STADSNIEUWS In memoriam Albert Verwey ZATERDAG 20 MAART 1937 Ho. 23615 HET VOORNAAMSTE NIEUWS VAN HEDEN Gouden jubileum te Alphen YfSSCHERIJ-BERICHTEN 78sfe Jaargang Prof. dr. P. N. van Eyck herdenkt den ontslapen dichter en geleerde „Een edele natuur, die tegelijk fier en bescheiden was" Nieuwe Eerste Nederlandsehe N.Y. IM. NOOMEN. Dit nummer bestaat uit VIER bladen EERSTE BLAD Nieuws uit IJmuiden. LEI DSC H DAGBLAD DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN PRIJS DER ADVERTENTIES: 30 ets. per regel voor advertenties uit Leiden en plaatsen waar agentschappen wan ons BLad gevestigd zijn. Voor alle andere advertenties 35 ets. per regel. Voor zakenadvertenties belangrijk lager tarief. Kleine advertenties uitsluitend bij vooruitbetaling "Woensdags en Zaterdags 50 ets. bij maximum aantal woorden wan 30. - Incasso volgens postrecht. Voor opzending van brieven 10 ets. (porto te betalen. - Verplicht bewijsnummer 5 ets. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 2500 Redactie 1507. Postcheque- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden en gemeenten, waar agentschappen gevestigd zijn: per 3 maanden f. 2.35 per week f. 0.18 Franco per post f. 2:35 per 3 maanden -f portokosten. (voor binnenland f.0.80 per 3 mnd.» DE ZENTO GESLOTEN. In het heden verschenen Leidsch Univer siteitsblad wijdt prof. dr. P. M. van Eyck, hoogleeraar in de Nederlandsehe taal- en letterkunde aan de Leidsche Universiteit het onderstaande, in de nieuwe spelling geschreven artikel aan de nagedachtenis van zijn overleden ambtsvoorganger, prof. dr. Alb. Verwey. Het is onmogelijk, over een dichter die slechts het laatste deel van zijn leven hoog leraar geweest is en ook in die jaren niet ophield een dichter te zijn, zo te schrijven als over leder ander gëeerd of gewaardeerd hoogleraar bij zijn dood geschreven kan worden. Althans mij is het niet mogelijk, die Verwey dertig jaar gekend heb en te goed weet, dat hij niets deed, niets doen kón, of zijn dichterschap had er deel aan en maakte het tot een werk van zijn verbeel ding. tot iets dus, dat buiten verband met de rest van zijn werk niet volledig gezien of beoordeeld kan worden. Ook ,.de last" van het hoogleraarsambt dat hij in 1924 aan vaardde, heeft hij in zijn eigen sfeer „ge tild", de enige waarin hij kon ademen, kon arbeiden, en gelukkig kon zijn. Slechts een enkele maal heb ik Verwey als hoogleraar bijgewoond: bij zijn af scheidscollege. Dit was niet de eerste keer dat ik hem in de Aula gezien en gehoord heb. Die ligt ver in het verleden. Het was bij zijn rede. 1908. ter viering van Potgie- ter's eeuwfeest, voor de „Literarische Facul teit van de Leidsche Studenten-Vereeni- ging" „Droom en Tucht" was haar titel en zo kenmerkend als deze naam. was de be schouwing waarmee zij eindigde. „Bestu deer hem (Potgieter), en niet alleen hijzelf, maar zijn heele tijd gaat u open, de Eeuw die nog eerst achter ons ligt, en die tijd, door hem, verbonden aan de roemrijkste tijden van ons voorgeslacht. Daar is een middelpunt voor uw gedachten, voor uw onderzoek. Daar is de mogelijkheid, neen. de zekerheid, dat uw studie tevens uw leven is. Daar kunt ge voelen zoo ge het ner gens elders deedt dat er tusschen den Droom van de Poezie en de Tucht van de Wetenschap geen tegenstrijdigheid be staat". Die woorden, van 1908 reeds, en de zekerheid dat een man hen sprak die hen waar kon maken, wettigden het hoog leraarschap. dat hem bijna 20 jaar later werd aangeboden, waarvan hij de praktijk, Januari 1925 bevroeden liet, en waarop hij. nog weer tien jaren later, als op een door ambtgenoten en leerlingen erkend succes terugzag. Maar er is nog een ander document, in tiemer dan intreerede en afscheidscollege, waarin Verwey zijn gedachten over zijn hoogleraarschap