Alexander Poesjkin
Ons Kort Verhaal
LEIDSCH DAGBLAD - Berde Blad
De Steno-Typiste
Zaierdag 6 Februari 193?
Herdenking ter gelegenheid van zijn
honderdsten sterfdag
Na de ramp van de
„Van der Wijck".
INSTELLING VAN EEN RUBBERFONDS.
Instemming bil de Tweede Kamer.
Bii het afdeelinqsonderzoek der Tweede
Kamer van het wetsontwern tot instelling
van een Rubberfonds werd met de in dat
ontwerp belichaamde gedachte aigemeene
instemming betuigd.
Sommige leden verklaarden met nog
grootere bereidheid dan thans hun stem
aan het ontwerp te hebben kunnen geven,
indien de belangrijke sommen, waarover
het hier gaat. niet uitsluitend zouden zijn
bestemd om ten goede te komen aan die
streken, waar de met het bijzonder uitvoer
recht belaste rubber gewonnen wordt. Naar
hun meening ware het zeer gewenscht ge
weest. met de opbrengst van dat recht meer
het aLgemeen welzijn te dienen door die ook
aan andere deelen van Indië, welke aan
hulp en steun evenzeer behoeften hebben,
ten goede te doen komen.
Verscheidene andere leden meenden deze
opvatting met nadruk te moeten bestrijden.
Deze leden zouden juist gaarne van de
Regeering de uitdrukkelijke verzekering
ontvangen, dat de hierbedoelde gelden uit
sluitend zullen worden aangewend ten bate
van de bevolking in de rubber produceeren-
de streken.
DE EERSTE NOTARIEELE ACTE IN
ESPERANTO.
Op 4 Februari is naar de Msb. meldt
ten overstaan van notaris C. J Vink te
Rotterdam de eerste notarieele acte hier te
lande in esperanto gecasseerd.
Het betrof de acte van oprichting van
een stichting, die tot strekking heeft pro
paganda voor de taal te maken en een
periodiek te doen verschijnen.
10 Febr. zal het 100 jaar geleden zijn,
dat Poesjkin, zonder twijfel Ruslands
grootste dichter en een van Europa's
geniaalste dichterlijke scheppers, op
37-jarigen leeftijd overlèed. Nederland
mag wel met een bijzondere weemoed
het feit van dit jonge sterven herden-
keuhet was immers d'Authès, de aan
genomen zoon van den toenmaligen
Nederlandschen gezant in Petersburg,
die in een duel het doodelijk schot
loste. Poesjkin was toen in den vollen
bloei van zijn gaven. Kort tevoren had
hij aan een vriend geschreven: „Mijn
ziel heeft zich ontplooid; ik voel, dat
ik kan scheppen".
NED. ORGANISTEN-VEREENIGING.
Commissie tot herstel der Psalmwijzen.
Men schrijft ons:
Op het tweede congres vanwege de Ned.
Organisten-vereeniging in 1934 te Utrecht
gehouden, hebben de heeren L. Mt^.s en W.
Petri. Utrecht referaten gehouden over
onze oorspronkelijke Psalmwijzen.
Uit de gehouden referaten is wel zeer
duidelijk gebleken, (zij het voor velen „bij
vernieuwing") dat de kerk in de psalmen
en ook in de psalmwijzen, een rijk, geeste
lijk bezit heeft.
Niet alleen is dat geestelijk bezit rijk om
den tekstinhoud, maar ongetwijfeld zijn de
er bij behoorende melodieën van niet ge
ringe beteekenis.
Juist van die melodieën kan. bij een
goede en voorzichtig deskundige behande
ling. een kracht-, we zouden zeggen een
„motorische kracht" uitgaan, die helaas
ongebruikt ligt en toch het gezonde, kerke
lijk leven, niet anders dan ten goede kan
komen.
De bekende, muzikale kerkhistoricus bij
uitnemendheid, prof. dr. J. G. R. Aequoy
zegt dan ook van dezen wijzen, dat- ze. bij
een goede en stijlvolle behandeling van een
kloeke, krachtige, bezielde en bezielende
werking zijn.
