Alexander Poesjkin Ons Kort Verhaal LEIDSCH DAGBLAD - Berde Blad De Steno-Typiste Zaierdag 6 Februari 193? Herdenking ter gelegenheid van zijn honderdsten sterfdag Na de ramp van de „Van der Wijck". INSTELLING VAN EEN RUBBERFONDS. Instemming bil de Tweede Kamer. Bii het afdeelinqsonderzoek der Tweede Kamer van het wetsontwern tot instelling van een Rubberfonds werd met de in dat ontwerp belichaamde gedachte aigemeene instemming betuigd. Sommige leden verklaarden met nog grootere bereidheid dan thans hun stem aan het ontwerp te hebben kunnen geven, indien de belangrijke sommen, waarover het hier gaat. niet uitsluitend zouden zijn bestemd om ten goede te komen aan die streken, waar de met het bijzonder uitvoer recht belaste rubber gewonnen wordt. Naar hun meening ware het zeer gewenscht ge weest. met de opbrengst van dat recht meer het aLgemeen welzijn te dienen door die ook aan andere deelen van Indië, welke aan hulp en steun evenzeer behoeften hebben, ten goede te doen komen. Verscheidene andere leden meenden deze opvatting met nadruk te moeten bestrijden. Deze leden zouden juist gaarne van de Regeering de uitdrukkelijke verzekering ontvangen, dat de hierbedoelde gelden uit sluitend zullen worden aangewend ten bate van de bevolking in de rubber produceeren- de streken. DE EERSTE NOTARIEELE ACTE IN ESPERANTO. Op 4 Februari is naar de Msb. meldt ten overstaan van notaris C. J Vink te Rotterdam de eerste notarieele acte hier te lande in esperanto gecasseerd. Het betrof de acte van oprichting van een stichting, die tot strekking heeft pro paganda voor de taal te maken en een periodiek te doen verschijnen. 10 Febr. zal het 100 jaar geleden zijn, dat Poesjkin, zonder twijfel Ruslands grootste dichter en een van Europa's geniaalste dichterlijke scheppers, op 37-jarigen leeftijd overlèed. Nederland mag wel met een bijzondere weemoed het feit van dit jonge sterven herden- keuhet was immers d'Authès, de aan genomen zoon van den toenmaligen Nederlandschen gezant in Petersburg, die in een duel het doodelijk schot loste. Poesjkin was toen in den vollen bloei van zijn gaven. Kort tevoren had hij aan een vriend geschreven: „Mijn ziel heeft zich ontplooid; ik voel, dat ik kan scheppen". NED. ORGANISTEN-VEREENIGING. Commissie tot herstel der Psalmwijzen. Men schrijft ons: Op het tweede congres vanwege de Ned. Organisten-vereeniging in 1934 te Utrecht gehouden, hebben de heeren L. Mt^.s en W. Petri. Utrecht referaten gehouden over onze oorspronkelijke Psalmwijzen. Uit de gehouden referaten is wel zeer duidelijk gebleken, (zij het voor velen „bij vernieuwing") dat de kerk in de psalmen en ook in de psalmwijzen, een rijk, geeste lijk bezit heeft. Niet alleen is dat geestelijk bezit rijk om den tekstinhoud, maar ongetwijfeld zijn de er bij behoorende melodieën van niet ge ringe beteekenis. Juist van die melodieën kan. bij een goede en voorzichtig deskundige behande ling. een kracht-, we zouden zeggen een „motorische kracht" uitgaan, die helaas ongebruikt ligt en toch het gezonde, kerke lijk leven, niet anders dan ten goede kan komen. De bekende, muzikale kerkhistoricus bij uitnemendheid, prof. dr. J. G. R. Aequoy zegt dan ook van dezen wijzen, dat- ze. bij een goede en stijlvolle behandeling van een kloeke, krachtige, bezielde en bezielende werking zijn. Voor-noemde. Yereeniging hëeft naar aan-- leiding daarvan een commissie ingesteld, teneinde maatregelen te treffen, tot ver betering van het psalmgezant in onze ker ken. Deze commissie bestaat uit de heeren: L. Mens, Leiden (voorzitter), prof. dr. G. van der Leeuw. Groningen, W. Petri, Utrecht (voorz. Ned. Org.-Ver.). J. Pièter- son Moens, Den Haag (voorz. Kon. Bond van Chr. Zang en Orat.