Geschiedenis van Moeders Kerstboom
77sfe jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 24 December 1936
Vierde Blad
No. 23544
Moeders stem
Sprookjessfeer
groote stad
Lientje bedacht
'een mooie verrassing
De rare Kerstmarkt
Een ontroerende avond
in de
21]
Maar de muizen aten
de kaarsstompjes op en
.toen.
Vrouw Marcussen was straatarm en _v
had God gedankt, toen zij er een werkhuis
bij kreeg, waar ze lederen Maandag kon
komen schoon
maken. Het
bracht niet veel
op, maar dan
toch iets, en dat
was in deze cri-
sisdagen al heel
wat. Het was
soms heel hard
werk, want de
kinderen, die op
de Zondagssch.
„Eben Haëzer"
gingen, kwamen
soms met zwaar
bemodderde
schoenen't Zon
dagsschoollokaal
binnen en wie
denkt er dan aan
de mat goed te
gebruiken? Voor
al in den winter
moest er dus
flink geschrobd
worden en dat
ging soms eigen
lijk de krachten
■van vrouw Mar
cussen te boven.
Want zij was
nogal zwak.
Eigenlijk had
zij versterkend
voedsel noodig,
maar betaal dat
maar eens, als je
geen geld bezit
en bovendien, als
je een dochtertje
hebt, dat het
nog meer noodig
heeft.
Maar zij was
al dankbaar, dat
ze met dit werkje
iets verdienen
kon en daarom
streed zij tegen
haar zwakheid.
Want wat moest
ze beginnen, als
ze die gulden
voor 't schoon
maken van het
Zondagsschool
lokaal óók nog
missen moest.
Bovendine vond
ze er iets ver
heffends in om
juist dat lokaal
schoon te ma
ken. Want vrouw
Marcussen was
een vrome vrouw
niet een. die
haar geloof al
leen met den
mond beleed,
maar die ook
iets wou doen
voor den uit
bouw van God's
Koninkrijk hier
op aarde. En een
ander bevredi
gend gevoel vond
zij erin. dat zij
door dit werk
ook haar doch
tertje diende dat
o zoo graag die
Zondagssch. be
zocht.
Hoe had het kind genoten van het Kerst
feest het vorige jaar en hoeveel verdriet
had het de kleine gedaan, dat moeder dat
feest ook niet kon bijwonen. Maar het was
nu eenmaal een feest voor de „kinderen"
van „Eben-Haëzer". had de juffrouw niet
zonder stuurschheid gezegd, ook al mis
schien. omdat zij liever een zoo schamel
mensch als juffrouw Marcussen niet dicht
in haar buurt had. Want er zijn ook men-
schen, die heel wat minder vroom zijn dan
z lijken.
Zoo was Lientje dus alleen naar dat
Kerstfeest gegaan, maar toen zij den denne-
boom vol glanzende kaarslichtjes zag, wa
ren haar de tranen in de oogen gekomen.
Niet alleen, omdat zij er zélve zoo door ge
troffen was geworden, maar nog meer, om
dat zij het zoo droevig vond, dat moeder
dat alles niet kon zien-. Want moeder had
nog nooit een kerstboom gezien. Tenminste
nooit een kerstboom waarbij gezongen werd.
want in de nabijgelegen stad waren ze al
tijd in de winkels te zien. Maar Lientje vond
die boomen niet echt, want zij begreep, dat
die er alleen maar voor reclame stonden.
En al begreep ze niet, wat eigenlijk het
woord „wijding" beteekende. ze voelde toch
wel, dat er aan de reclamekerstboomen
„iets" mankeerde. Ze kreeg tranen in de
oogen, toen zij, zelf met de andere kinderen
meezingende, het „Heerlijk klonk het lied
der Engelen" aanhief. Dit moest moeder
eens kunnen meemaken! Ze was er bijna
den geheelen kerstavond van vervuld, al
had dominé Sanders haar geheele oor, toen
hij de kerstgeschiedenis vertelde. Maar ge
durende het overige deel van het Kerstfeest
rijpte in haar het plan, dat moeder het vol
gend jaar ook haar kerstboom zou hebben.
