STADSNIEUWS
In memoriam Albert Verwey
ZATERDAG 20 MAART 1937
Ho. 23615
HET VOORNAAMSTE NIEUWS
VAN HEDEN
Gouden jubileum
te Alphen
YfSSCHERIJ-BERICHTEN
78sfe Jaargang
Prof. dr. P. N. van Eyck herdenkt den
ontslapen dichter en geleerde
„Een edele natuur, die tegelijk fier en
bescheiden was"
Nieuwe Eerste Nederlandsehe N.Y.
IM. NOOMEN.
Dit nummer bestaat uit VIER bladen
EERSTE BLAD
Nieuws uit IJmuiden.
LEI DSC H
DAGBLAD
DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
PRIJS DER ADVERTENTIES:
30 ets. per regel voor advertenties uit Leiden en plaatsen waar
agentschappen wan ons BLad gevestigd zijn. Voor alle andere
advertenties 35 ets. per regel. Voor zakenadvertenties belangrijk
lager tarief. Kleine advertenties uitsluitend bij vooruitbetaling
"Woensdags en Zaterdags 50 ets. bij maximum aantal woorden
wan 30. - Incasso volgens postrecht. Voor opzending van brieven
10 ets. (porto te betalen. - Verplicht bewijsnummer 5 ets.
Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor
Directie en Administratie 2500 Redactie 1507.
Postcheque- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden en gemeenten, waar agentschappen gevestigd zijn:
per 3 maanden f. 2.35
per week f. 0.18
Franco per post f. 2:35 per 3 maanden -f portokosten.
(voor binnenland f.0.80 per 3 mnd.»
DE ZENTO GESLOTEN.
In het heden verschenen Leidsch Univer
siteitsblad wijdt prof. dr. P. M. van Eyck,
hoogleeraar in de Nederlandsehe taal- en
letterkunde aan de Leidsche Universiteit
het onderstaande, in de nieuwe spelling
geschreven artikel aan de nagedachtenis
van zijn overleden ambtsvoorganger, prof.
dr. Alb. Verwey.
Het is onmogelijk, over een dichter die
slechts het laatste deel van zijn leven hoog
leraar geweest is en ook in die jaren niet
ophield een dichter te zijn, zo te schrijven
als over leder ander gëeerd of gewaardeerd
hoogleraar bij zijn dood geschreven kan
worden. Althans mij is het niet mogelijk,
die Verwey dertig jaar gekend heb en te
goed weet, dat hij niets deed, niets doen
kón, of zijn dichterschap had er deel aan en
maakte het tot een werk van zijn verbeel
ding. tot iets dus, dat buiten verband met
de rest van zijn werk niet volledig gezien of
beoordeeld kan worden. Ook ,.de last" van
het hoogleraarsambt dat hij in 1924 aan
vaardde, heeft hij in zijn eigen sfeer „ge
tild", de enige waarin hij kon ademen, kon
arbeiden, en gelukkig kon zijn.
Slechts een enkele maal heb ik Verwey
als hoogleraar bijgewoond: bij zijn af
scheidscollege. Dit was niet de eerste keer
dat ik hem in de Aula gezien en gehoord
heb. Die ligt ver in het verleden. Het was
bij zijn rede. 1908. ter viering van Potgie-
ter's eeuwfeest, voor de „Literarische Facul
teit van de Leidsche Studenten-Vereeni-
ging" „Droom en Tucht" was haar titel en
zo kenmerkend als deze naam. was de be
schouwing waarmee zij eindigde. „Bestu
deer hem (Potgieter), en niet alleen hijzelf,
maar zijn heele tijd gaat u open, de Eeuw
die nog eerst achter ons ligt, en die tijd,
door hem, verbonden aan de roemrijkste
tijden van ons voorgeslacht. Daar is een
middelpunt voor uw gedachten, voor uw
onderzoek. Daar is de mogelijkheid, neen.
de zekerheid, dat uw studie tevens uw leven
is. Daar kunt ge voelen zoo ge het ner
gens elders deedt dat er tusschen den
Droom van de Poezie en de Tucht van de
Wetenschap geen tegenstrijdigheid be
staat". Die woorden, van 1908 reeds, en de
zekerheid dat een man hen sprak die hen
waar kon maken, wettigden het hoog
leraarschap. dat hem bijna 20 jaar later
werd aangeboden, waarvan hij de praktijk,
Januari 1925 bevroeden liet, en waarop hij.
nog weer tien jaren later, als op een door
ambtgenoten en leerlingen erkend succes
terugzag.