-Ver.), dr. J. Rie- mens. Leiden (Ned. Herv. pied.), A. Brom Jr., Utrecht (Boekschout Ned. Org.-Ver.) Ie secretaris en W. G. Meijering, Utrecht, 2de secretaris, Catharijnesingel 51. De commissie is van meening dat onze tijd rijp werd om de innerlijke waarden van rhytinnemelodie en daarbij passende harmonie der psalmen te gaan beseffen. Zij ontveinst zich echter niet dat er moeilijkheden zullen zijn om in de practijk weer tot een juiste weergave dier zang wijzen te komen maar ze is er tevens van overtuigd dat deze arbeid hoogst noodzake lijk is en dat er rijke vruchten geoogst kunnen worden. De commissie verzoekt van degenen, die zich in beginsel met haar bedoeling kun nen vereenigen, bericht (of naamkaartje) zoo mogelijk voor 1 Maart 1937, te willen zenden aan het adres van den heer W. G. Meijering. 2de secretaris, Catharijnesingel 51, Utrecht. NEDERLANDSCHE OORLOGSBODEMS OP REIS. Hr. Ms. „Hertog Hendrik" is 5 Februari te Istanboel aangekomen. Hr. Ms. „De Ruyter" is 4 Februari van Alexandrië vertrokken. Hr. Ms. „O. 16" bevond zich 4 Februari om 12 uur des middags op 32 gr. 10 min. N.Br., 60 gr. 8 min. W.L. Het schip was sinds 36 uur opnieuw in stormweer en hooge zee. Aan boord is alles wel. UIT NED. OOST-INDIË. De vierde stuurman, de heer Stada, overleden. SOERABAJA, 5 Febr. (Aneta). De vierde stuurman dei- K.P.M., de heer J. F. Stada, die sinds de ramp met de „Van der Wijck" in het Darmo-zieken- huis te Soeraba.ia wordt verpleegd, is gistermiddag aldaar na een been- amputatie. waartoe 11a consult met drie doktoren toch moest worden besloten, overleden. Wijlen den heer Stada was een zoon van een oud-hoofdwerktuigkundige van de K.P.M. en was eerst korten tijd in Indië. In verband met. dit droev'g verscheiden woei van het K.P.M-gebouw van alle Alexander Poesjkin. Poesjkin is de eerste wereldfiguur in de Russische letterkunde en staat boven elke vergelijking. Evenals Shakespeare, evenals Gcethe. Men kan wegbereiders, invloeden aantoonen: Poesjkin herschept alles wat hem treft door zijn eigen geniale gaven, zijn onstuimige dichtersnatuur. Hij neemt een éénige, een centrale plaats in Ruslands leven in. Zóó zien het alle groote Russische schrijvers. Peter +de Groote). zegt een van hen. hakte een raam open naar Europa en Rusland antwoordde' hem honderd jaar later door Poesjkin voort te brengen". Een ander, Tjoettsjew, zegt over d'Authes (in een gedicht); „Of hij gelijl: had of schuldig was voor ons aardsche recht, door des Allerhoogsten hand is hij voor eeuwig als Koningsmoordenaar gebrandmerkt". Zoo heeft Rusland dit plotseling ver scheiden gevoeld. Levensloop. In Moskou geboren in 1799 uit een oud Bojarengeslacht. bogend op 600-jarigen adel. krijgt Alexander Sergewitch Poesjkin een Fransch georiënteerde opvoeding. Zijn moeder is in hem teleurgesteld, vindt hem een apatisch, onbegaafd kind; zijn vader, die nagenoeg heel Molière uit het hoofd kent. laat hem geheel aan vaak-wisseiende Fransche gouverneurs en gouvernantes over. Maar weldra vindt de droomerige jongen den weg naar zijn vaders biblio theek, die alle 17e en 18e eeuwsche Fran sche schrijvers bevat. Hij leest alles, zon der keur; zijn eerste gedichten zijn in het Fransch. 