ook. Na een derde vergeefsche poging gaf ik het op. Ik behoefde niets meer te probee- ren, ik wist dat ik mijn gave kwijt was. Met de uitvlucht dat ik plotseling ongesteld geworden was. verliet ik het podium, 't Pu bliek ging morrend en zeer teleurgesteld naar huis. Intusschen dwaalde ik als ver dwaasd door de straten in den nacht, ter wijl de verschrikkelijke gedachte zich van mij meester maakte, dat ik het aan 't be gin van den avond bij Eve ook mis had gehad. Ik begreep dat het met de tournee ook was afgeloopen. Na dezen volkomen mislukten avond zou geen manager meer voor me willen instaan". De man pauzeerde even. Ik begreep den wenk en liet zijn glas nog eens inschenken. .Eigenlijk is dit alles", zei hij triest. „Den volgenden dag had ik mijn gave weer terug. Ik vluchtte naar mijn vaderland omdat ik bang was dat men mijn moord toch nog zou ontdekken. Ik ging onder in het groote stadsleven van Berlijn. Mijn naam raakte vergeten. De gedachte aan mijn misdaad heeft mijn leven verwoest. In den zomer trek lk nog wel eens naar Scheveningen. Het is of een geheimzinnige kracht me naar de plaats des onheils toedrljft". Hij staarde nadenkend voor zich uit. Getroffen keek lk hem aan. Plotseling kraste hij: „U gelooft mij niet mijnheer. U wilt een overtuigend bewijs van mijn helderziendheid." Hij scheen kwaad te worden, alhoewel lk niets gezegd had. „Ik zal U zeggen wat er nu in uw hoofd omgaat, mijnheer, wat u op ditzelfde oogen- blik denkt. Die oude rare vent heeft me alleen dit zonderlinge verhaal gedaan om drie glazen absinth van me los te krijgen. Ha, ha.Heb ik gelijk of niet mijnheer. Mallero heeft altijd gelijk". Verbaasd keek ik hem aan en wilde pro testeeren. Maar hij stond al ln de deur opening van het kleine cafétje en zijn lach echode nog schor en sinister tegen de hooge muren van het smalle steegje, toen hij allang verdwenen was. Eenige dagen daarna sprak ik toevallig Peter, een collega van me, die zich in zijn vrijen tijd met de occulte wetenschappen ophoudt en altijd op de hoogte is van de figuren die daarin op den voorgrond treden. „Heb jij wel eens gehoord van een zeke ren Mallero", vroeg ik hem geïnteresseerd. „Natuurlijk", zei hij. „Half Den Haag ging indertijd bij hem op bezoek Die man was fabelachtig. De arme kerel heeft een tragisch leven gehad. Op een avond gaf hij een voorstelling in het Kurhaus, toen in de pauze het bericht binnenkwam, dat zijn vrouw zelfmoord had gepleegd. Dat heeft hij zich erg aangetrokken. Hij heeft nog jaren practijk uitgeoefend in de residentie en is op het toppunt van zijn roem gestor ven. Men fluisterde indertijd dat zelfs de politie nu en dan zijn raad inwon". „Hij is gestorven", herhaalde ik verbaasd. „Jazeker", zei hij. .Longontsteking. Hij was ln drie dagen weg. Een week tevoren had ik hem nog bezocht". „Ik meen wel eens vernomen te hebben, dat hij zijn vrouw doodgeschoten zou heb ben". Mijn vriend lachte me hartelijk uit. „Nu", zei hij, „jij bent de eerste die me dat komt vertellen, neen hoor, de man was dol op zijn vrouw en was ziek van verdriet toen zij gestorven was". Ik vertelde hem niets van mijn vreemde ontmoeting en nam, diep in gedachten, afscheid. Mijn eerste beoek gold het cafétje, waar ik den namiddag met den vreemdeling had doorgebracht. „Vertelt u me eens", zei ik tegen den eigenaar. „Met wien heb lk hier de laatste maal gezeten?" „Den laatsten keer dat u hier was", zei de man verbaasd. „Maar- mijnheer, alleen. U was mijn eenige klant dien middag, dat herinner ik mij nog heel goed. U heeft hier Van den heer H. I. van der Reep. De heer H. J. van der Reep te Lisse herdenkt 28 dezer het feit, dat hij 50 jaar achtereen in dienst is geweest bij de NV. H. de Graaf en Zonen. De jubilaris is nog in functie; zijn gezondheid is uitstekend. Het zal hem aan de noodige belangstelling wel niet ontbreken! zitten werken en drie koppen koffie ge dronken. Met uw permissie meneer, toen is u in slaap