Maar er is nog een ander document, in
tiemer dan intreerede en afscheidscollege,
waarin Verwey zijn gedachten over zijn
hoogleraarschap neerlegde. Ik bedoel dat
gedicht „De Ongeleerde" uit zijn bundel „De
Getilde Last", dat over zijn binnentreden
in deze. hem nog vreemde Leidse wereld
van professoren en studenten handelt en
duidelijker dan enig prozavertoog uit
spreekt wat, toen hij zijn nieuwe taak aan
vaardde, voor hem zelf haar innigste bete
kenis was en wat hij er voor zich en ande
ren van verwachtte. Niet als zulken die
haar „terecht" bewonen, schreef Verwey,
trad ik het koele licht van die wereld in,
maar in de hoop dat zij mij mijn inwendig
droomgezicht in een nieuwe breking zou
tonen. Niets schoners dan, in dat vaste ver
band, zoveel bekwame mannen, en, door
hun namen van overal herwaarts gelokt,
zoveel jongeren. Maar dacht ge, vraagt de
dichter, dat ik. in wedijver met genen, even
veel zou trachten te weten als zij? Ik kom
enkel als drager van een klein licht, en dat
nog verhuld. In de zalen, langs de zuilen
verscholen, zal ik het werken van dat scho
ne geheel gadeslaan. Mijn hart gaat open.
als ik er mensen vind wier gemoed leeft
Als de jongeren luisteren en ik merk, hoe
de nuchterheid van het alledaagse hun blik
al begint te verduisteren, dan groet hen
myn lach. Als wij vertrouwelijk met elkan
der praten, en ik zie hoe het duister al die
per uit hun hart te voorschijn breekt, dan
is het uur waar ik op gewacht heb gekomen.
Want dan schiet mijn straal hun donker
binnen en doet al wat zij met vaste zinnen
als klaar en waar aannamen, tenietgaan.
In het licht dat dan begint te spelen,
Zelf als van een last bevrijd,
Zien zij licht en schaduw anders zich
verdeelen
Om de wereld en haar heerlijkheid.
Want het innerlijke licht stroomt over
En de boom
Is niet langer stam en tak en loover,
Maar het wonder van hun droom.
Zoeter zin dan zij tevoren wisten,
Schijnt uit leder leerbre blad.
En de polsslag die ze ontledend misten
Golft, voortaan door de geziene schat.
Scholing scheidt zich niet van zonnestralen
't Eigen bloed
Vloeit door 't weefsel van de doode talen
van 't levende gemoed.
„Niet als zulken die haar terecht bewo
nen", heet het aan het begin van mijn
weergave. Verwey behoorde tot de edele na
turen die, zelf groot, met vreugde het uit
blinken van anderen zien en daardoor tege
lijk fier en bescheiden weten te zijin. Zo ook
in het gedicht, waarin hij zich op de bete
kenis van zijn Leidse arbeid bezon. Zelfs in
zijn afscheidscollege schreef hij nog, dat
hem, niet „van jongsaf in academische dis-
ciplinen opgenomen, een „zeker gevoel van
een voorbijganger te zijn altijd bijgebleven"
was. Toch zou hij, had hij „De Ongeleerde"
tegen het eind van zijn hoogleraarschap
geschreven, het woord „terecht" misschien
niet meer aldus gebruikt hebben. Hij wist
toen wel. hoezeer hij in de leerstoel voor de
Nederlandse letterkunde op zijn plaats was,
hij, die zoveel van mensen, en van jonge
mensen hield, altijd gelukkig was wanneer
hij in gedicht of gesprek iets van zich kon
meedelen, en die zoveel mede te delen had.