's Zomers is het- gezin buiten op het landgoed van zijn grootmoeder, Maria Alexcewna Hannibal; zij is de eenige in dit Fransch denkend milieu, die hem met het Russische volksleven, de Russische volksliteratuur in contact brengt. Naast en boven haar is 't zijn dichterlijke „njan- ja" (kindermeid) Arina Rodionowna, en door haar vertellingen, haar Russische sprookjes en familielegenden ook later den volwassen dichter nog boeit en een niet- Westersche wereld voor hem ontsluit. Grootmoeder Maria Alexcewna Hannibal is een dochter van den beroemden „Moor" van Peter den Groote, Abraham Hannibal, een Ethiopischen vorstenzoon, uit Con- stantinopel naar het hof van den grooten isaar gebracht, die hem liet studeeren, naar het buitenland zond en tot aanzien liet ko men. Deze Afrikaansche afstamming der Hannibals heeft sporen achtergelaten in Poesjkins uiterlijk, meer nog wellicht in zijn opbruisende, rustelooze. hartstochte lijke natuur, die zich in zijn lyceumjaren openbaarde en zijn leven bleef beheerschen Zijn oom Wassily Ljwowltsj Poesjkin, een voor dien tijd niet onbeduidend schrijver, oracht in het huls van 's jongen dichters vader enkele van de belangrijkste toenma lige Russische dichters, naar wier gesprek ken het kind gretig luisterde. Al was dan alles wat op methode lijkt, vreemd aan Poesjkins opvoeding, opwekkingen tot gees telijk leven hebben toch niet ontbroken. Op 12-jarigen leeftijd komt Poesjkin op het pas gestichte adellijke Tsarskoje Se- lo-lyceum. Van een degelijke wetenschap pelijke vorming is ook hier geen sprake: Poesjkin heeft zich herhaaldelijk satyrisch over het daar verstrekte onderwijs uitge laten. De omgang echter met zijn vrien den. de wrijving van gedachten en vooral de brandende literaire belangstelling (de jongelui gaven een geschreven courant uit en hielden literaire avonden, waarop zij nieuwe verschijnselen in de letteren gretig volgden) heeft hij zijn leven lang gewaar deerd. In 1817, dadelijk na het verlaten van het lyceum, wordt Poesjkin geplaatst op het ministerie van Buitenlandsche Zaken in Petersburg. Drie jaren van losbandig heid volgen. Tenslotte lokt hij door scherpe schenen van de K.P M en van het gebouw van de vereeniging voor gezagvoerders en I epigrammen een verbanning uit Peters stuurlieden de vlag halfstok. ai - door den Kaukasus, waarvan de natuur hem overweldigt, een verblijf aan zee in de Krim en een post in Bessara'oié (het ge deelte. dat nu Roemeensch is). Diep zijn de indrukken, die hij van deze zoo verschil lende streken van Rusland ontvangt en niet minder belangrijk is de omgang o.a. met de charmante, intellectueele familie van generaal Rajelski, die hem de poëzie van Byron deed kennen. Invloed van Byron. Byrons ontgoocheling vond een machti gen weerklank in de ziel van den Rus, die, telkens meegesleept en gekweld door lief desavonturen, bovendien onder de druk kende atmosfeer in het toenmalige offi- cieele Rusland leed. Was vóór zijn vertrek uit Petersburg zijn eerste groote dicht werk „Roeslan en Ljoedmila" een luch tig fantastisch-bekoorlijk verhaal, waar hij veel sprookjesmateriaal in verwerkte sterk door Franschen stijl beinvloed, in de dichtwerken, die Poesjkin in het Zuiden van Rusland schreef, ls Byrons invloed on miskenbaar. Maar Poesjkin is een veel grooter mensch en het Byroniaansche cy nisme laat zijn diepste wezen onaangetast. Het meest bekende werk uit dezen tijd 13 „Zigeuners" (1825 voltooid), dat hij schreef naar aanleiding van een ontmoeting met deze nomaden in Bessarabië, waar hij en kele dagen hun leven deelde. Dan; opnieuw verbannning (1824). dit maal uit Odessa wegens een z.g. atheïsti sche passage ln een onderschepten brief. Er. wel naar het buitengoed Mlchageiows- koje, een bezitting van zijn moeder, op de grens van wat nu Estland is, aan een meer gelegen. De twee jaren, in landelijke rust doorgebracht (vooral de herst bulten was hem lief), behooren tot de gelukkigste en meest vruchtbare perioden van Poesjkin's leven. Overdag schreef hij, las mateloos veel en 's avonds luisterde hij naar de volkssprookjes, door njanja Arina Rodo- nowna verteld. Verkleed ging hij ook wel naar markten en volksfeesten, 0111 het Rus sische volk in zijn oorspronkelijkheid te leeren kennen. In Michailofskoje werkte