Hoe?, dat wist ze niet precies. Maar toen
ze den volgenden dag moeder ging helpen,
om het lokaal schoon te maken, waar het
kerstfeest gehouden was. zag ze kans om al
een begin te maken met de voorbereiding
van het feest, want men was juist bezig
den kerstboom te verwijderen. Van Helst,
de timmerman, stond op een hooge trap
leer bij den boom en ontdeek dezen van de
kaarshouders, in enkele waarvan nog kaar
sen zaten. Of liever gezegd stukjes kaars.
ren, al schenen ze dan een beetje verbogen.
En ze zei dat dan ook aan van Helst, maar
die zei ruw: „Och. de Zondagsschool is er
goed voor en Bloois moet ook leven". Bloois
was de man, die in zulk soort dingen han
del dreef.
Lienjte schrok van een dergelijk ant
woord, maar aan den anderen kant vond
zij het toch wel heerlijk. Zij kon alles best
voor haar kerstboom gebruiken. In haar
geest zag ze hem al. Een boom uit het na
burige bosch. Dien mocht ze zeker wel heb
ben, want ze kende den boschwachter en
die boomen werden toch regelmatig uitge
dund en op een hoop gesmeten, zoolang ze
LICHTJE, stil in groen en nacht
ichtje, dat het donker
Van de wereld tegenlacht
Met een stèr-geflonker:
Kleine, klare kaarsvlamtop
Zwevend sprookjeswezen,
Blij geef jij je leven op,
Blij geef jij te lezen.
niet groot genoeg waren. Verder: sparappels
in zilverpapier eraan, en dergelijke dingen
meer. Neen. 't zou 'n prachtboom worden,
zooals Lientje in haar fantasie al zag.
KERSTTIJD!
En het nieuwe kerstfeest naderde. Bijna
elke maand had Lientje haar schatten na
gezien. Het trouw bijeengezamelde zilver
papier en wat andere blinkende dingen, die
ze hier en daar op den kop getikt had. Den
iaatsten tijd had ze er echter niet meer
naar omgekeken, niet omdat het haar niet
interesseerde, maar omdat ze het veel flin
ker vond. zich te beheerschen en niet toe
te geven aan verlangens naar genot, zooals
haar op de Zondagsschool geleerd was.
Maar het zou overmorgen feest zijn en
dus ging Lientje haar schatten nakijken.
Want straks zou ze den boom halen. Ze had
er al een uitgezocht en de boschwachter had
tegen het weghalen van dien boom geen
bezwaar. Moeder wist er natuurlijk alle
maal niets van. Die was nu uit. Het moest
voor haar een verrassing zijn. Den volgen
den avond zou moeder heelemaal niet in
huis zijn om ergens op de kinderen te pas
sen en dan zou Lientje den boom in huis
brengen en hem opsieren
Welk een schrik! Welk een ontsteltenis!
Lientje durfde haar oogen niet te gelooven.
In het hoekje van den zolder, waar ze haar
schatten verborgen had in een klein kistje,
vond zij wel het zilverpapier, maar door
elkaar gesmeten, wél de weer rechtgebogen
kaarshouders, maar de kaarsjes ontbraken.
Lientje kon wel schreien. Waar waren ze
en wie had ze weggenomen? Ze zocht nog
eens en nog eens in het kistje. Maar ze vond
de kaarsjes niet. Alleen de pitten. Die lagen
schoon en netjes, met de verkoolde eindjes
in het kistje en een ervan zelfs vóór het
kistje.
Toen begreep ze het. De muizenhad
den haar kaarsjes verorberd. Zij barstte in
schreien uit én huilde in nameloos verdriet.