Lezers, vrienden, leerlingen weten daarbij,
welk een kennis hij vergaard had, hoe
helder, hoe zinrijk al die kennis in dat fijne
brein geschift en geschikt was, hoe zeer ook
zij dat diepste gevoel diende dat haar tot
orde bepaald had, haai' tot wijsheid door
schenen hield. Zij, die in deze richting
nooit met hem in aanraking kwamen, be
hoeven zijn Vondel-uitgave slechts met an
dere te vergelijken om op te merken, hoe
veel kennis en inzicht ook deze zijn laatste
omvangrijke arbeid, haast zou ik zeggen:
verbergt. Want het is niet juist dat de
waarde van dat boek uitsluitend in zijn be
stemming voor een ruime lezerskring ligt:
gezette aandacht voor de tijdsorde der ge
dichten, maar j'ooral ook voor de aanteke
ningen zal leren hoezeer, naast de tiende
lige Vondel-uitgave van de Wereldbiblio
theek, ook deze eendelige van Verwey voor
de ernstige bestudering van den dichter on
misbaar is.
Ik noemde Verwey's warmte voor jonge
mensen. Wat hij voor hen zijn kon. dat
weten wij die. zelf nu omstreeks de vijftig,
vroeger zijn jongeren waren en door ge
dichten of kritieken met hem meewerkten,
bij ondervinding. Zijn studenten behoefden
maar oren en ogen te hebben om het iedere
week opnieuw te ervaren. Hij zei het in het
gedicht „De Ongeleerde" waarin hij wij
zagen het aan het beste en vruchtbaar
ste raakte van wat hij bereiken wou. Poging
tot verheldering, bemoediging, bevestiging
van studenten is. bijna twee jaar na zijn
aftreden, ook zijn Leidse lezing, nog geen
twee weken voor zijn dood, over „Onze Taak
in de Tijd" geweest. Een rede, vervolg van
zijn vertoog over „Het Lijden aan de Tijd",
die, mits men het woord philosopheren naar
zün bedoeling tot iedere tak van kunst en
wetenschap uitbreidt, zelf de ondertitel van
Spinoza's Tractatus Theologico-Politieus
zou kunnen dragen waarmee Verwey de
tweede afdeling van zijn betoog aanving.
Ik wil deze beschouwing niet eindigen
zonder haar op het diepste betrokken te
hebben, dat Verwey in leven en schrijven
bewogen heeft: de drift naar het eeuwige.
Van daaruit immers, moet al wat hij gewild
en het vele dat hij daarvan volbracht heeft,
ten slotte gezien, begrepen, genoten en ge-
eerd worden. Op welke wijze Verwey, wat
hem in deze wereld nog te leven zou
zijn, naar binnen en naar buiten leven wou,
ontroerend schoon lezen wij het in een ge
dicht tot zijn groten vriend Stefan George,
na diens dood in 1934, uit de bundel „Het
Lachende Raadsel".
Ik bid u, als ge in de allerhoogste sfeer
Spinoza vindt, dat ge hem groet en zegt:
Uw vriend, mijn vriend, die nog op aarde
woont,
Roept daaglijks om uw sterkende invloed:
red hem
Van de betrekkelijkheid, vervul zijn vreugde
Van zien en denken, geef hem kracht de
velen
Die ginds nog strijden, te doordringen van
Uw hemelse beschouwing. Maak hemzelf
Helzichtig, in zover 't zijn stof gedoogt.
Als gij dat vraagt en hij uw bêe verhoort,
Hoef ik niet al te ver achter u bei
Te leven, en ik vind u als ik sterf.
