Spoorboekje voor 7 Januari - Mangkoe Negoro op Oranje-tentoonstelling LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad 77ste Jaargang FEUILLETON Het huis der mysteries OPENING VAN DE TENTOONSTELLING „HUWELIJKEN IN HET HUIS VAN ORANJE" IN HET ORANJE-NASSAU-M USEUM IN DE RESIDENTIE. Mang koe Negoro VII bewondert het model van de, gouden koets. VOOR DEN KERSTDISCH. De gans vormt nog steeds den hoofdschotel van het Kerstdiner, Vandaar dat de aanvoer van ganzen op de markt te Purmerend buitengewoon groot was. MEJ. G. DONKER UIT 1LPENDAM, - die zal deelnemen aan de Europeesche kampioenschappen op de schaats in Zwitserland. Zelf slijpt zij haar schaatsen. VOOR DEN TREINENLOOP OP 7 JANUARI. In verband met de to verwachten enorme belangstelling hebben de Nederlandsche Spoorwegen een apart spoorboekje uitgegeven, waarin de dienstregelingen van en naar de residentie zijn opgenomen. Gereed voor de snijmachine. EEN GESCHENK VAN DEN SULTAN VAN KOETEI VOOR HET PRIN SELIJKE PAAR, een zilveren theeblad, dat vervaardigd wordt in de fabrieken van Gerritsen en van Kempen te Zeist. IN DE M0SA-FARR1EK TE MAASTRICHT worden eenige duizenden porceleinen bekers yervaardigd met portretten van Prinses Juliana en Prins Bernhard. De bekers zullen aan de arbeiders en beambten van de Staatsmijnen worden uitgereikt. PREMIÈRE VAN HET HISTORISCHE SPEL „ORANJE" in het gebouw voor K. en W. in de residentie, uitgaande van de vereeniging „de Princevlag". van den Indischen vorst Pangeran Adipati Ajio KoesoemoGoedo aan het Gebouw. De aankomst Uit het Engelsch door H. A. C. S. 22) Mijn eigen getuigenis was eveneenskort, en toen dr. Bouligny mij, na mij een paar zeer duidelijke vragen gesteld te hebben, bedankte en liet gaan, ving ik een opge- luchten blik van Hilary naar dr. Bouligny op, die beslist op een gelukwensch leek. Zooals ik zeg, kwam de beslissing zeer vlug. Toen ik hi de auto, met Adela naast mij, naar huis terugreed, dacht ik bij mij zelf er over na, dat niemand openlijk naar voren gekomen was om een van de familie Thatcher van moord te beschuldigen. Er zou ongetwijfeld gepraat worden; ik kon het al zien in de bikken, de gebogen hoof den, het gefluister, de manier, waarop de groepjes op straat ophielden met praten, en naar ons keken, toen wij voorbijreden, maar het onderzoek was tenminste veilig voorbij. En ik dacht aan Adela's wanho- penden kreet: „Wat zullen de menschen zeggen?" De sheriff volgde ons naar huls, en ik zat te luisteren, terwijl Adela een beschrij ving gaf van de verdwenen juweelen. Ik hoor nog haar bedaarde stem: „Een ring, met een karaat diamant, een blauwe Jaegar, en twee parels." En Jim Strove, die het in een aanteeken- boekje krabbelde: „Hoe spel je Jaegar?" „Twee karaat Wesseltons, in een ring !«zet, met twee gevouwen handen erin ge graveerd. Een collier, zeven diamanten. Een broche o, maar u zult mijn moeder's broche wel kennen, mijnheer Strove. U hebt haar die honderd keer zien dragen." „O, zeker, miss Adela. Maar ik moet dit alles het geheele land door telegrafeeren. U zult mij een meer gedetailleerde beschrij ving van de steenen moeten geven. Hebt u geen geschreven inventaris? Een van een juwelier „Ja. Ja. Heel goed. Een broche. Steeds ging het door, karakteristiek voor een tijd, toen een familie eigenlijk geen familie was, voor zij een voorraad land, zil ver en juweelen had verzameld. De collectie was niet enorm, en geen der stukken was van groote waarde; toch, alles bij elkaar geteld, was het niet iets om te versmaden. Ik verliet hen en ging naar mijn kamer, om mijn kleeren uit te trekken, die ik bij het onderzoek had gedragen. Ik vond Flor- rie daar, die wat minder onbehouwen was, en wier haren een beetje in wanorde wa ren. Zij maakte het bed op, terwijl zij de lakens wijd uitzwaaide. Zij knikte even, toen ik binnenkwam. „Hebt u er tegen, zuster," zei ze, „als ik de kamer afmaak, terwijl u er bent?" En toen ik neen zei, ging zij voort: „Ik ben laat niet mijn werk vanmorgen, 't Schijnt dat ik een beetje zenuwachtig ben. Ik heb voortdurend het gevóel, dat iets achter mij aankomt." „Onzin. Dat kan niet bij daglicht." Zij keek mij dom aan. „Het gebeurde gisteren anders bij volle licht", zei ze. terwijl zij een kussensloop schudde. Ja, natuurlijk, dat was waar. „En" voegde zij er bij, terwijl zij het kussen aan den eenen hoek tusschen haai' tanden