Wég de verrassing! Wèg al de schoone
plannen om moeder te verrassen met een
Lientje zag met bijna vrome ontsteltenis kerstboom' Wèg alles, wat zij zich had
hoe van Helst deze eindjes kaars zóó maar
op den grond smeet en eenigszins ruw tegen
vrouw Marcussen riep: „Die ruim je wel op.
hè?" En met de kaarsenhouders ging hij al
bijna even ruw om. D'r lagen er zeker wel
een stuk of twaalf op den grond, die naar
Lientje meende, nog best te gebruiken wa-
voorgestelri van het? verbaasde en ontroer
de' gezicht van moeder, die zij zoo harts
tochtelijk liefhad! Wat zou zij eraan kun
nen doen? Hoe zou zij aan andere kaarsjes
kunnen komen, want een kerstboom zonder
kaarsjes is geen kerstboom. Zij lag dien
avond bitter te schreien in bed, al zorgde
zij ervoor dat moeder niets van haar groote
verdriet hoorde.
IN HET WARENHUIS
Toen kwam een zeer zondige gedachte bij
haar op. En den volgenden avond stapte zij,
vastbesloten, het warenhuis binnen waar
zij al zooveel kaarsjèk had zien liggen, de
keeren, dat zij er geweest was. Het kostte
haar geen moeite dat deel van den
winkel te vinden, waar de kerstartikelen
blinkend en verleidelijk lagen uitgestald.
Maar al dat blinkende en glinsterende en
aantrekkelijke
kon Lientje niet
verleiden. - Zij
voelde het on-
middelijk als
slecht wanneer
zij zich aan de
ballen en al dat
andere moois
zou vergrijpen.
Zij behoefde
slechts kaar
sen te hebben,
kaarsen inplaats
van die andere,
die haar ontsto
len waren. Nu
kaarsen weg
nemen was geen
zonde. Dat voet
de zij niet als
zonde. Zonde was
alleen als je je
ermee verrijken
wou. Maar zij
verrijkte zich
immers niet.
Haar kaarsen
waren weggeno
men en zij had
kaarsen noodig
en nu nam zij
op haar beurt
ook weer andere
kaarsen weg. Het
was dus eigenlijk
zóó, dat de mui
zen niet haar
kaarsjes, maar
die van 't waren
huis hadden op
gegeten. - Zoo
voelde Lientje
het. En ze vond
dat dit eigenlijk
heelemaal niet
slecht was, want
de muizen kon
den immers be
ter de kaarsen
van het waren
huis opeten, dan
die van haar?
Want zij ver
loor er alles mee
en het waren
huis zoo goed als
niets. Dat had
kaarsen genoeg!
Lientje dacht,
dat het gemak
kelijk was om
kaarsen weg te
nemen in een
warenhuis. Het
was ook ge
makkelijk ge
noeg. Je behoef
de je hand maar
uit te steken en
te nemen wat je
wenschte. Maar
Lientje wist niet,
dat er vele oogen
zijn. die je niet
kunt volgen. Wat
wist Lientje "an
het nut van
spiegels en an
dere middelen?
Zij greep een
doosje en eenige
seconden later
greep haar een
hand en een
fluisterende stem zeide haar: „dat gaat zóó
niet." Er stond een heer naast haar. die
hkar boos aankeek. Lientje verbleekte tot
in haar diepste innerlijk Ineens voelde zij,
dat zij een dief was. Groote tranen vulden
haar oogen en zij wankelde. „Wat zou moe
der nu zeggen?" was haar eenige gedachte.
Daar stond zij al ih een mooie kamer voor
een heer met een ernstig gezicht met een
groote bril op. „Mijnheer van Thiel," zoo
zeide de andere heer. die haar hierheen ge
voerd had, hij duwde haar met een stoot
naar voren. „Dit meisje nam een doosje
kaarsjes weg".
Mijnheer van Thiel keek Lientje eens aan
en zag ineens die groote blauwe angstige
oogen met daarin de tranen en diep ver
borgen het leed. Met een oogwenk beduidde
hij den anderen heer heen te gaan. Toen
vroeg hij aan Linetje: „Hoe heet je?" En
Lientje antwoorde met een stem, die trilde
van angst op alles wat hij haar vroeg. Zij
vertelde hem van de armoede thuis, van den
mooien kerstboom dien haar moeder niet
had kunnen zien en van het genoegen, dat
zij haar had willen doen met zelf een kerst
boom te maken.