Zo wij de drift naar het eeuwige hier in een
droom van onsterfelijkheid verbeeld zien,
betekent het niet dat wij goed doen, met
het bestaan van sferen als dit gedicht voor
ons oproept rekening te houden. Verwey
wou geen loondienst. Hij leert ons. naar een
zodanige zuiverheid van zijn en werken om
haars zelfs wil te streven, dat, als de dood
hun bestaan toont, de hoogste dier sferen
van zelf onze woonplaats wordt.
Duizenden brachten een bezoek aan
de tentoonstelling.
De Zento, die van Maandag af ln de
Stadsgehoorzaal is gehouden en door dui
zenden volwassenen en schoolkinderen is
bezocht, ls gisteravond gesloten. Vooral
op dezen laatsten avond was het bezoek
buitengewoon groot; Een groote schare be
langstellenden verdrong zich voor de on
derscheidene stands der kerkgenootschap
pen. waar zendelingen van hun ervaringen
en de moeilijkheden op het zendingster
rein vertelden.
Om ongeveer halftien had de officieele
sluitingsplechtigheid plaats, welke verricht
werd door ds. H. Janssen, leger- en vloot-
predikant in alg. dienst en o.m, bijge
woond werd door den zendingsdirector ds.
Joh. Rauws en voorts door enkele predi
kanten en gemeenteraadsleden en het vol
tallige werkcomité. De voorzitter van dit
comité, de heer Mulder, sprak allereerst
woorden van dank tot allen, die aan de
totstandkoming van deze tentoonstelling
hebben medegewerkt, waarin hij ook be
trok de vele zendelingen, die avond aan
avond van voorlichting dienden. Gaarne
had men de tentoonstelling, gezien de
groote belangstelling die er voor bestond,
nog enkele dagen willen verlengen, maar
dit is nu eenmaal onmogelijk. Wel zal alles
in het werk worden gesteld om na verloop
van tijd met een dergelijke, misschien de
zelfde tentoonstelling terug te komen. In
dit verband deelde de heer Mulder ons nog
mede, dat getracht zal worden het werk
comité voor deze tentoonstelling om te
zetten in een permanent-comité, dat de
belangen der zending zal blijven behar
tigen.
Nadat spr. den wensch nog had uitge
sproken dat het resultaat van deze ten
toonstelling moge zijn, dat voortaan meer
dere zendingsliefde onder ons zal worden
gevonden, verrichtte ds. Janssen de slui
tingsplechtigheid. In een ernstige toe
spraak zette spr. het groote voorrecht uit
een, dat wij bezitten in de vrije evangelie
prediking. welke millioenen heidenen moe
ten missen en waardoor zij in angst en
verschrikking voortleven.
Na dan aan den moeilijken arbeid der
zendelingen te hebben herinnerd, droeg
spr de zaak der zending den aanwezigen
in het gebed op. Als er één categorie ar-
beiders in den dienst, van het Koninkrijk
Gods recht op ons gebed heeft, dan is het
zeker die der zendelingen en hun gezin
nen. Nooit zullen wij hen in ons gebed ver
geten. Ook dient er Zondags in de kerken
voor hen gebeden te worden. Vast is spr.
overtuigd, dat mocht een predikant vcwr
hen vergeten te bidden, hij dan schuldig
op den kansel staat.
Voortgaande wees dr. Jansen er op, dat
het werk der zending Gods zaak is. Elk
christen door Hem gegrepen zal daaraan
dan ook zijn krachten geven. Niet verge
ten zullen wij, dat er in Gods Woord ge
schreven staat: gij zult Mijne getuigen
zijn. Realiseeren wij ons dit goed, dan zet
ten wij al onze eigen kleine belangetjes op
zij en werken wij mede aan de volvoering
van het raadsbesluit Gods, dat ook de
zending omvat.
Nadat spr. zich dan nog met enkele
waardeerende woorden tot het werkcomité
gericht had. verzocht hij te zingen het be
kende zendingslied: Gez. 245:
„O, machtig evangelie woorden,
Spoedt heerlijk voort en overwint,"
waarna hij in dankzegging voorging.