neerlegde. Ik bedoel dat gedicht „De Ongeleerde" uit zijn bundel „De Getilde Last", dat over zijn binnentreden in deze. hem nog vreemde Leidse wereld van professoren en studenten handelt en duidelijker dan enig prozavertoog uit spreekt wat, toen hij zijn nieuwe taak aan vaardde, voor hem zelf haar innigste bete kenis was en wat hij er voor zich en ande ren van verwachtte. Niet als zulken die haar „terecht" bewonen, schreef Verwey, trad ik het koele licht van die wereld in, maar in de hoop dat zij mij mijn inwendig droomgezicht in een nieuwe breking zou tonen. Niets schoners dan, in dat vaste ver band, zoveel bekwame mannen, en, door hun namen van overal herwaarts gelokt, zoveel jongeren. Maar dacht ge, vraagt de dichter, dat ik. in wedijver met genen, even veel zou trachten te weten als zij? Ik kom enkel als drager van een klein licht, en dat nog verhuld. In de zalen, langs de zuilen verscholen, zal ik het werken van dat scho ne geheel gadeslaan. Mijn hart gaat open. als ik er mensen vind wier gemoed leeft Als de jongeren luisteren en ik merk, hoe de nuchterheid van het alledaagse hun blik al begint te verduisteren, dan groet hen myn lach. Als wij vertrouwelijk met elkan der praten, en ik zie hoe het duister al die per uit hun hart te voorschijn breekt, dan is het uur waar ik op gewacht heb gekomen. Want dan schiet mijn straal hun donker binnen en doet al wat zij met vaste zinnen als klaar en waar aannamen, tenietgaan. In het licht dat dan begint te spelen, Zelf als van een last bevrijd, Zien zij licht en schaduw anders zich verdeelen Om de wereld en haar heerlijkheid. Want het innerlijke licht stroomt over En de boom Is niet langer stam en tak en loover, Maar het wonder van hun droom. Zoeter zin dan zij tevoren wisten, Schijnt uit leder leerbre blad. En de polsslag die ze ontledend misten Golft, voortaan door de geziene schat. Scholing scheidt zich niet van zonnestralen 't Eigen bloed Vloeit door 't weefsel van de doode talen van 't levende gemoed. „Niet als zulken die haar terecht bewo nen", heet het aan het begin van mijn weergave. Verwey behoorde tot de edele na turen die, zelf groot, met vreugde het uit blinken van anderen zien en daardoor tege lijk fier en bescheiden weten te zijin. Zo ook in het gedicht, waarin hij zich op de bete kenis van zijn Leidse arbeid bezon. Zelfs in zijn afscheidscollege schreef hij nog, dat hem, niet „van jongsaf in academische dis- ciplinen opgenomen, een „zeker gevoel van een voorbijganger te zijn altijd bijgebleven" was. Toch zou hij, had hij „De Ongeleerde" tegen het eind van zijn hoogleraarschap geschreven, het woord „terecht" misschien niet meer aldus gebruikt hebben. Hij wist toen wel. hoezeer hij in de leerstoel voor de Nederlandse letterkunde op zijn plaats was, hij, die zoveel van mensen, en van jonge mensen hield, altijd gelukkig was wanneer hij in gedicht of gesprek iets van zich kon meedelen, en die zoveel mede te delen had. Lezers, vrienden, leerlingen weten daarbij, welk een kennis hij vergaard had, hoe helder, hoe zinrijk al die kennis in dat fijne brein geschift en geschikt was, hoe zeer ook zij dat diepste gevoel diende dat haar tot orde bepaald had, haai' tot wijsheid door schenen hield. Zij, die in deze richting nooit met hem in aanraking kwamen, be hoeven zijn Vondel-uitgave slechts met an dere te vergelijken om op te merken, hoe veel kennis en inzicht ook deze zijn laatste omvangrijke arbeid, haast zou ik zeggen: verbergt. Want het is niet juist dat de waarde van dat boek uitsluitend in zijn be stemming voor een ruime lezerskring ligt: gezette aandacht voor de tijdsorde der ge dichten, maar j'ooral ook voor de aanteke ningen zal leren hoezeer, naast de tiende lige Vondel-uitgave van de Wereldbiblio theek, ook deze eendelige van