Voor-noemde. Yereeniging hëeft naar aan--
leiding daarvan een commissie ingesteld,
teneinde maatregelen te treffen, tot ver
betering van het psalmgezant in onze ker
ken. Deze commissie bestaat uit de heeren:
L. Mens, Leiden (voorzitter), prof. dr. G.
van der Leeuw. Groningen, W. Petri,
Utrecht (voorz. Ned. Org.-Ver.). J. Pièter-
son Moens, Den Haag (voorz. Kon. Bond
van Chr. Zang en Orat.-Ver.), dr. J. Rie-
mens. Leiden (Ned. Herv. pied.), A. Brom
Jr., Utrecht (Boekschout Ned. Org.-Ver.)
Ie secretaris en W. G. Meijering, Utrecht,
2de secretaris, Catharijnesingel 51.
De commissie is van meening dat onze
tijd rijp werd om de innerlijke waarden
van rhytinnemelodie en daarbij passende
harmonie der psalmen te gaan beseffen.
Zij ontveinst zich echter niet dat er
moeilijkheden zullen zijn om in de practijk
weer tot een juiste weergave dier zang
wijzen te komen maar ze is er tevens van
overtuigd dat deze arbeid hoogst noodzake
lijk is en dat er rijke vruchten geoogst
kunnen worden.
De commissie verzoekt van degenen, die
zich in beginsel met haar bedoeling kun
nen vereenigen, bericht (of naamkaartje)
zoo mogelijk voor 1 Maart 1937, te willen
zenden aan het adres van den heer W. G.
Meijering. 2de secretaris, Catharijnesingel
51, Utrecht.
NEDERLANDSCHE OORLOGSBODEMS
OP REIS.
Hr. Ms. „Hertog Hendrik" is 5 Februari te
Istanboel aangekomen.
Hr. Ms. „De Ruyter" is 4 Februari van
Alexandrië vertrokken.
Hr. Ms. „O. 16" bevond zich 4 Februari
om 12 uur des middags op 32 gr. 10 min.
N.Br., 60 gr. 8 min. W.L.
Het schip was sinds 36 uur opnieuw in
stormweer en hooge zee. Aan boord is alles
wel.
UIT NED. OOST-INDIË.
De vierde stuurman, de heer
Stada, overleden.
SOERABAJA, 5 Febr. (Aneta). De
vierde stuurman dei- K.P.M., de heer
J. F. Stada, die sinds de ramp met de
„Van der Wijck" in het Darmo-zieken-
huis te Soeraba.ia wordt verpleegd, is
gistermiddag aldaar na een been-
amputatie. waartoe 11a consult met drie
doktoren toch moest worden besloten,
overleden.
Wijlen den heer Stada was een zoon van
een oud-hoofdwerktuigkundige van de
K.P.M. en was eerst korten tijd in Indië.
In verband met. dit droev'g verscheiden
woei van het K.P.M-gebouw van alle
Alexander Poesjkin.
Poesjkin is de eerste wereldfiguur in de
Russische letterkunde en staat boven elke
vergelijking. Evenals Shakespeare, evenals
Gcethe. Men kan wegbereiders, invloeden
aantoonen: Poesjkin herschept alles wat
hem treft door zijn eigen geniale gaven,
zijn onstuimige dichtersnatuur. Hij neemt
een éénige, een centrale plaats in Ruslands
leven in. Zóó zien het alle groote Russische
schrijvers. Peter +de Groote). zegt een van
hen. hakte een raam open naar Europa en
Rusland antwoordde' hem honderd jaar
later door Poesjkin voort te brengen".
Een ander, Tjoettsjew, zegt over d'Authes
(in een gedicht); „Of hij gelijl: had of
schuldig was voor ons aardsche recht, door
des Allerhoogsten hand is hij voor eeuwig
als Koningsmoordenaar gebrandmerkt".
Zoo heeft Rusland dit plotseling ver
scheiden gevoeld.