De vele aanwezigen verspreidden zich
hierna nog eenmaal over de tentoonstel
ling, om tenslotte aan een uitgang nog
een zendingsoffer in de daarvoor bestemde
bussen te deponeeren.
En hiermede behoorde deze zeer inte
ressante tentoonstelling, welke niet nage
laten zal hebben, het werk der zending
midden in de belangstelling te plaatsen,
v/eer tot het verleden.
DE TENTOONSTELLING
VERSTER—KARSEN.
De tentoonstelling van werken van Floris
Verster en Eduard Karsen in het Stedelijk
Museum „De Lakenhal" is nog met enkele
werken van Verster uitgebreid
Allereerst met een vroeg werk, n.l. uit
1882: een landschap met boerderij (Noor
den), nog onder den invloed van de Haag-
sche school geschilderd, maar reeds met die
fonkeling van de kleur, welke Verster later
in zijn stillevens nog zou opvoeren.
Verder een stilleven (Zinnia's in rose vaas)
uit 1910, de belangrijke periode, die nog niet
op de tentoonstelling vertegenwoordigd was
en waarin hij tot de grootste expressie van
de kleur kwam en den vorm bijna los liet
om zich uit te leven in een feest van irisee-
rende kleur. Ten slotte nog een bloemen-
stilleven (Zinnia's in groenen gemberpot)
uit 1920, stiller van kleur; dit werk stamt
dus uit de laatste jaren van Verster en be
hoort tot die rijpe periode, waarin hij de
vondsten van zijn heele leven had verza
meld.
Al deze werken zijn uit Leidsch particu
lier bezit.
Cijfers, welke V misschien iets te
vertellen hebben:
ONGEVALLENVERZEKERING
f. 25.000.- bij overlijden
f. 50.000.- bij blijvende invaliditeit
Jaarpremie vanaf f. 33.75
BIJKANTOOR LEIDEN, BREESTRAAT 10a
Telef. 302 - Na 6 uur 2479.
8333 (Ingez. Med.)
Van den heer J. P. de Groot.
De heer J. P. de Groot herdenkt Maandag
as. zijn gouden jubileum als letterzetter in
dienstbetrekking bij de inrichting voor
gemeente-administratie fa. N. Samsom N V.
waarna de spreker met zijn causerie aan
ving.
In zijn betoog bepaalde spr. zich meer in
het bijzonder tot de eerste periode der ne
gentiende eeuw, tijden waarin talrijke Ka
tholieken pionierswerk voor de Katholieke
zaak hebben verricht, tijden waarop man
nen als Le Sage ten Broek en van Sassen,
voor altijd hun stempel hebben gedrukt.
In de tweede helft van zijn causerie be
paalde spr. zich meer tot die mannen, die in
den tijd welke onze twintigste eeuw vooraf
ging voor de vervolmaking van het Katho
lieke recht in Nederland hebben gewerkt en
gestreden.
Met een propagandistisch woord van de
R.K. Staatspartij besloot de heer Ruben
kamp zijn causerie.
De heer van Noort dankte den heer Ru
benkamp hierna voor zijn betoog en sloot
na enkele mededeelingen van huishoudelij-
ken aard de vergadering op de gebruikelijke
wijze.
Met ingang van hedenmiddag opent
de heer G. Muller, die gedurende ruim 20
jaar in de Spuistraat te Den Haag. onder
den naam Maison de Pelleterie een bont
handel heeft gedreven, in het voormalige
pand van de firma Fles. hoek Steenschuur-
Breertraat, een soortgelijk bedrijf, waaraan
hij uitbreiding heeft gegeven door den
verkoop van dameshoeden en nouveauté's.