Poesjkin ver der aan het verhaal in dichtvorm Jewgény Onégin, dat veelal als zijn meesterwerk wordt beschouwd, hij schreef er zijn groote drama: Boris Godoenóf, waarvan velen in Nederland de stof kennen uit de opera van Rimsky Korsakof. Zijn eerste belangrijke proza-werk: „De Moor van Peter den Groo te", waarin hij de 'geschiedenis van zijn overgrootvader verhaalt (dat evenwel frag ment bleef). ontstöttd.bie1'. en een schat van eenvoudig-schóofielyriek. Er kwam een nieuwe keizer in Rusland: Nlcolaas hief bij zij"n krönlhg (1826) de ver banning op en liét Poesjkin naar Rusland kómen. Hij oriderhiéld zich met hem en noemde hem' tegenover zijn omgeving de „knapste man van Rusland". Toch is het toezicht op zijn persoon en zijn werk, aan den chef van Nicolaas' gendarmerie, graaf Benkendorf, opgedragen, tot het einde een marteling voor Poesjkin geweest. Zijn huwelijk. In Moskou, later in Petersburg, iaat de dichter zich weer meeslepen door wereld- sche genoegens en avonturen. Maar de zoo levenslustige man kent sombere stemmin gen: een tegenwicht voor zijn onstuimige levenswijze vindt hij in de bijeenkomsten met zijn literaire vrienden. Hij voelt, dat dit leven moet eindigen. Het eindigt dan ook door zijn huwelijk met Natalja Niko- lajewna Goutcharowa, een heel jong beeld schoon meisje, vol wereldsche verlangens, dat weldra, verblind door haar succes op de keizerlijke feesten in Tsarskoje Selo en in Petersburg, volstrekt niet in staat blijkt een geniaal mensch als Poesjkin te begrij pen, hoewel deze tot het einde innig veel van haar bleef houden. Het is haar on voorzichtigheid, die aanleiding gaf tot het duel. dat een einde aan Poesjkins leven maakte. In zijn verlovingstijd heeft Poesjkin nog een fieriode van grootsch scheppen gekend, toen hij het landgoed Boldino (bij Nisnij Novgorod) hem door zijn vader afgestaan, in orde zou brengen. Hier werd Jewgénij Onégin beëindigd en ontstond een reeks korte geconcentreerde proza-vertellingen „Verhalen van wijlen Iwan Perówitsj Bjel- kin". Tijdens de zes jaren van zijn huwe lijksleven in Moskou. Petersburg en aan het hof van Tsarskoje Seló verlangde hij steeds terug naar de landelijke stilte van Boldino, een wensch, die maar kort ver vuld werd, toen hij in verband met een historisch werk: „De opstand van Poe- gatsjef" Z.O. Rusland bereisde en ook op Boldino vertoefde. Jewgény Onégin. Het heeft weinig zin in een zóó beknopt bestek een volledige opgave van Poesjkin's werken te geven; het zou een droge op somming worden. Meer waarde heeft het misschien van één ervan den inhoud mee te deelen. Aan Jewgény Onégin, begonnen in zijn Zuid-Russischen tijd, heeft Poesjkin zeven jaar gewerkt tot hij het op zijn stille Boldino voltooide. Toch is de spanning in het gedicht gebleven van het begin tot het einde. Jewgény is een jongmensch, dat door een oppervlakkige opvoeding en te vroeg wereldsch genot, op ,18-jarigen leeftijd al volkomen blasé ls. Doordat hij van zijn oom een landgoed erft, komt hij buiten te wonen, waar hij, die bekend is om zijn bij tenden geest, een apathisch leven leidt. De andere grondbezitters vinden hem een on mogelijk mensch. Echter komt 111 die streek terug een jong dichter, Lensky, die in Göttingen gestudeerd heeft en vol is van Duitsche romantiek en idealen. Er ontstaat een hechte vriendschap tusschen die beide contrasten: „steen en golven, proza en versen, ijs en vlammen zijn niet meer ver schillend". Lensky blijkt trouw gebleven aan zijn jeugdliefde voor Olga, die met baar moeder en haar zuster Tatjana een naburig landgoed bewoont, waar zij in een van een lieve oudheid bewaren". Lensky brengt er zijn vriend. Op Tatjana, die met haar boeken e'en droomleven leidt., maakt Onégin een onuitwisenbaren