Levensloop.
In Moskou geboren in 1799 uit een oud
Bojarengeslacht. bogend op 600-jarigen
adel. krijgt Alexander Sergewitch Poesjkin
een Fransch georiënteerde opvoeding. Zijn
moeder is in hem teleurgesteld, vindt hem
een apatisch, onbegaafd kind; zijn vader,
die nagenoeg heel Molière uit het hoofd
kent. laat hem geheel aan vaak-wisseiende
Fransche gouverneurs en gouvernantes
over. Maar weldra vindt de droomerige
jongen den weg naar zijn vaders biblio
theek, die alle 17e en 18e eeuwsche Fran
sche schrijvers bevat. Hij leest alles, zon
der keur; zijn eerste gedichten zijn in het
Fransch. 's Zomers is het- gezin buiten op
het landgoed van zijn grootmoeder, Maria
Alexcewna Hannibal; zij is de eenige in
dit Fransch denkend milieu, die hem met
het Russische volksleven, de Russische
volksliteratuur in contact brengt. Naast
en boven haar is 't zijn dichterlijke „njan-
ja" (kindermeid) Arina Rodionowna, en
door haar vertellingen, haar Russische
sprookjes en familielegenden ook later den
volwassen dichter nog boeit en een niet-
Westersche wereld voor hem ontsluit.
Grootmoeder Maria Alexcewna Hannibal
is een dochter van den beroemden „Moor"
van Peter den Groote, Abraham Hannibal,
een Ethiopischen vorstenzoon, uit Con-
stantinopel naar het hof van den grooten
isaar gebracht, die hem liet studeeren, naar
het buitenland zond en tot aanzien liet ko
men. Deze Afrikaansche afstamming der
Hannibals heeft sporen achtergelaten in
Poesjkins uiterlijk, meer nog wellicht in
zijn opbruisende, rustelooze. hartstochte
lijke natuur, die zich in zijn lyceumjaren
openbaarde en zijn leven bleef beheerschen
Zijn oom Wassily Ljwowltsj Poesjkin, een
voor dien tijd niet onbeduidend schrijver,
oracht in het huls van 's jongen dichters
vader enkele van de belangrijkste toenma
lige Russische dichters, naar wier gesprek
ken het kind gretig luisterde. Al was dan
alles wat op methode lijkt, vreemd aan
Poesjkins opvoeding, opwekkingen tot gees
telijk leven hebben toch niet ontbroken.
Op 12-jarigen leeftijd komt Poesjkin op
het pas gestichte adellijke Tsarskoje Se-
lo-lyceum. Van een degelijke wetenschap
pelijke vorming is ook hier geen sprake:
Poesjkin heeft zich herhaaldelijk satyrisch
over het daar verstrekte onderwijs uitge
laten. De omgang echter met zijn vrien
den. de wrijving van gedachten en vooral
de brandende literaire belangstelling (de
jongelui gaven een geschreven courant uit
en hielden literaire avonden, waarop zij
nieuwe verschijnselen in de letteren gretig
volgden) heeft hij zijn leven lang gewaar
deerd. In 1817, dadelijk na het verlaten van
het lyceum, wordt Poesjkin geplaatst op
het ministerie van Buitenlandsche Zaken
in Petersburg. Drie jaren van losbandig
heid volgen. Tenslotte lokt hij door scherpe
schenen van de K.P M en van het gebouw
van de vereeniging voor gezagvoerders en I epigrammen een verbanning uit Peters
stuurlieden de vlag halfstok. ai -
door den Kaukasus, waarvan de natuur
hem overweldigt, een verblijf aan zee in
de Krim en een post in Bessara'oié (het ge
deelte. dat nu Roemeensch is). Diep zijn
de indrukken, die hij van deze zoo verschil
lende streken van Rusland ontvangt en
niet minder belangrijk is de omgang o.a.
met de charmante, intellectueele familie
van generaal Rajelski, die hem de poëzie
van Byron deed kennen.
Invloed van Byron.