Het interieur werd geheel gemoderniseerd
en is nu keurig ingericht met practische
pastafels in een aparte salon, geheel naar
de eischen des tijds geoutilleerd. Het ligt
in de bedoeling in de wintermaanden zich
te specialiseeren op bontwerken en des
zomers op hoeden en nouveauté's, doch
vanzelfsprekend wordt dit systeem niet
consequent doorgevoerd. Aan den winkel is
tevens een inrichting verbonden voor re
paratie en moderniseering van bontwerken.
R.K. STAATSPARTIJ, AFD. JONGEREN.
Voor de Jongeren-afdeeling van de R.-K.
Staatspartij sprak de heer Rubenkamp uit J
Oegstgeest gisteravond in het St Anthonius
Clubhuis over het onderwerp „Onze Stich
ters".
De voorzitter, de heer W. van Noort, open
de de vergadering met den Chr. groet,
LJMUIDEN. 20 Maart 1937.
Tarbot per KG. f. 1 451.15: Griet per
kist van 50 KG. f 3515; Tongen per KG.
f. 1.450.96: Groote Schol per kist van 50
KG. f. 1410.50: Middelschol per kist van
50 KG. f. 1315; Zetschol per kist van 50
KG 3225; Kleine Schol per kist van 50
KG f. 245.90; Bot per kist van 50 KG.
f. 4.802.50; Schar per kist van 50 KG.
f. 5.603.60; Tongschar per kist van 50 KG.
f.4123; Vleeten per stuk f0.55Pieter
man en Poontjes p. kist van 50 KG. f. 8.50:
Groote Schelvisoh per kist van 50 KG. f. 20
—13 Middel Schelvisch per kist van 50 KG
f.1310: Kleinmiddel Schelvisch per kist
van 50 KG. f. 11—8.20; Kleine Schelvisch
per kist van 50 KG. f.8 80—4.50: Kabel
jauw per kist van 125 KG. f.3817; Gullen
per kist van 50 KG. f. 116; Lengen per
stuk f. 0.85—0.65; Heilbot per KG. f. 1.08—
0.84; Wijting per kist van 50 KG. f. 4.60
1.80; Koolvisch per stuk f. 10.59; Makreel
per kist van 50 KG. f. 6.505.40.
Aangevoerd: 16 kisten versche haring.
Prijs f. 2.60—1.85.
Aangekomen de stoomtrawlers:
IJM. 38 met. f.2617: IJM. 15 met f.2839;
IJM. 21 met f.2607; IJM. 161 met f.1537:
IJM. 42 met f. 1336
En de loggers:
KW. 5 met f.980; KW 38 met f.916;
KW. 134 met f.899: KW. 161 met f.985:
KW. 23 met f.941; KW. 18 met f.316;
KW. 154 met f.812; KW. 64 met f.772:
KW. 127 met f. 1016; KW. 22 met f. 983.
BINNENLAND.
De Tweede Kamer op reces na afhandeling
van een groot aantal wetsontwerpen
(3e Blad).
Doodslag te Ede (Gemengd, 2e Blad).
Geen misdaad te Loenen (Laatste Berich
ten, le Blad).
Dr. F. J. Fockema heeft z'n benoeming tot
kerkelijk hoogleeraar te Groningen niet
aangenomen (Laatste Berichten, le BI
BUITENLAND.
Schuschnigg's bezoek aan Boedapest beëin
digd (Buitenland, le Blad),
De Belgische koning naar Londen in ver
band met Locarno (Buitenland, le BI.)
Scherpe rede van den deken van Wincher-
ton tegen Italië (Buitenland, le Blad).
Een 5-jaren-plan voor spoorwegen in China
(Buitenland, le Blad).
Dinsdag Kamerdebat in Frankrijk over
Clichy (Buitenland, le Blad).
Overleden is, 85 jaar oud, de vroegere Duit-
sche legeraanvoerder graaf v. Bothmer
(Buitenland, le Blad).
DE HARINGHANDEL EN DE KOMENDE
HARINGVISSCHERIJ.