Meneeer van Thiel ontroerde. Misschien
had hij zelf een dochtertje als Lientje. Mis
schien ook had hij zelf armoede gekend of
misschien had hij ze ook wel nooit gekend,
omdat juist vaak zij, die altijd in welstand
geleefd hebben beter begrip van de moei
lijkheden des levens hebben, dan die door
een gril van het noodlot naar boven ge-
stooten zijn. Mijnheer van Thiel in ieder
geval begreep.
„Lientje," zei hij, „houd de kaarsjes. Ik
zal dien anderen heer zeggen, dat het je
bedoeling was de kaarsjes te koopen. Hier
heb je een kwartje. Daarmee kunnen ze
betaald worden."
Lientje stond te veel paf om te begrijpen,
wat haar eigenlijk allemaal overkwam.
Maar vijf minuten later stond ze weer op
straat en ze rende naar het verre huis,
blijder dan ze ooit geweest was.
UIT den glans, deneng'lenschijn
it je goud-gezichtje,
Hoe elk menschenkind moet zijn
Tot een dienend lichtje.
Zal in dezen nacht, zoo zwart,
Kerstfeest tot ons dalen?
Kerstkind, kom diep in ons hart:
Dan blijft 't lichtje stralen!
schamel en armoedig. De onnoozele versie
ringen stonden misschien grotesk en de
stukjes groezelige, soms lichtblauwe watten,
die Lientje hier of daar eens gevonden had
en sneeuw moesten beduiden deden een
mensch misschien lachwekkend aan. Maar
het leek of er rondom den boom een schijn
sel hing als van den stralenkrans van
Onzen-lieven-Heer. Het was het lichtend
spoor, dat de Liefde achtergelaten had. de
Liefde, die volgens een onverwelkbaar woord
grooter is dan de Hoop en het Geloof.
Lientje lag op haar bed, op haar scha
mele bed. Toen zij moeder de kamer hoorde
binnentreden en merkte hoe deze in een
diepe ontroering bleef staan, was het
Lientje alsof zij een licht geruisch hoorde.
Zij sloeg er geen acht op. Hoe kon Lientje
weten, dat op dat oogenblik in de hemelen
een jubelende juichkreet klonk niet over
een zondaar die zich bekeerd had en om
wien dus een grooter vreugde zou zijn, dan
over tien rechtvaardigen, maar omdat er
een mensch, een klein mensch was, die ge
toond had, dat al moge de mensch verwor
den, hij de liefde za: blijven kennen. En
hoe kon Lientje weten, dat er cén van die
jubelende Engelen rondom haar gezweefd
had en haar gezegend had''
Moeder Marcussen huilde niet. Dat zou
zij alleen maar in een verhaaltje hebben
gedaan. Zij -stond een oogenblik stil en zeide
vermoeid, enkel maar: „dat kind!" Maar
voor zij dien avond haar schamele leger
stede opzocht, drukte zij een ontroerde kus
op het armelijk gezicht van haar kindje,
dat onzichtbaar in de duisternis, maar
glanzend voor het alziend oog van de moe
der, in haar vredigen slaap glimlachte.
En den volgenden ochtend, Eersten Kerst
dag, vond moeder een welgevulde kist met
allerlei, dat noodig en nuttig is in een huis
houding der armen. En moeder noch
Lientje hebben ooit begrepen, dat dit kwam
van dien heer uit het Warenhuis, die mis
schien nooit ontroerd was geweest, maar
wiens hart ook ditmaal was getroffen door
den ademtocht der Liefde.
Hebt u alle achttien fouten in de teeke-
ning van de zonderlinge Kerstboommarkt
gevonden? Hier zijn zij:
1. Een kat op de spits van den kerktoren
2. De sterren zijn zwart.
3. De klok heeft geen wijzers.
4. De isolatoren van den telefoonpaal
zitten verkeerd om.