indruk. Nacht en dag staat zijn beeld haar voor oogen. Zoo groot zijn haar liefde en haar eenvoud, dat zij hem een brief schrijft, waarin zij met schroom, bijna met schaamte haar ge voelens bekent. Zij ontvangt geen ant woord. Later ontmoet zij Onégin in den tuin. Al heeft de blief hem innerlijk ge roerd, hij zet haar uiteen, dat hij deze lief de niet waardig is, dat hij niet voor geluk bestemd is en „preekend" raadt hij haar aan. haar gevoelens voor hem te bedwin gen. Op een feestje ontmoet hij haar op nieuw, maar maakt het hof aan Olga, waarop Lensky hem tot een duel uitdaagt. Lensky wordt door een pistoolschot gedood. Onégin verlaat, gekweld door deze herinne ring de streek. Na vele jaren van zwerven vindt hij Tatjana terug in Moskou, waar zij op den dringenden wensch van haar moeder gehuwd is met een ouden man, voor wien zij niets dan achting kan voelen. Met hem leidt zij een leven van wereldsche schittering en succes. Haar eenvoud en fierheid doen haar gelaten dit ongewensch- te leven dragen. Onégin ontvlamt ln liefde voor haar, zij schijnt het niet te merken. Op zijn beurt schrijft hij haar een brief en legt zijn lot in haar handen. Geen ant woord. Onégin lijdt hevig. Eindelijk weet hij in haar boudoir door te dringen. Hij vindt haar met tranen in de oogen en ziet voor 't eerst in haar de vroegere Tatjana terug. Zij begint te spreken, herinnert hem aan de ontmoeting in den tuin, huivert nog bij zijn wreede koudheid, zijn „preek", Maar toen is hij tenminste eerlijk geweest. Laat hij het weer zijn en haar verlaten, nu zij gevierd is. Zij is thans met een ander getrouwd („elk lot was voor de arme Tania gelijk") wien zij levenslang trouw zal blijven. Zoo gaat zij weg van hem en met deze inhoudzware woorden eindigt vrijwel het gedicht. De figuur van Tatjana is met een vol komen liefde en onvergelijkelijke teerheid geteekend in een dichtwerk dat overigens sprankelend is van geest. Zij is het pro totype van veel vrouwenfiguren in de latere Russische letterkunde. Laat ik deze korte schets beëindigen met een woord van Toergenief, dat na druk legt op het door en door Rus sische van Poesjkin's genie. „Het we zen zelf, alle trekken van zijn poëzie", zegt de groote romanschrijver, „val len samen met de trekken, het we«» van ons volk. Zonder nog te spreken van de maims, lijke schoonheid, de kracht en helderheid van zijn taal: deze openhartige waarheids, liefde, het ontbreken van leugen en frase deze eenvoud en eerlijkheid in de gevoelens' al die goede eigenschappen van den goeden Rus, treffen in het werk van Poesjkin niet alleen ons, zijn landgenooten, maar ook de genen onder de buitenlanders, voor wie 1 toegankelijk werd Toegankelijk is Poesjkins poëzie helaar slechts voor wie Russisch lezen. Zijn dicht, werk is niet te vertalen; wie het hebben gepoogd, hebben gefaald. De spanning var, zijn vers, de „geladenheid" van zijn woord, de bijna magische kracht, die het k op de plaats, die Poesjkin eraan geeft,"de muzikaliteit van zijn zin, de pracht van zijn coloriet, het rappe en definitieve van zijn teekening. van menschen en dingen, zijn weergalooze teederheld: in een ver taling kan men er maar een matten af. glans, een flauwen weerklank van terug vinden. Wanneer hier in een woordelijke ver taling een enkel fragment wordt weer gegeven, geschiedt dit met grooten schroom en in de zekerheid, dat het, ontdaan van zijn muziek en zijn beeldenden gloed, niet veel meer dan een soort „Inhoudsopgave" kan zijn. Maar ongeveer zoo als een cata logus aan den geoefende wel iets van de schoonheid der collectie, die hij beschrijft, voor oogen toovert, kan mogelijk de een of ander uit het navolgende wel iets van het wezen van Poesjkin benaderen. „Een