Het blijft in den haringhandel langzaam
maar zeker gaan Zooals dit bij een da
lenden markt steeds het geval is. neemt de
kooper een terughoudende houding aan en
koopt niet meer dan hij voor direct gebruik
noodlg heeft. Wat er weg gaat zijn dan
ook meest kleine partijen. Een uitzondering
hierop maken de voor Engelsche rekening
aangekochte partijen steurharing. met de
verscheping waarvan in de afgeloopen week
een aanvang werd gemaakt. Het vervoer
over zee geschiedt door den motorlogger
KW 176. die thansreeds enkele reizen ach
ter den rug heeft.
Er is nog niets bekend omtrent de uit-
vaartregeling voor de haringvisscherii in
1937. De verwachting is wel, dat de regeling
weinig zal afwijken van die van het vorig
jaar. daar men hierover in belanghebbende
kringen wel tevreden is geweest. Men
hoopt, dat vroegtijdig een verkoop naar
Rusland zal plaats vinden, waardoor het
mogelijk zal worden een gedeelte van de
vloot wat eerder te laten varen en wat
meer netten mee te geven.
(Van onzen correspondent).
Weekoverzicht.
Er was deze week, vooral Maandag, een
overvloed van visch aan den afslag. Van
de 83 booten (hiervan zijn er inmiddels
twee n.l. de Eendracht en de I. S. Groen
voorloopig opgelegd) kwamen er 41 aan de
markt. Verder hebben 43 loggers en 1 kot
ter hun vangsten in IJmuiden aan den
man gebracht.
Aan de door de Noordbooten gemaakte
reizen is duidelijk te zien, dat de weers
omstandigheden op de vischgronden ein
delijk weer eens van dien aard zijn, dat
er niet meer gestoken behoeft te worden.
Haast alle booten, die om de Noord heb
ben gevischt. hadden vangsten van 500 tot
1000 manden. Wel waren de prijzen niet in
evenredigheid daarmee, maar dank zij de
groote vangsten werden er nog behoorlijke
besommingen gemaakt. Dit geldt ook voor
de kustbooten en de loggers, die profijt
trokken van de goede tongprijzen.
Als we eens een jaartje terugzien, ko
men we tot de ontdekking, dat het thans
in het visscherijbedrijf heel wat beter gaat
dan toen. Want ofschoon er in Maart 1936
slechts een 50-tal trawlers in de vaart was
en de vischaanvoer dus veel minder was,
waren de besommingen veel slechter dan
thans. De kustbooten konden het dikwijls
nauwelijks tot f. 1000 brengen, terwijl de
gemiddelde reisbesommingen van dit type
schepen thans zeker 50"'» hooger is.
Zeker de helft van den totalen week-
aanvoer kwam Maandag op de markt, op
welken dag 19 trawlers en 18 loggers hun
vangsten losten. Het was dien dag dan
ook ouderwetsch vol in den afslag en het
omzetcijfer kreeg daardoor een flinken
duw De omzet zal J.l. Maandag ongeveer
f. 65Ó00 bedragen hebben.
De kans is groot, dat de aanvoer iets
zal verminderen, daar er reeds eenige
trawlers in survey zijn gegaan en er spoe
dig meer zullen volgen. Er worden nog ge
noemd de Gerberdina Johanna en de Hen-
riette Jacoba, zoodat na Paschen wel een
minder gunstige periode zal intreden, ook
voor de kustbooten en de loggers, omdat
de vooruitzichten voor de Waddenharing-
visscherij wat gunstiger worden. Die
schijnt toch nog te komen, alhoewel het
wel geen rijk seizoen zal worden.
Hier in IJmuiden deed het gerucht de
ronde, dat de haringvisscherij het komen
de seizoen buiten de bemoeiingen der Vis-
seherij Centrale zou vallen, d.w.z. dat er
geen beperkende voorschriften ten aanzien
van het uitvaren en de speerreeplengte
zouden worden opgelegd. Deze geruchten
zijn voorbarig. Vermoedelijk zal de vol
gende week hieromtrent een officieele
mededeeling verschijnen.