Verwey voor de ernstige bestudering van den dichter on misbaar is. Ik noemde Verwey's warmte voor jonge mensen. Wat hij voor hen zijn kon. dat weten wij die. zelf nu omstreeks de vijftig, vroeger zijn jongeren waren en door ge dichten of kritieken met hem meewerkten, bij ondervinding. Zijn studenten behoefden maar oren en ogen te hebben om het iedere week opnieuw te ervaren. Hij zei het in het gedicht „De Ongeleerde" waarin hij wij zagen het aan het beste en vruchtbaar ste raakte van wat hij bereiken wou. Poging tot verheldering, bemoediging, bevestiging van studenten is. bijna twee jaar na zijn aftreden, ook zijn Leidse lezing, nog geen twee weken voor zijn dood, over „Onze Taak in de Tijd" geweest. Een rede, vervolg van zijn vertoog over „Het Lijden aan de Tijd", die, mits men het woord philosopheren naar zün bedoeling tot iedere tak van kunst en wetenschap uitbreidt, zelf de ondertitel van Spinoza's Tractatus Theologico-Politieus zou kunnen dragen waarmee Verwey de tweede afdeling van zijn betoog aanving. Ik wil deze beschouwing niet eindigen zonder haar op het diepste betrokken te hebben, dat Verwey in leven en schrijven bewogen heeft: de drift naar het eeuwige. Van daaruit immers, moet al wat hij gewild en het vele dat hij daarvan volbracht heeft, ten slotte gezien, begrepen, genoten en ge- eerd worden. Op welke wijze Verwey, wat hem in deze wereld nog te leven zou zijn, naar binnen en naar buiten leven wou, ontroerend schoon lezen wij het in een ge dicht tot zijn groten vriend Stefan George, na diens dood in 1934, uit de bundel „Het Lachende Raadsel". Ik bid u, als ge in de allerhoogste sfeer Spinoza vindt, dat ge hem groet en zegt: Uw vriend, mijn vriend, die nog op aarde woont, Roept daaglijks om uw sterkende invloed: red hem Van de betrekkelijkheid, vervul zijn vreugde Van zien en denken, geef hem kracht de velen Die ginds nog strijden, te doordringen van Uw hemelse beschouwing. Maak hemzelf Helzichtig, in zover 't zijn stof gedoogt. Als gij dat vraagt en hij uw bêe verhoort, Hoef ik niet al te ver achter u bei Te leven, en ik vind u als ik sterf. Zo wij de drift naar het eeuwige hier in een droom van onsterfelijkheid verbeeld zien, betekent het niet dat wij goed doen, met het bestaan van sferen als dit gedicht voor ons oproept rekening te houden. Verwey wou geen loondienst. Hij leert ons. naar een zodanige zuiverheid van zijn en werken om haars zelfs wil te streven, dat, als de dood hun bestaan toont, de hoogste dier sferen van zelf onze woonplaats wordt. Duizenden brachten een bezoek aan de tentoonstelling. De Zento, die van Maandag af ln de Stadsgehoorzaal is gehouden en door dui zenden volwassenen en schoolkinderen is bezocht, ls gisteravond gesloten. Vooral op dezen laatsten avond was het bezoek buitengewoon groot; Een groote schare be langstellenden verdrong zich voor de on derscheidene stands der kerkgenootschap pen. waar zendelingen van hun ervaringen en de moeilijkheden op het zendingster rein vertelden. Om ongeveer halftien had de officieele sluitingsplechtigheid plaats, welke verricht werd door ds. H. Janssen, leger- en vloot- predikant in alg. dienst en o.m, bijge woond werd door den zendingsdirector ds. Joh. Rauws en voorts door enkele predi kanten en gemeenteraadsleden en het vol tallige werkcomité. De voorzitter van dit comité, de heer Mulder, sprak allereerst woorden van dank tot allen, die aan de totstandkoming van deze tentoonstelling hebben medegewerkt, waarin hij ook be trok de vele zendelingen, die avond aan avond van voorlichting dienden. Gaarne had men de tentoonstelling, gezien de groote belangstelling die er voor bestond, nog enkele dagen willen verlengen, maar dit is nu eenmaal onmogelijk. Wel zal alles in het werk worden gesteld om na verloop van