5. Zwaluwen zijn er niet met Kerstmis.
6. En de boomen hebben dan geen bla
deren meer
7. De sneeuwploeg werkt achterste voren
8. Wie gaat er op een besneeuwd plein
op den grond zitten?
9. De marktkoopvrouw heeft haar para-
rluie omgedraaid.
10. En een kanarie meegenomen....
11. Een heer heeft hoed en taschje van
zijn vrouw bij zich
12. De ski's van het jongetje zitten wel
wat raar!
13. U neemt toch ook geen varken mee
op een wandeling?
14. En zag u ooit een slee, die verkeerd
om liep?
15. Of een officier die zijn sabel eenzaam
laat meerijden?
16. Of een officier die zijn kepi afnam
om te groeten?
17. U kunt het woord hotel toch wel
schrijven?
18. En wat doet een kip in een duivenhok?
doo'
H TOLLENAAF..
„Wanneer ]e per ongeluk het Kerstman
netje tegenkomt, vergeet dan vooral niet
te vertellen, dat ik dolgraag een paar
nieuwe gramofoonplaten wil hebben", zei
mijn vrouw, voordat ik de deur uitging om
nog eens van de Kerstdrukte in de stad te
genieten.
Hoewel zij zich het geheele jaar be
hoorlijk gedragen had, ontmoette ik den
kleinen geschenkenbrenger niet. wel echter
een goeden ouden bekende, den vroeger
Deroemden zanger E.
Toen ik weer thuis was, vertelde ik mijn
vrouw, dat ik B gezien had. „Je moet de
groeten hebben. Ik mocht vooral niet ver
geten je een plezierig Kerstfeest uit zijn
naam te wenschen".
„Arme kerel. Of moet ik misschien zeggen
gelukkige kerel. Zijn doofheirL— acht, daar
zal hij nu toch wel overheen zijn? Of niet?
„Ja. toch wél. Ik wëet niet. hoe ik je dat
precies zeggen moet: hij heeft een eeuwige
stem in zich. Kijk, met jou en mij is dat
op Kerst heel anders: we zetten de radio
aan of laten Kèrstplaten op ons gramo-
foontje draaien. Mijn vriend doet het net
zoo en toch is het heel anders. Ik heb
je nooit verteld, hoe ik een keer, toen ik
nog vrijgezel was, Kerstavond met hem
vierde, ik zag er erg tegen op. want ik was
toen bang, dat ik mijn medelijden zou too-
nen. Het koste me veel moeite te doen alsof
ik geloofde, dat hij mij begreep. Indertijd
wist ik nog niets van die eeuwige stem in
hem
De kaarsjes van den Kerstboom gaven
hun onrustig licht. Na 't eenvoudige Kerst
maal haalde mijn vriend zijn gramofoon en
Waten te voorschijn. Toen ik hem verzocht
eerst één van zijn prachtige zangpartijen
te laten draaien, weigerde hij glimlachend
„Misschien kan ik straks niet de lust
weerstaan zelf weer iets te zingen" zeide
hij zacht. ,.Ik heb nu iets wat veel mooier
is, iets wat nog nooit een vriend mocht
meeluisteren". Meeluisteren, zei hij. de
doove, alsof hij zich zijn gebrek nooit be
wust was geweest. Je kunt je wel voorstel
len, hoe het mij trof.
„Iets veel mooiers", herhaalde hij nog
eens. Uit een zwart, fluweelen étui nam hij
voorzichtig een plaat, die. zooals ik duide
lijk zag, ontelbare malen gespeeld was, die
zeker nog uit de prille jeugd van de gra
mofoon stamde.
„De stem van mijn moeder! Zonder die
kan ik mij geen Kerstavond voorstellen.
Misschien is de stem in de loop der jaren
iets zachter geworden, maar daarvoor heeft
zij aan innigheid gewonnen cok al kan
ik dat slecht hooren. Nu moet je heel stil
zijn".
En ik was stil. Maar wat ik te hooren
kreeg, was een woordloos, zinloos geruisch
De plaat was totaal afgespeeld- Toen zij
gemaakt werd. wist men nog niet hoe zulk
een plaat duurzaam gemaakt kon worden.