Byrons ontgoocheling vond een machti
gen weerklank in de ziel van den Rus, die,
telkens meegesleept en gekweld door lief
desavonturen, bovendien onder de druk
kende atmosfeer in het toenmalige offi-
cieele Rusland leed. Was vóór zijn vertrek
uit Petersburg zijn eerste groote dicht
werk „Roeslan en Ljoedmila" een luch
tig fantastisch-bekoorlijk verhaal, waar hij
veel sprookjesmateriaal in verwerkte
sterk door Franschen stijl beinvloed, in de
dichtwerken, die Poesjkin in het Zuiden
van Rusland schreef, ls Byrons invloed on
miskenbaar. Maar Poesjkin is een veel
grooter mensch en het Byroniaansche cy
nisme laat zijn diepste wezen onaangetast.
Het meest bekende werk uit dezen tijd 13
„Zigeuners" (1825 voltooid), dat hij schreef
naar aanleiding van een ontmoeting met
deze nomaden in Bessarabië, waar hij en
kele dagen hun leven deelde.
Dan; opnieuw verbannning (1824). dit
maal uit Odessa wegens een z.g. atheïsti
sche passage ln een onderschepten brief.
Er. wel naar het buitengoed Mlchageiows-
koje, een bezitting van zijn moeder, op de
grens van wat nu Estland is, aan een meer
gelegen. De twee jaren, in landelijke rust
doorgebracht (vooral de herst bulten was
hem lief), behooren tot de gelukkigste en
meest vruchtbare perioden van Poesjkin's
leven. Overdag schreef hij, las mateloos
veel en 's avonds luisterde hij naar de
volkssprookjes, door njanja Arina Rodo-
nowna verteld. Verkleed ging hij ook wel
naar markten en volksfeesten, 0111 het Rus
sische volk in zijn oorspronkelijkheid te
leeren kennen.
In Michailofskoje werkte Poesjkin ver
der aan het verhaal in dichtvorm Jewgény
Onégin, dat veelal als zijn meesterwerk
wordt beschouwd, hij schreef er zijn groote
drama: Boris Godoenóf, waarvan velen in
Nederland de stof kennen uit de opera van
Rimsky Korsakof. Zijn eerste belangrijke
proza-werk: „De Moor van Peter den Groo
te", waarin hij de 'geschiedenis van zijn
overgrootvader verhaalt (dat evenwel frag
ment bleef). ontstöttd.bie1'. en een schat
van eenvoudig-schóofielyriek.
Er kwam een nieuwe keizer in Rusland:
Nlcolaas hief bij zij"n krönlhg (1826) de ver
banning op en liét Poesjkin naar Rusland
kómen. Hij oriderhiéld zich met hem en
noemde hem' tegenover zijn omgeving de
„knapste man van Rusland". Toch is het
toezicht op zijn persoon en zijn werk, aan
den chef van Nicolaas' gendarmerie, graaf
Benkendorf, opgedragen, tot het einde een
marteling voor Poesjkin geweest.
Zijn huwelijk.
In Moskou, later in Petersburg, iaat de
dichter zich weer meeslepen door wereld-
sche genoegens en avonturen. Maar de zoo
levenslustige man kent sombere stemmin
gen: een tegenwicht voor zijn onstuimige
levenswijze vindt hij in de bijeenkomsten
met zijn literaire vrienden. Hij voelt, dat
dit leven moet eindigen. Het eindigt dan
ook door zijn huwelijk met Natalja Niko-
lajewna Goutcharowa, een heel jong beeld
schoon meisje, vol wereldsche verlangens,
dat weldra, verblind door haar succes op
de keizerlijke feesten in Tsarskoje Selo en
in Petersburg, volstrekt niet in staat blijkt
een geniaal mensch als Poesjkin te begrij
pen, hoewel deze tot het einde innig veel
van haar bleef houden. Het is haar on
voorzichtigheid, die aanleiding gaf tot het
duel. dat een einde aan Poesjkins leven
maakte.