gesukkeld en heb ik u om zoo te zeggen gewekt, doordat ik flink met de glazen gerammeld heb, die ik afwaschte". Onderzoekend keek ik hem aan. „Weet je zeker, dat ik niet ln gezelschap was van een ouden man. met doordrin gende zwarte oogen?" De eigenaar grijnsde. Hij begreep niet veel van mijn gevraag. „Beslist niet meneer", bevestigde hij nog eens beleefd. „U was den geheelen tijd alleen hier". Peter zou zeggen: „De geest van Mallero, die geen rust kent, heeft zich aan je ge openbaard en zijn misdaad bekend". „Het kan natuurlijk ook zijn dat die koffie bar slecht was", mompelde ik en stapte peinzend uit de smalle steeg in de morgenstraat, die lawaaiig in de felle zon lag „Mag ik even passeeren?" vroeg een hel dere innemende stem. De concertgebouw- bezoekers, elkaar verdringend in één der nauwe corridors, maakten plaats voor een kleine grijze dame. die gedecideerd voort stapte en al spoedig de ingang van de zaal ingleed. Haar welluidend „dank u" bleef de plotseling opmerkzaam geworden menschen nog in de ooren klinken. Een meisje stootte 'n haar wildvreemden heer aan: „Was dat metEn tegelijk noemde iemand achter haar den naam: „Ariette Verbeek". „Dacht ik het niet gunst, zou ze dan toch nog meezingen?" De oude heer schudde mismoedig zijn hoofd. ,,'t Staat duidelijk genoeg op de aanplakbiljetten: Ella de Wit zingt de so praanpartij. Trouwens, mevrouw Verbeek ging de zaal in om te luisteren natuurlijk. Nee meisje, die zijn we kwiit,. Voorgoed. De Matthaus zal nooit meer de Matthaus zijn, zonder haar. Een heel verlies voor ons „Ongelooflijk jammer, want ze was toch allerminst op haar retour, vorig seizoen". „Ja, een hartgebrek, zegt men. en dan moet je voorzichtig zijn. Dan kan je niet meer geregeld optreden". „Zou Ella de Wit voldoen?" vroeg ze twijfelend. „Ik heb er wel hoop op. Een prachtig ge- geiuid, wie weet wat 't wordt. In elk geval ben ik maar gekomen de Matthaus Pas sion kan een mensch niet ontrouw worden". „Hét evenement van het iaar. niet waar?" glimlachte het meisje dan groet ten zij elkaar en zochten hun plaatsen op. Op de voorste rij zat Ariette Verbeek vermoeid in elkaar gedoken. Haar fron sende blik zwierf, over koor en orkest, naar den nok van het podium ontoeganke lijk voor het vriendelijk pogen der langs- loopende menschen om haar te groeten en voor de genegen blikken vanaf het podium, die de hare probeerden te vaneen. Een jaar geleden was de Matthaus Passion de laat ste uitvoering geweest waaraan zij mee gewerkt had al dien tijd. 't Lange wer- keiooze seizoen, was voor haar één lange kwelling geweest, één pijnlijk terugverlan gen naar de oude geliefde wereld; in een oneindige bezeerdheid had zii geen con cert kunnen beluisteren en nu zat zij hier, als bezoekster. En 't was haar vreemd te moede. Wat haar gedreven had naar dit concert, vergeefsch trachtte zit uit de war reling van tegenstrijdige gevoelens een klaar en helder antwoord te voorschijn te halen. Zij wist alleen dat zii dien onbe- temden machtigen roep niet had kunnen weerstaan. Zij was gegaan, en langzamer hand, terwijl de al bekende geluiden haar meens weer plantten midden ln het oude leven besefte zij dat dit alles haar. alle hechte gebondenheid van haar trouw, nooit loslatend, hart ten spijt, op eenmaal toch zeer ver was komen te staan. Alsof zijJa. dat was het: alsof zij eindelijk berusten kon Geheel en al't Scheen zoo. Geen wrok en geen vertwijfeling was er meer in haar geen onvrede en geen op standigheid. Alleen maar een intens ge voel van rust. Zij ademde bevrijd op en meteen wist zij ook wat haar gedreven had naar deze uitvoering, die haar altyd het liefste ge weest was: dè groote rol. Om de Paaschgedachte te gaan beleven, om intuïtief haar stilgeworden smart over eigen strijd te richten naar grooter tra gedie: het lijden op Golgotha. En daaruit te putten de kracht zich in zwakke mo menten te houden op den wiizen weg, die het leven van haar vroeg. Den fakkel