tijd met een dergelijke, misschien de zelfde tentoonstelling terug te komen. In dit verband deelde de heer Mulder ons nog mede, dat getracht zal worden het werk comité voor deze tentoonstelling om te zetten in een permanent-comité, dat de belangen der zending zal blijven behar tigen. Nadat spr. den wensch nog had uitge sproken dat het resultaat van deze ten toonstelling moge zijn, dat voortaan meer dere zendingsliefde onder ons zal worden gevonden, verrichtte ds. Janssen de slui tingsplechtigheid. In een ernstige toe spraak zette spr. het groote voorrecht uit een, dat wij bezitten in de vrije evangelie prediking. welke millioenen heidenen moe ten missen en waardoor zij in angst en verschrikking voortleven. Na dan aan den moeilijken arbeid der zendelingen te hebben herinnerd, droeg spr de zaak der zending den aanwezigen in het gebed op. Als er één categorie ar- beiders in den dienst, van het Koninkrijk Gods recht op ons gebed heeft, dan is het zeker die der zendelingen en hun gezin nen. Nooit zullen wij hen in ons gebed ver geten. Ook dient er Zondags in de kerken voor hen gebeden te worden. Vast is spr. overtuigd, dat mocht een predikant vcwr hen vergeten te bidden, hij dan schuldig op den kansel staat. Voortgaande wees dr. Jansen er op, dat het werk der zending Gods zaak is. Elk christen door Hem gegrepen zal daaraan dan ook zijn krachten geven. Niet verge ten zullen wij, dat er in Gods Woord ge schreven staat: gij zult Mijne getuigen zijn. Realiseeren wij ons dit goed, dan zet ten wij al onze eigen kleine belangetjes op zij en werken wij mede aan de volvoering van het raadsbesluit Gods, dat ook de zending omvat. Nadat spr. zich dan nog met enkele waardeerende woorden tot het werkcomité gericht had. verzocht hij te zingen het be kende zendingslied: Gez. 245: „O, machtig evangelie woorden, Spoedt heerlijk voort en overwint," waarna hij in dankzegging voorging. De vele aanwezigen verspreidden zich hierna nog eenmaal over de tentoonstel ling, om tenslotte aan een uitgang nog een zendingsoffer in de daarvoor bestemde bussen te deponeeren. En hiermede behoorde deze zeer inte ressante tentoonstelling, welke niet nage laten zal hebben, het werk der zending midden in de belangstelling te plaatsen, v/eer tot het verleden. DE TENTOONSTELLING VERSTER—KARSEN. De tentoonstelling van werken van Floris Verster en Eduard Karsen in het Stedelijk Museum „De Lakenhal" is nog met enkele werken van Verster uitgebreid Allereerst met een vroeg werk, n.l. uit 1882: een landschap met boerderij (Noor den), nog onder den invloed van de Haag- sche school geschilderd, maar reeds met die fonkeling van de kleur, welke Verster later in zijn stillevens nog zou opvoeren. Verder een stilleven (Zinnia's in rose vaas) uit 1910, de belangrijke periode, die nog niet op de tentoonstelling vertegenwoordigd was en waarin hij tot de grootste expressie van de kleur kwam en den vorm bijna los liet om zich uit te leven in een feest van irisee- rende kleur. Ten slotte nog een bloemen- stilleven (Zinnia's in groenen gemberpot) uit 1920, stiller van kleur; dit werk stamt dus uit de laatste jaren van Verster en be hoort tot die rijpe periode, waarin hij de vondsten van zijn heele leven had verza meld. Al deze werken zijn uit Leidsch particu lier bezit. Cijfers, welke V misschien iets te vertellen hebben: ONGEVALLENVERZEKERING f. 25.000.- bij overlijden f. 50.000.- bij blijvende invaliditeit Jaarpremie vanaf f. 33.75 BIJKANTOOR LEIDEN, BREESTRAAT 10a Telef. 302 - Na 6 uur 2479. 