In zijn verlovingstijd heeft Poesjkin nog
een fieriode van grootsch scheppen gekend,
toen hij het landgoed Boldino (bij Nisnij
Novgorod) hem door zijn vader afgestaan,
in orde zou brengen. Hier werd Jewgénij
Onégin beëindigd en ontstond een reeks
korte geconcentreerde proza-vertellingen
„Verhalen van wijlen Iwan Perówitsj Bjel-
kin". Tijdens de zes jaren van zijn huwe
lijksleven in Moskou. Petersburg en aan
het hof van Tsarskoje Seló verlangde hij
steeds terug naar de landelijke stilte van
Boldino, een wensch, die maar kort ver
vuld werd, toen hij in verband met een
historisch werk: „De opstand van Poe-
gatsjef" Z.O. Rusland bereisde en ook op
Boldino vertoefde.
Jewgény Onégin.
Het heeft weinig zin in een zóó beknopt
bestek een volledige opgave van Poesjkin's
werken te geven; het zou een droge op
somming worden. Meer waarde heeft het
misschien van één ervan den inhoud mee
te deelen. Aan Jewgény Onégin, begonnen
in zijn Zuid-Russischen tijd, heeft Poesjkin
zeven jaar gewerkt tot hij het op zijn stille
Boldino voltooide. Toch is de spanning in
het gedicht gebleven van het begin tot het
einde. Jewgény is een jongmensch, dat door
een oppervlakkige opvoeding en te vroeg
wereldsch genot, op ,18-jarigen leeftijd al
volkomen blasé ls. Doordat hij van zijn
oom een landgoed erft, komt hij buiten te
wonen, waar hij, die bekend is om zijn bij
tenden geest, een apathisch leven leidt. De
andere grondbezitters vinden hem een on
mogelijk mensch. Echter komt 111 die streek
terug een jong dichter, Lensky, die in
Göttingen gestudeerd heeft en vol is van
Duitsche romantiek en idealen. Er ontstaat
een hechte vriendschap tusschen die beide
contrasten: „steen en golven, proza en
versen, ijs en vlammen zijn niet meer ver
schillend". Lensky blijkt trouw gebleven
aan zijn jeugdliefde voor Olga, die met
baar moeder en haar zuster Tatjana een
naburig landgoed bewoont, waar zij in een
van een lieve oudheid bewaren". Lensky
brengt er zijn vriend. Op Tatjana, die met
haar boeken e'en droomleven leidt., maakt
Onégin een onuitwisenbaren indruk. Nacht
en dag staat zijn beeld haar voor oogen.
Zoo groot zijn haar liefde en haar eenvoud,
dat zij hem een brief schrijft, waarin zij
met schroom, bijna met schaamte haar ge
voelens bekent. Zij ontvangt geen ant
woord. Later ontmoet zij Onégin in den
tuin. Al heeft de blief hem innerlijk ge
roerd, hij zet haar uiteen, dat hij deze lief
de niet waardig is, dat hij niet voor geluk
bestemd is en „preekend" raadt hij haar
aan. haar gevoelens voor hem te bedwin
gen. Op een feestje ontmoet hij haar op
nieuw, maar maakt het hof aan Olga,
waarop Lensky hem tot een duel uitdaagt.
Lensky wordt door een pistoolschot gedood.
Onégin verlaat, gekweld door deze herinne
ring de streek. Na vele jaren van zwerven
vindt hij Tatjana terug in Moskou, waar
zij op den dringenden wensch van haar
moeder gehuwd is met een ouden man,
voor wien zij niets dan achting kan voelen.
Met hem leidt zij een leven van wereldsche
schittering en succes. Haar eenvoud en
fierheid doen haar gelaten dit ongewensch-
te leven dragen. Onégin ontvlamt ln liefde
voor haar, zij schijnt het niet te merken.