over le reiken aan de jongere generatie en dit te doen met vertrouwen en zonder afgunst En het gezicht waarmee zii de opkomen de solisten een stillen groet toezond sprak van dit vertrouwen. „Heb de kunst even lief als ik" schenen haar blauwe oogen hen tegemoet te stralen. Ella de Wit de jonge blonde broodmagerij sopraan, voelde haar nervositeit bedaren toen zij de bemoedi gende blik ontmoette doch tiidens het voorspel voelde zij weer de kille vijand- digheid van de zaal, die haar wegkeek en steeds de andere zag, de eenige waardig deze plaats te bezetten. En in een wan hoop dacht ze: „Al had ook dit bereikte haar een soort hoogtepunt in haar car rière geleken, het was haar teveel de groote traditie voort te zetten zij moest wel te kort schieten". Het voorspel Ariette genoot! Uit de stilte kwam het aanzwellen zwaar en gedragen In de steeds hooger gestuwde klanken zong een wereld van gevoelens: Een wilde smart, aie. gelouterd, zich vreugdevol verhief naar een onaardsche hoogte stemmen, die het groote offer beweenden en bezongen, die in deemoed berustten en opstandig niet aanvaardden die een klagend „waarom" opzonden tot den hemel En het antwoord, dat door en over alles heenklonk. dat wees naar het prille licht van de Paaschochtend Licht, dat groeien zou. Ariette voelde zich mee-opgeheven. Al wat haar in het afge loopen jaar gekweld had en 's levens kleu ren vergrijsd had het viel van haar af In mengeling van vreugde en smart zong zij in gedachten het mee: „Kommt ihr Töchter, helft mir klagen Haar aandacht zwierf naar het verre land, waar zij zag: De Heilige Stad onder den wijden Oosterschen hemel. En het Lamm Gottes, waarom zich al strakker spande het net van onmeedoozend willen verderven. Hoog erboven uit zong het jon genskoor het cantus firmus: „allzeit erfund'n geduldie wie Wohl du warest verachtet Bij het naderen der eerste Sopraanaria beving haar uit gewoonte het gevoel van: straks zingen. Het ongeduld anderen en zichzelf te ontroeren door haar zang. klop te door haar lichaam. Doch direct kwam zij toch zichzelf en glimlachte om deze oude symptomen. Er ging echter lets in haar overeind staan toen na de woorden >an den Evangelist: „dasz er ihn verriete" Eile de Wit oprees. Een gevoel van verwar ring „er gaat iets verkeerd, er gebeurt iets onnatuurlijks er hapert ietsMaar I er haperde niets. Iedereen zat kalm en stil te luisteren. Ariette herstelde zich „On- noozele gans" smaalde zij in zelfspot. De violen zetten schrijnend in. vol deer nis om wat voorberéid werd. de Intrige der hoogepriesters en boven verwachting goed schalde de sopraan ,,'t Blute nur" de zaail in. „Het valt witte", moest Ariette zich bekennen en gaandeweg dacht zf1: „Tech nisch was hierop niets aan te merken een glasheldere stem. die de meeste men schen ook wel bevredigen zou doch wie het essentiëele verlangde te hooren, 't gevoel, het verlichte gevoel, dat. de tech nische volmaaktheid slechts als middel noodig had, om den waren zin der tragiek tot uiting te brengen zou niet geroerd worden door Ella's geluid. Zii herinnerde zich hoe eens haar oude leermeester bij het doornemen van deze aria gezegd had: „Als je dit zingt, kind, moet Je voor het kruis staan en je hart moet meebloeden" Deze woorden had zij zich ter harte ge nomen en nooit waren de critici in de groote muziekcentra moe geweest juist deze innerlijke kwaliteit te roemen. Het bijna niet te evenaren, vlekkeloos reine ge luid op alle hoogten even stralend en warm dè groote natuurstem, gepaard met die helderziendheid van eevoel. „Zij zal het misschien nog leeren". dacht zij hoopvol aan Eila, doch onwillekeurig scho ten haar de woorden te binnen: „een klin kend metaal of een luidende schel". Het Duet, aan het einde van het Eerste Deel verslond Ella's krachten. Want het koor en de volle, zware alt overschalden bijwijlen geheel haar al dunner, vertwij- felder geluid. En twéémaal haperde zij, zette te laat in. Menschen-met-partituur