Mijn vriend echter glimlachte gelukkig en
luisterde naar een stem, die onwezenlijk
geworden was. Ik dee.d mijn uiterste best
den geïnteresseerden luisteraar te spelen,
knikte een paar maal instemmend en
schaamde mij zulk een comedie te spelen.
Tot de plaat aan het einde nog drie eenigs
zins verstaanbare woorden uitte: .,op ieder
Kerstfeest".
Toen herhaalde mijn mond, waarnaar
mijn vriend voortdurend keek, onwillekeu
rig die drie woorden: „op ieder Kerst
feest". En mijn vriend, dat zag ik duide
lijk, las vol bevrediging deze woorden van
mijn lippen Toen zwegen we een paar
minuten, starend naar de flakkerende
vlammen van de kaarsjes.
„Zoo, nu hebben we Kerst gevierd, zoo-
ais mijn moeder dat gewenscht heeft",
zeide mijn vriend opgewekt. „Het was toch
heel. heel mooi. Net als indertijd, toen ik
den Escamillo van Carmen zong. Je krijgt
hem nu weer te hooren eerst van de
plaat en dan van mijzelf, zooals ik hem
thans, ondanks mijn kwaal, die trouwens
schijnt te verminderen, volmaakter kan ge
ven. Ik ben nu net gedisponeerd.
Zoo kreeg ik hem dus te hooren eerst
van de plaat, overweldigend. En dan uit
zijn eigen mond: onzekere, tastende tonen-
Het deed mij pijn. ik werd er wanhopig
onder. En toch moest ik ook hier den geest
driftige spelen, ook toen mijn vriend ner
veus fluisterend vroeg: „Wat denk je
zou ik nog eens den Escamillo voor het
voetlicht brengen, zooals ik hem nu kan
zingen?"
Natuurlijk steunde ik hem om direct
daarop weer zijn ernstige twijfel niet ge
heel te verwerpen. „Je moet eerst geheel
genezen, dat is het voornaamste. Dan kun
ie nog eens van Je roem genieten!"
Je weet hoe het met hem is- Je noemde
hem arm. En toch, hoe rijk' is hij door die
eeuwige stem in hem, waarnaar wij allen
zoeken, vooral in deze Kerstdagen, waarin
een onbevangen kinderlijk gevoel ons ge
lijk vroeger overmeestert".
TOCH EEN BOOM!
Ik zal niet trachten te beschrijven welk
een vreugde in het huisje van vrouw Mar
cussen heerschte, toen deze den volgenden
avond van haar oppaskarweitje thuis kwam
en in de hoek van het schamele huisje den
opgesierden kerstboom vond, O, hij was
Er zijn oogenblikken waarop
de jachtende wereld in het
niet verzonken schijnt te zijn
en waarin de stilte voelbaar is.
Je loopt in een stad, waar door de
vensters der huizen het licht van
de Kerstboomen straalt. Je loopt
langs café's, waar tallooze bezoe
kers zich aan een stevig Kerst
diner te goed doen. En dan
plotseling sta je stil. Een straatje
bedekt met een sneeuwlaag, hui
zen links en rechts waarvan de
roodo dakpannen schuil gaan onder
een witte vacht, een enkele lan
taarn die een spaarzaam licht ver
spreidt.
Dan besef je plotseling dat er
inderdaad een „witte stilte" be
staat en dan weet je ook dat die
stilte daar is waar die het minst
verwacht kon worden: temidden
van het roezemoezende gejacht van
de wereldstad
Kerstavond: aarzelend begeeft men ziel. in het straatje waar de nog ongerepte
sneeuw de voetstappen dempt. Aarzelend gaat men langzaam voorwaarts, dan een
hoek eneen auto stuift, al claxonnee rend, voorbij, een tram komt luid bellend
aanrijden. Slechts even was het jagende leven vergeten. Slechts even was men In
een vergeten hoekje van een stad, die juist daar, waar men het nooit verwacht had,
haar ongerepte schoonheid bewaarde....