Op zijn beurt schrijft hij haar een brief en
legt zijn lot in haar handen. Geen ant
woord. Onégin lijdt hevig. Eindelijk weet
hij in haar boudoir door te dringen. Hij
vindt haar met tranen in de oogen en ziet
voor 't eerst in haar de vroegere Tatjana
terug. Zij begint te spreken, herinnert hem
aan de ontmoeting in den tuin, huivert nog
bij zijn wreede koudheid, zijn „preek",
Maar toen is hij tenminste eerlijk geweest.
Laat hij het weer zijn en haar verlaten, nu
zij gevierd is. Zij is thans met een ander
getrouwd („elk lot was voor de arme
Tania gelijk") wien zij levenslang trouw
zal blijven. Zoo gaat zij weg van hem en
met deze inhoudzware woorden eindigt
vrijwel het gedicht.
De figuur van Tatjana is met een vol
komen liefde en onvergelijkelijke teerheid
geteekend in een dichtwerk dat overigens
sprankelend is van geest. Zij is het pro
totype van veel vrouwenfiguren in de latere
Russische letterkunde.
Laat ik deze korte schets beëindigen
met een woord van Toergenief, dat na
druk legt op het door en door Rus
sische van Poesjkin's genie. „Het we
zen zelf, alle trekken van zijn poëzie",
zegt de groote romanschrijver, „val
len samen met de trekken, het we«»
van ons volk.
Zonder nog te spreken van de maims,
lijke schoonheid, de kracht en helderheid
van zijn taal: deze openhartige waarheids,
liefde, het ontbreken van leugen en frase
deze eenvoud en eerlijkheid in de gevoelens'
al die goede eigenschappen van den goeden
Rus, treffen in het werk van Poesjkin niet
alleen ons, zijn landgenooten, maar ook de
genen onder de buitenlanders, voor wie 1
toegankelijk werd
Toegankelijk is Poesjkins poëzie helaar
slechts voor wie Russisch lezen. Zijn dicht,
werk is niet te vertalen; wie het hebben
gepoogd, hebben gefaald. De spanning var,
zijn vers, de „geladenheid" van zijn woord,
de bijna magische kracht, die het k
op de plaats, die Poesjkin eraan geeft,"de
muzikaliteit van zijn zin, de pracht van
zijn coloriet, het rappe en definitieve van
zijn teekening. van menschen en dingen,
zijn weergalooze teederheld: in een ver
taling kan men er maar een matten af.
glans, een flauwen weerklank van terug
vinden.
Wanneer hier in een woordelijke ver
taling een enkel fragment wordt weer
gegeven, geschiedt dit met grooten schroom
en in de zekerheid, dat het, ontdaan van
zijn muziek en zijn beeldenden gloed, niet
veel meer dan een soort „Inhoudsopgave"
kan zijn. Maar ongeveer zoo als een cata
logus aan den geoefende wel iets van de
schoonheid der collectie, die hij beschrijft,
voor oogen toovert, kan mogelijk de een of
ander uit het navolgende wel iets van het
wezen van Poesjkin benaderen.
„Een nachtelijke tocht door de Russische
steppe:
Door golvende nevels dringt de maan -
Over droeve velden giet zij een
droevig licht-
Op den wintersch-naargeestigen weg
IJlt het driespan -
Vermoeiend klinkt het ééntonig
Gerinkel van de schellen.
Iets eigens hoort men in de lange
zangen van den postiljon:
Soms onstuimige vermetelheid dan
weer hartzeer,
Nergens een vuur, géén zwart hutje:
Verlatenheid en sneeuw!
Enkel de gestreepte werstpalen duiken
op (uit de nevels) mij tegemoet,''
Laten wij ons verheugen, dat althans een
deel van Poesjkins proza in het Neder-
landsch is verschenen.
Arnhem, Febr. 1937. S. v. E,
burg uit, die practisch uitloopt op een reis I voud en „in een vredig leven de gebruiken
Door J. P. BALJÉ.
„Hebt u dat?" vroeg hti. het meisje even
van terzijde aankijkend, toen hij zijn laat-
sten brief gedicteerd had.
■Emmy van Laar. de steno-typiste, knikte.