fronsten ver stoord Na 't slotkoor keek Ariette de afgaande solisten na. Ella's rug boog zich onder den zwaren last der haar nagezonden gedach ten: „Hadden we mevrouw Verbeek nog maar Eenmaal uit het oog der zaal teekenden ook de ruggen van hen, die volgden, een bedenkelijke vraag en de dirigent, verbe ten, zweeg. Liep gehaast voort zijn voet schoot baloorig telkens uit tot een schop, in de lucht. In de pauze, onwillekeurig gestuwd door liet besef van waar ze thuis hoorde, koerste Arietta naar de solistenkamer. Het ver velend aangapen der koffiedrinkende me nigte aldus vermijdend, zag zij zich thans geplaatst voor de plicht Ella wat op te ceuren. Enkele passen van haar doel ver wijderd drong al tot haar door een snik ken, dat telkens hoog-opschrilde. Z(j trad binnen. „Wat 's dat nu zit me daar onze prima donna ln tranen. Over weldigd door haar succes? Welnu, dat ls te begrijpen". Ella staarde door haar tranen de bin- nengekomene ongeloovig aan. „Zong lk dan niet beneden alle peil?" „Maak je geen muizenissen je zong uitstekend", iets zette Ariette tot deze co- nieaie aan ,,'t Was heel goed. Heusch" „U zong het altijd honderdmaal beter' „Duizendmaal. Minstens", grapte Ariette door. doch in het algemeene zwijgen ble ven haar woorden vreemd en doelloos han gen. Zij zocht de gezichten af van haar collega's, die in een beklemming haar maar bleven aanzien en, ontroerd, begreep ze: meer dan hun bezorgdheid om het wel slagen der uitvoering, sprak uit hun oogen oppermachtig de gehechtheid aan hun Ja renlange gezellin hun betreurend dat zij, om een lichaam dat onwillig werd hen in de steek had moeten laten. „Treur niet om mij", lachte zij dwaas- I pathetisch, maar het leek wel of er een traan doorheen gleed „treur niet om mij, want ik heb zoo zlelsgenoeglij k zitten luisteren dat is veelal gemakkelijker neb ik ontdekt". Ze lieten zich niet misleiden. „We begrijpen het wel", zei Eugène Vre deman, die de Christuspartij zong en hij deed alsof er een hardnekkig vuiltje in zijn oog dreef. „Neen, in ernst, ik schijn er over heen te zijn vandaag is me dat duidelijk ge worden en Jij", vervolgde zij tegen Ella, „Zing zooals je gewend bent en wees niet zoo be lachelijk nerveus, daar ls geen reden voor. Je hoeft nog maar die eene groote aria en die korte regel op 't end nu. zal je flink zijn?" Ella knikte en verkropte haar tranen. Het afleidend gepraat had haar goed gedaan. Ze had weer hoop, zei ze het zou wel gaan. Weggaande door de deur hoorde Ariette hoe de dirigent Ella nog vermaan de: „Je hebt den fakkel van haar over genomen nu moet je hem dragen ook. En waardig! En vooral wéten wat je zingt „Was hat er denn Uebels getan?" zong Pllatui. Ella rees op, viel meteen met klare hooge stem in. zonder een enkele trilling: „Er hat uns allen wohlgetan!" Gelukkig, dacht Ariette. haar woorden hadden iets uitgericht. Dit was aanmerke lijk beter maar gaandeweg trof haar: wat klonk het vreemd net alsof Ella's in nerlijke aandacht gespannen was op iets dat zij vreesde... Alsof het mechanisme dóórzong in jachtige haast en de mensch verschrikt, iets naderen voelde Wat hééft ze toch, vroeg Ariette zich be zorgd af, zou zeoh, daar had Je 'l al :t Recitatief verstierf. Als een kinderlijke klacht stierf het uitElla zakte scheef achter over haar stoel in een onmacht haar hoofd knakte langzaam voorover op haai borst De eerste violist, opgevlogen, behoedde net afglijdende lichaam voor vallen De hobo's zwegen beduusd „Wat ellendig", kwam Ariette half over eind. Achter haar gonsden stemmen zitbankjes klepperden ln het orkest, de orde verstoord, boog alles zich schots en scheef naar voren: het beklemd heen en weer geroep zwol allengs tot een onheil spellend koor Er werd gehandeld. Meisjes uit 't koor droegen de zangeres snel en handig van het front weg de dirigent volgde. Nu in de algemeene ontreddering, ont stelde stemmen ln vollen omvang opkla- terden en men overal