8333 (Ingez. Med.) Van den heer J. P. de Groot. De heer J. P. de Groot herdenkt Maandag as. zijn gouden jubileum als letterzetter in dienstbetrekking bij de inrichting voor gemeente-administratie fa. N. Samsom N V. waarna de spreker met zijn causerie aan ving. In zijn betoog bepaalde spr. zich meer in het bijzonder tot de eerste periode der ne gentiende eeuw, tijden waarin talrijke Ka tholieken pionierswerk voor de Katholieke zaak hebben verricht, tijden waarop man nen als Le Sage ten Broek en van Sassen, voor altijd hun stempel hebben gedrukt. In de tweede helft van zijn causerie be paalde spr. zich meer tot die mannen, die in den tijd welke onze twintigste eeuw vooraf ging voor de vervolmaking van het Katho lieke recht in Nederland hebben gewerkt en gestreden. Met een propagandistisch woord van de R.K. Staatspartij besloot de heer Ruben kamp zijn causerie. De heer van Noort dankte den heer Ru benkamp hierna voor zijn betoog en sloot na enkele mededeelingen van huishoudelij- ken aard de vergadering op de gebruikelijke wijze. Met ingang van hedenmiddag opent de heer G. Muller, die gedurende ruim 20 jaar in de Spuistraat te Den Haag. onder den naam Maison de Pelleterie een bont handel heeft gedreven, in het voormalige pand van de firma Fles. hoek Steenschuur- Breertraat, een soortgelijk bedrijf, waaraan hij uitbreiding heeft gegeven door den verkoop van dameshoeden en nouveauté's. Het interieur werd geheel gemoderniseerd en is nu keurig ingericht met practische pastafels in een aparte salon, geheel naar de eischen des tijds geoutilleerd. Het ligt in de bedoeling in de wintermaanden zich te specialiseeren op bontwerken en des zomers op hoeden en nouveauté's, doch vanzelfsprekend wordt dit systeem niet consequent doorgevoerd. Aan den winkel is tevens een inrichting verbonden voor re paratie en moderniseering van bontwerken. R.K. STAATSPARTIJ, AFD. JONGEREN. Voor de Jongeren-afdeeling van de R.-K. Staatspartij sprak de heer Rubenkamp uit J Oegstgeest gisteravond in het St Anthonius Clubhuis over het onderwerp „Onze Stich ters". De voorzitter, de heer W. van Noort, open de de vergadering met den Chr. groet, LJMUIDEN. 20 Maart 1937. Tarbot per KG. f. 1 451.15: Griet per kist van 50 KG. f 3515; Tongen per KG. f. 1.450.96: Groote Schol per kist van 50 KG. f. 1410.50: Middelschol per kist van 50 KG. f. 1315; Zetschol per kist van 50 KG 3225; Kleine Schol per kist van 50 KG f. 245.90; Bot per kist van 50 KG. f. 4.802.50; Schar per kist van 50 KG. f. 5.603.60; Tongschar per kist van 50 KG. f.4123; Vleeten per stuk f0.55Pieter man en Poontjes p. kist van 50 KG. f. 8.50: Groote Schelvisoh per kist van 50 KG. f. 20 —13 Middel Schelvisch per kist van 50 KG f.1310: Kleinmiddel Schelvisch per kist van 50 KG. f. 11—8.20; Kleine Schelvisch per kist van 50 KG. f.8 80—4.50: Kabel jauw per kist van 125 KG. f.3817; Gullen per kist van 50 KG. f. 116; Lengen per stuk f. 0.85—0.65; Heilbot per KG. f. 1.08— 0.84; Wijting per kist van 50 KG. f. 4.60 1.80; Koolvisch per stuk f. 10.59; Makreel per kist van 50 KG. f. 6.505.40. Aangevoerd: 16 kisten versche haring. Prijs f. 2.60—1.85. Aangekomen de stoomtrawlers: IJM. 38 met. f.2617: IJM. 15 met f.2839; IJM. 21 met f.2607; IJM. 161 met f.1537: IJM. 42 met f. 1336 En de loggers: KW. 5 met f.980; KW 38 met f.916; KW. 134 met f.899: KW. 161 met f.985: KW. 23 met f.941; KW. 18 met f.316; KW. 154 met f.812; KW. 64 met f.772: KW. 127 met f. 1016; KW. 22 met f. 983. BINNENLAND. De Tweede Kamer op reces na afhandeling van een groot aantal wetsontwerpen (3e Blad). Doodslag te Ede (Gemengd, 2e Blad). Geen misdaad te Loenen (Laatste Berich ten, le Blad). Dr. F. J. Fockema heeft z'n benoeming tot kerkelijk hoogleeraar te Groningen niet aangenomen (Laatste Berichten, le BI BUITENLAND. Schuschnigg's bezoek aan Boedapest beëin digd (Buitenland, le Blad), De Belgische koning naar Londen in ver band met Locarno (Buitenland, le BI.) Scherpe rede van den deken van Wincher- ton tegen Italië (Buitenland, le Blad). Een 5-jaren-plan voor