..Best. Tikt u de brieven zoo vlug moge
lijk. en breng ze mij dan om te teekenen"
HU keek haar na. toen ze de kamer uit-
tripte. Ze had een aardig, slank figuurtje,
en die blonde krulletjes in haar hals ston
den allerliefst. Vaak. terwiil hii haar dic
teerde. kon hii maar met moeite de lust
onderdrukken, zijn handen daar eens door-
te laten spelen.
Toch niet goed eigenlijk, dacht hij bii
zichzelf, zoo'n aardig kindje als steno
typiste. Ze was zeker vijftien jaar jonger
dan hii en het verstoorde zijn gemoedsrust.
Soms zat hii haar wel een minuut lang aan
te kiiken onder het dicteeren en was hii de
draad van zijn brief heelemaat kwiit ge
raakt. Dan keek ze hem met haar heldere,
blauwe oogen zoo verwonderd aan. dan
kwam er soms zoo'n aardig blosje op haar
wangen en dat maakte hem heelemaal in
de war. Het kind zou wel van hem den
kenDie had natuurlijk haar vriendjes,
jongens van haar eigen leeftijd, waar ze
mee naar de bioscoop ging en naar de dan
cing. Een doodenkele keer. ais ze eens laat
gewerkt hadden op kantoor, had hii een
brutale bui. Dan noodigde hii haar uit om
met hem te gaan dineeren, quasi omdat ze
had overgewerkt en dus wel een extraatje
mocht hebben maar in werkelijkheid, om
dat hii op zoo'n dag zoolang mogelijk van
haar gezelschap genieten wilde. Genieten
van haar blonde ieugd. haar knap gezichtje.
Die enkele uurtjes, die hij zoo met haar
doorgebracht had in een restaurant, als het
intieme licht van een knus schemerlampje
00 het witte damast scheen, als ze heele
maal anders was. dan op het kantoor,
minder timide, minder op een afstand, ze
waren hem lief geworden. Dan deed hij
geen moeite meer. om zich wat wiis te
maken, dan bekende hii zichzelf, dat hij
verliefd was 00 dat longe ding. verliefd
als de eerste de beste blaag.
Maar als hij dan in het nuchtere morgen
licht weer naar zijn kantoor liep. als koude
motregen hem in het gezicht spatte, en hii
alle dingen in het grauwe licht van den
somberen dag bekeek, dan beet hij knorrig
op z'n sigaar, en dan kwamen die andere
gedachten weer opzetten. Het was te banaal
zoo'n idylle tusschen den directeur en z'n
steno-typiste, je trouwde nu eenmaal met
met een steno-typiste, dat was cinema-
nonsens; op de film werden die jonge din
gen verliefd op hun ouden directeur maar
niet in werkelijkheid.
Hij beende z'n kantoor op en neer. keek
naar buiten, waar de regendag plaats
maakte voor een vroegen avond. Nat blonk
het asphalt en als wazige schimmen zag hi.i
de menschen zich voorthaasten van achter
de beregende en beslagen ruit.
Een klopje op de deur schrikte hem op.
Emmy stapte binnen met de getikte brie
ven. Haar gezichtje stond vermoeid de
oogen keken niet zoo heider als anders en
bii haar mondhoeken trilde een zenuwtie
Zoo was ze om te stelen.
„Al klaar?" vroeg hii vriendelijk „fijn.
Je hebt weer hard gewerkt, kindie. heb ie
lust straks met me te gaan dineeren?"
Hu waagde het maar. de naargeestige
avond alleen dook als een dreigend fantoom
voor hem 00 en misschien kon hii de ver
veling een uurtje uitstel'en. Als ze mee
ging.