nachtelijke tocht door de Russische steppe: Door golvende nevels dringt de maan - Over droeve velden giet zij een droevig licht- Op den wintersch-naargeestigen weg IJlt het driespan - Vermoeiend klinkt het ééntonig Gerinkel van de schellen. Iets eigens hoort men in de lange zangen van den postiljon: Soms onstuimige vermetelheid dan weer hartzeer, Nergens een vuur, géén zwart hutje: Verlatenheid en sneeuw! Enkel de gestreepte werstpalen duiken op (uit de nevels) mij tegemoet,'' Laten wij ons verheugen, dat althans een deel van Poesjkins proza in het Neder- landsch is verschenen. Arnhem, Febr. 1937. S. v. E, burg uit, die practisch uitloopt op een reis I voud en „in een vredig leven de gebruiken Door J. P. BALJÉ. „Hebt u dat?" vroeg hti. het meisje even van terzijde aankijkend, toen hij zijn laat- sten brief gedicteerd had. ■Emmy van Laar. de steno-typiste, knikte. ..Best. Tikt u de brieven zoo vlug moge lijk. en breng ze mij dan om te teekenen" HU keek haar na. toen ze de kamer uit- tripte. Ze had een aardig, slank figuurtje, en die blonde krulletjes in haar hals ston den allerliefst. Vaak. terwiil hii haar dic teerde. kon hii maar met moeite de lust onderdrukken, zijn handen daar eens door- te laten spelen. Toch niet goed eigenlijk, dacht hij bii zichzelf, zoo'n aardig kindje als steno typiste. Ze was zeker vijftien jaar jonger dan hii en het verstoorde zijn gemoedsrust. Soms zat hii haar wel een minuut lang aan te kiiken onder het dicteeren en was hii de draad van zijn brief heelemaat kwiit ge raakt. Dan keek ze hem met haar heldere, blauwe oogen zoo verwonderd aan. dan kwam er soms zoo'n aardig blosje op haar wangen en dat maakte hem heelemaal in de war. Het kind zou wel van hem den kenDie had natuurlijk haar vriendjes, jongens van haar eigen leeftijd, waar ze mee naar de bioscoop ging en naar de dan cing. Een doodenkele keer. ais ze eens laat gewerkt hadden op kantoor, had hii een brutale bui. Dan noodigde hii haar uit om met hem te gaan dineeren, quasi omdat ze had overgewerkt en dus wel een extraatje mocht hebben maar in werkelijkheid, om dat hii op zoo'n dag zoolang mogelijk van haar gezelschap genieten wilde. Genieten van haar blonde ieugd. haar knap gezichtje. Die enkele uurtjes, die hij zoo met haar doorgebracht had in een restaurant, als het intieme licht van een knus schemerlampje 00 het witte damast scheen, als ze heele maal anders was. dan op het kantoor, minder timide, minder op een afstand, ze waren hem lief geworden. Dan deed hij geen moeite meer. om zich wat wiis te maken, dan bekende hii zichzelf, dat hij verliefd was 00 dat longe ding. verliefd als de eerste de beste blaag. Maar als hij dan in het nuchtere morgen licht weer naar zijn kantoor liep. als koude motregen hem in het gezicht spatte, en hii alle dingen in het grauwe licht van den somberen dag bekeek, dan beet hij knorrig op z'n sigaar, en dan kwamen die andere gedachten weer opzetten. Het was te banaal zoo'n idylle tusschen den directeur en z'n steno-typiste, je trouwde nu eenmaal met met een steno-typiste, dat was cinema- nonsens; op de film werden die jonge din gen verliefd op hun ouden directeur maar niet in werkelijkheid. Hij beende z'n kantoor op en neer. keek naar buiten, waar de regendag plaats maakte voor een vroegen avond. Nat blonk het asphalt en als wazige schimmen zag hi.i de menschen zich voorthaasten van achter de beregende en beslagen ruit. Een klopje op de deur schrikte hem op. Emmy stapte binnen met de getikte brie ven. Haar gezichtje stond vermoeid de oogen keken niet zoo heider als anders en bii haar mondhoeken trilde een zenuwtie Zoo was ze om te stelen. „Al klaar?" vroeg hii vriendelijk „fijn. Je hebt weer hard gewerkt, kindie. heb ie lust