spoorwegen in China (Buitenland, le Blad). Dinsdag Kamerdebat in Frankrijk over Clichy (Buitenland, le Blad). Overleden is, 85 jaar oud, de vroegere Duit- sche legeraanvoerder graaf v. Bothmer (Buitenland, le Blad). DE HARINGHANDEL EN DE KOMENDE HARINGVISSCHERIJ. Het blijft in den haringhandel langzaam maar zeker gaan Zooals dit bij een da lenden markt steeds het geval is. neemt de kooper een terughoudende houding aan en koopt niet meer dan hij voor direct gebruik noodlg heeft. Wat er weg gaat zijn dan ook meest kleine partijen. Een uitzondering hierop maken de voor Engelsche rekening aangekochte partijen steurharing. met de verscheping waarvan in de afgeloopen week een aanvang werd gemaakt. Het vervoer over zee geschiedt door den motorlogger KW 176. die thansreeds enkele reizen ach ter den rug heeft. Er is nog niets bekend omtrent de uit- vaartregeling voor de haringvisscherii in 1937. De verwachting is wel, dat de regeling weinig zal afwijken van die van het vorig jaar. daar men hierover in belanghebbende kringen wel tevreden is geweest. Men hoopt, dat vroegtijdig een verkoop naar Rusland zal plaats vinden, waardoor het mogelijk zal worden een gedeelte van de vloot wat eerder te laten varen en wat meer netten mee te geven. (Van onzen correspondent). Weekoverzicht. Er was deze week, vooral Maandag, een overvloed van visch aan den afslag. Van de 83 booten (hiervan zijn er inmiddels twee n.l. de Eendracht en de I. S. Groen voorloopig opgelegd) kwamen er 41 aan de markt. Verder hebben 43 loggers en 1 kot ter hun vangsten in IJmuiden aan den man gebracht. Aan de door de Noordbooten gemaakte reizen is duidelijk te zien, dat de weers omstandigheden op de vischgronden ein delijk weer eens van dien aard zijn, dat er niet meer gestoken behoeft te worden. Haast alle booten, die om de Noord heb ben gevischt. hadden vangsten van 500 tot 1000 manden. Wel waren de prijzen niet in evenredigheid daarmee, maar dank zij de groote vangsten werden er nog behoorlijke besommingen gemaakt. Dit geldt ook voor de kustbooten en de loggers, die profijt trokken van de goede tongprijzen. Als we eens een jaartje terugzien, ko men we tot de ontdekking, dat het thans in het visscherijbedrijf heel wat beter gaat dan toen. Want ofschoon er in Maart 1936 slechts een 50-tal trawlers in de vaart was en de vischaanvoer dus veel minder was, waren de besommingen veel slechter dan thans. De kustbooten konden het dikwijls nauwelijks tot f. 1000 brengen, terwijl de gemiddelde reisbesommingen van dit type schepen thans zeker 50"'» hooger is. Zeker de helft van den totalen week- aanvoer kwam Maandag op de markt, op welken dag 19 trawlers en 18 loggers hun vangsten losten. Het was dien dag dan ook ouderwetsch vol in den afslag en het omzetcijfer kreeg daardoor een flinken duw De omzet zal J.l. Maandag ongeveer f. 65Ó00 bedragen hebben. De kans is groot, dat de aanvoer iets zal verminderen, daar er reeds eenige trawlers in survey zijn gegaan en er spoe dig meer zullen volgen. Er worden nog ge noemd de Gerberdina Johanna en de Hen- riette Jacoba, zoodat na Paschen wel een minder gunstige periode zal intreden, ook voor de kustbooten en de loggers, omdat de vooruitzichten voor de Waddenharing- visscherij wat gunstiger worden. Die schijnt toch nog te komen, alhoewel het wel geen rijk seizoen zal worden. Hier in IJmuiden deed het gerucht de ronde, dat de haringvisscherij het komen de seizoen buiten de bemoeiingen der Vis- seherij Centrale zou vallen, d.w.z. dat er geen beperkende voorschriften ten aanzien van het uitvaren en de speerreeplengte zouden worden opgelegd. Deze geruchten zijn voorbarig. Vermoedelijk zal de vol gende week hieromtrent een officieele mededeeling verschijnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 1