Tot ziin verwondering keek ze hem met
gekwetste oogen aan Haar mond trilde nu
nog erger en ze knipperde verdacht met de
oogen. „Ik ga niet met u mee", barstte ze
los. „nu niet en nooit meer. Ikik....
bedank er voorik wil geen speelwp
zijndiedie Haar tranen vloei
den nu rijkelijk en ze verborg haar neusje
in een zakdoekje. „Voor u ben ik toch niets"
ging ze bitter verder, en hij moest moeit»
doen om haar te verstaan, want de klanten
werden half gesmoord in het zakdoekje, en
onderbroken door snikken, „alleen maar m
nu en dan eens eeneen.... mldci
tegen verveling, om niet alleen te moet».
eten; en 00 't kantoorlucht. Ik d«
het niet. Enenik wil ook ont
slagper de eerste
„Maar juffrouw Emmy", trachtte hij
haar te kalmeeren. „praat nu toch eens
verstandig
„Nee" kreet ze. „nee ik wil niet verstan
dig zün. Ik kan het niet langer uithouden".
En toen draaide ze zich om, en als een
blinde stortte ze zich de kamer uit.
Lang bleef hll op het stapeltje brieven
staren, dat in wanorde voor hem op het
bureau lag. net zooals zi.1 ze had neeree-
smeten. Er was iets peinzends in zijn Wil!,
en een flauw glimlachje om zijn mond. D;
dag leek hem in eens niet meer grauw, de
avond niet meer somber.
Den volgenden mogen was ze nauwelijks
op het kantoor, toen het belletje van den
directeur ging. Ze durfde niet opkijken,
toen ze binnenkwam.
„Neemt u even deze brieven op", klonk
zün stem ijzig.
Hij dicteerde zoo snel. dat ze het bijna
niet kon bijhouden. Zün woorden waren
kort afgebeten, en toen ze even tersluiks
opkeek, zag ze, dat zün gezicht strak stond.
„Zoo", xel hij, „dat zü'n de zakenbrieven,
Dan denkt u er verder wel even aan. een
advertentie te laten plaatsen voor een
steno-typiste per de eerste! En neemt u
nog even dit privébrief.je op".
Hü kuchte even, en dicteerde dan:
„Best kindje.
Ik heb er eens over nagedacht, en het
Hikt me ook het beste, dat we over twee
maanden trouwen. Ik hou van je, en....'
Toen ze even ophield met noteeren, keek
hii haar nijdig aan. „Wat is er. juffrouw,
schrijft u verder!"
„en ik ben er van overtuigd, dat we ge
lukkig zullen worden. Over de steno-typiste,
waar ik wel eens mee ging dineeren, hoef
je ie geen zorgen te maken. Men trouwt nu
eenmaal niet met z'n steno-typiste, dat is
te banaal
Ze wierp het potlood neer. Haar gezich.
was doodsbleek en haar groote oogen staar
den hem in pijn aan. Maar hü deed of hu
niets merkte.
„Ik verwacht je morgenavond. nee,
vanavond, hebt u dat? vanavond.
„Tot ziens, liefste".
„Zoo, nu nog het adres. Noteert u goed?
Haar bevende hand sloeg het blad van de
blocnote om. ..Mejuffrouw Emmy van Laar
dicteerde hü'. en dan. haar nu met een ge
amuseerd glimlachje aanziend:
„Waar woon je ook weer?"
„Maaaarmmaaar.stotterde ze,
,.U schreef, uu.zei
„Juist", knikte hii. „ik zei: Mén trouw!
niet met z'n steno-typiste. Maar ie hebt den
datum nog niet opgenomen. Het briefje moet
op den eersten van de volgende maand ge
dateerd worden, en dan ben ie niet meer
m'n steno-typiste".
Ze wist niet. of ze moest lachen of huilen.
Maar hij had haar al op z'n knie getrok
ken. „Dat ie tóch van zoo'n ouwen bok gin»
houden" fluisterde hii haar in het oor. ter
wijl ziin hand in haar blonde krulletje»
speelde, „ik had het niet durven hopen'.
Minuten lang hield hii haar in z'n armen.
Dan scheen hif plot-eiing te schrikken.
„Kom sta op", zei hlf. „want nu z'"c"
we toch precies als op een plaatje in «en
humoristisch weekbladde directeur en am
typiste".
Maar ze bleef zitten....
2-3