staan, ging, sloeg niemand acht op een kleine grijze dame, die op het podium aangeland was. Ariette, in deze nood, stond tusschen de haren, in onmiddellijke saamhoorigheld. Eenmaal hier. terwijl de anderen opgewonden en luid den toestand bepraatten, kiemde er een plan ln haar brein een mogelijk heid van verbijsterende zaligheid. En toen de dirigent, teruggekeerd, de zaai kort inlichtte over den onschuldigen aard van Ella's flauwte en zijn verwilderde blik opens opklarend Ariette ontwaarde, kwam zij snel op hem toe. „Ik zal dit zingen", zei ze stil. Hij stond even en had geen woord Dit was plotseling zoo ongedacht heerlijk - de uitvoering gered en zij zou weer zin gen. Bezwaren maken over baai ge wondheid hij zag het in het zou niets uitrichten. Dit was geen offer voor haar. .Dank je", zei hij eindelijk „jij zoudt ons nooit in de steek laten. Dat weten we" In de zaal herkende men ln ontroerde verbazing zag men wie tusschen de solis ten was gaan zitten een fluistering deinde door de rijen, den naam: „Ariette Verbeek". En allen wachten ademloos op het Won der de toegift, die het Lot hen beschoor. In de rij der solisten stond ze ln het oude verband, alles zooals het Jaren ge weest was en wachtte het teeken Het kwam En nog eenmaal in de oude omgeving klonk op haar wonderbaarlijke stem. Het stralend geluid, alle techniek ontstegen, dut zong met een gloed van me ledoogen uit den glanzenden rijkdom van haar hart En verrukkelijk helder dien eenen zin, als de bazuin van een enkel: „Sonst hat mein Jesus nichts getan In de zaal hing zwaar een ademloosheid een geluk en ontroering te groot haast en velen dachten het zoo vaas gedachte: een engel zingt. Tijdens het tusschenspel der fluiten, dat was als van jubelende leeuwerikken. op stijgend ln den blauwen nemel, stond Ariette's figuur onbeweeglijk stil het kieine blanke gezichtje van grijs haar overkruld, roerloos gebed ln den donkeren kraag der bontmantel de oogen, voch tig en groot Dan zng zij de groote aria „Aus Llebe will meln Heiland sterben". In wijde, rus tige smart het steeds weerkeerende pleit von einer Sünde weisz er nichts". Terwijl zij de volle aangrijpende tonen uitzong moest zij terugdenken aan dat gene wat zij in haar jeugd, lang voor haar studie eens aan haar moeder gezegd had: „er leeft zóón groote vreugde en zóó'n groote smart ln me, dat lk het onmoge lijk alleen bevatten kan lk moet het meedeelen aart een gansche menschheid". Dat was het begin geweest, en dit werd het einde, het schoone. eenig denkbare einde Het laatste getuigenis, het stille „weisz er nichts" vergleed in het naspel der flui ten en deze schenen hartstochtelijk te her halen de bede de heerlijke stem wéér te hooren al hooger stijgend wilden zij krampachtig bewaren de echo van een on- aardsch geluld. Toen eindelijk ook de fluiten zwegen, gebeurde er iets wonderlijks. In de zware stilte ruischte zacht en overweldigend het bewegen van kleeren. Ariette, steeds nog onbeweeglijk recht op, zag het ln zaligmakende verwarring: Van hun zetels verhieven zich de men schen. Zij stonden. Allen. En uit hen op steeg een stille hulde tot haar, een koor van zwijgende dankbaarheid. Er waren er die naar haar opstaarden, ontroerd glim lachend en er waren er die het hoofd bo gen en over die honderden hoofden dwaalde haar blik. die hen allen dankte. Dan liet zij zich langzaam neer op haar stoel en terwijl vóór haar de zaal even eens terugzonk, zag zij op met nletsziende oogen naar een blinkend verschiet, en zond er een niet-eindigende stroom van dank heen. Vóór het slotkoor, als laatste der solis- icn, zong zij nog den regel: „Habt lebens- iang für euer Leiden tausend Dank en él wat haar gegeven was in een lang vruchtbaar leven, stond op en brak zich baan in dit eene dankwoord. Wat het leven noq brengen zou. het zou goed zijn. want het zou staan ln het tee ken van d i t moment. Maart 1937 9—6

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 18