straks met me te gaan dineeren?" Hu waagde het maar. de naargeestige avond alleen dook als een dreigend fantoom voor hem 00 en misschien kon hii de ver veling een uurtje uitstel'en. Als ze mee ging. Tot ziin verwondering keek ze hem met gekwetste oogen aan Haar mond trilde nu nog erger en ze knipperde verdacht met de oogen. „Ik ga niet met u mee", barstte ze los. „nu niet en nooit meer. Ikik.... bedank er voorik wil geen speelwp zijndiedie Haar tranen vloei den nu rijkelijk en ze verborg haar neusje in een zakdoekje. „Voor u ben ik toch niets" ging ze bitter verder, en hij moest moeit» doen om haar te verstaan, want de klanten werden half gesmoord in het zakdoekje, en onderbroken door snikken, „alleen maar m nu en dan eens eeneen.... mldci tegen verveling, om niet alleen te moet». eten; en 00 't kantoorlucht. Ik d« het niet. Enenik wil ook ont slagper de eerste „Maar juffrouw Emmy", trachtte hij haar te kalmeeren. „praat nu toch eens verstandig „Nee" kreet ze. „nee ik wil niet verstan dig zün. Ik kan het niet langer uithouden". En toen draaide ze zich om, en als een blinde stortte ze zich de kamer uit. Lang bleef hll op het stapeltje brieven staren, dat in wanorde voor hem op het bureau lag. net zooals zi.1 ze had neeree- smeten. Er was iets peinzends in zijn Wil!, en een flauw glimlachje om zijn mond. D; dag leek hem in eens niet meer grauw, de avond niet meer somber. Den volgenden mogen was ze nauwelijks op het kantoor, toen het belletje van den directeur ging. Ze durfde niet opkijken, toen ze binnenkwam. „Neemt u even deze brieven op", klonk zün stem ijzig. Hij dicteerde zoo snel. dat ze het bijna niet kon bijhouden. Zün woorden waren kort afgebeten, en toen ze even tersluiks opkeek, zag ze, dat zün gezicht strak stond. „Zoo", xel hij, „dat zü'n de zakenbrieven, Dan denkt u er verder wel even aan. een advertentie te laten plaatsen voor een steno-typiste per de eerste! En neemt u nog even dit privébrief.je op". Hü kuchte even, en dicteerde dan: „Best kindje. Ik heb er eens over nagedacht, en het Hikt me ook het beste, dat we over twee maanden trouwen. Ik hou van je, en....' Toen ze even ophield met noteeren, keek hii haar nijdig aan. „Wat is er. juffrouw, schrijft u verder!" „en ik ben er van overtuigd, dat we ge lukkig zullen worden. Over de steno-typiste, waar ik wel eens mee ging dineeren, hoef je ie geen zorgen te maken. Men trouwt nu eenmaal niet met z'n steno-typiste, dat is te banaal Ze wierp het potlood neer. Haar gezich. was doodsbleek en haar groote oogen staar den hem in pijn aan. Maar hü deed of hu niets merkte. „Ik verwacht je morgenavond. nee, vanavond, hebt u dat? vanavond. „Tot ziens, liefste". „Zoo, nu nog het adres. Noteert u goed? Haar bevende hand sloeg het blad van de blocnote om. ..Mejuffrouw Emmy van Laar dicteerde hü'. en dan. haar nu met een ge amuseerd glimlachje aanziend: „Waar woon je ook weer?" „Maaaarmmaaar.stotterde ze, ,.U schreef, uu.zei „Juist", knikte hii. „ik zei: Mén trouw! niet met z'n steno-typiste. Maar ie hebt den datum nog niet opgenomen. Het briefje moet op den eersten van de volgende maand ge dateerd worden, en dan ben ie niet meer m'n steno-typiste". Ze wist niet. of ze moest lachen of huilen. Maar hij had haar al op z'n knie getrok ken. „Dat ie tóch van zoo'n ouwen bok gin» houden" fluisterde hii haar in het oor. ter wijl ziin hand in haar blonde krulletje» speelde, „ik had het niet durven hopen'. Minuten lang hield hii haar in z'n armen. Dan scheen hif plot-eiing te schrikken. „Kom sta op", zei hlf. „want nu z'"c" we toch precies als op een plaatje in «en humoristisch weekbladde directeur en am typiste". Maar ze bleef zitten.... 2-3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 10