hield en onderwijl sprak, zóó, dat haar woorden een soort van sissende hef tigheid kregen „het kan weer gebeuren." „Onzin", herhaalde ik. En, omdat ik het liefst met haar op goeden voet was, zei ik vlug: „Er zal niets gebeuren. Je bent een beetje zenuwachtig, dat is alles." „En wie zou niet zenuwachtig zijn?" vroeg zij wild. „Een man schoot alles kapot in huis. Let op mijn woorden, zuster, het is hiermee niet uit. U moet weten", voegde zij er bij, terwijl ze het kussen losliet en duidelijker sprak, „ik ben een zevende dochter." „Een zevende dochter? Tusschen twee haakjes: heeft miss Thatcher niet aan je gezegd, geen kussens, op die manier, vast te houden met je tanden?" „Ja", gaf ze toe. „Maar wanneer ik op gewonden ben, dan vergeet ik alles. Het is een boel gemakkelijker. De zevende dochter van een zevende dochter." Het begon op een raadseltje te lijken. Zij pakte het andere kussen beet, hield het handig tusschen haar tanden, en siste: „Ik zie allerlei." „Zie je allerlei? Wat ter wereld Zij nam het kussen uit haar mond en zei: „Ik bedoel, dat ik allerlei zie. Ik heb het tweede gezicht. Dat wil zeggen: soms heb ik het tweede gezicht. En ik heb het nu juist. Ik zie ongelukken." Haar ernst was nogal overtuigend. Ik was een beetje uit het veld geslagen en voelde mij niet heelemaal op mijn gemak tegenover een dergelijke overtuiging. „Wat, dat kan niet!" riep ik. „Dat is alle maal onzin." Zij keek mij vreemd aan; haar leelijke gezicht was kalm, bijna als in trance. „Kan dat niet?" zei ze, met zachte stem „Hoe komt het dan, dat ik den dood voel in dit huis? Hoe komt het, dat mijn moe der het gisteren wist? Voordat wij wisten, wat hier gisteren gebeurde. Hog kojnt liet, dat zij tegen mij zei: „Florrie, ga niet naar dat Thatcher-huis terug. Er zullen daar ongelukken gebeuren?" Het meisje dêed een paar stappen naar mij toe, en ik merkte, dat ik wat achter uit ging. „En er was een ongeluk, is dat niet zoo? Toen ik gisteravond terug kwam. Er was een moord gebeurd. En ik zie" zij was op dit oogenblik bewegenloos, haar oogen had den iets onnoozels „ik zie nog meer on gelukken. Ik zie dood." Ik was bij het raam. Ik drukte mij tegen het kozijn aan, haalde diep adem en zei zoo krachtig mogelijk, maar wat ongeduldig: „Nou, Florrie, höu op met dat gepraat. Ik zal het miss Thatcher moeten zeggen, als je er mee door gaat. Je bent hysterisch. Je bent gek door je iets te verbeelden. Hou er mee op. en ga weer aan je werk." Zij was heelemaal niet van haar stuk ge bracht. Haar gezicht verloor heelemaal zijn fcalmte niet, maar zij ging naar het bed terug. ,,'t Komt", zei ze, terwijl zij een laken recht trok. „U zut hot zien. En ik ben bang. Ik ben bang, en vraag mij af, waar zal den volgenden keer de moord gebeuren?" „Nou is het genoeg", zei ik scherp. „Best, mevrouw. Maar mijn moeder heeft mij altijd gewaarschuwd. Zij ziet helderder dan ik. Zij heeft meer ervaring. En zij zegt, dat ik op moet passen, dat ik niet in mijn nlaap vermoord word," „Vermoord. Het meisje knikte van ja. „In mijn slaap. Het wordt volle maan. i> er is iets niet in orde. Ik doe altijd mijn ti ur op slot, wanneer het volle maan is. Haar nooit is er tot nog toe het derde ding geweest." „Het.het derde ding. „Ja. Moeder ?egt, dat, ala ajle drie dia gen er zijn, ik op moet passen. Anders zal ik in mijn slaap vermoord worden. Het ongeluk zal door het derde ding komen, en dat is" zij sloeg handig de sprei over de kussens heen „dat is een vrouw met rood haar. U hebt rood haar, is het niet, zuster?" „Florrie! Jij bent gek. Wat bedoel je? Denk je, dat ik je vermoorden zal?" „Dat zei ik niet", zei ze. „Maar u hebt rood haai', is 't niet zoo?" „Het is kastanjebruin. En als je op die manier doorpraat, meisje „Het lijkt mij rood haar. En ik vertel de waarheid aan u. Ik vermoed, dat u het gek vindt. Misschien is het dat. Maar moeder heeft zich nooit vergist. Welke soort zeep wilt u hebben, zuster?" „Je moeder weet waarschijnlijk van jou, dat mijnheer Bayard door een revolverschot is gewond, en dat ik hem ben komen ver plegen", zei ik, ofschoon ik niet zou kun nen zeggen, waarom ik probeerde de dwaze geschiedenis uit te leggen. „Natuurlijk zei ze, dat er ongeluk kwam." „Hm", zei Florrie Zij keek mij lang vreemd aan. „Hmm. U wist dus, dat dat ook geen toeval was." HOOFDSTUK VIH. Na een oogenblik zei ik: „Wat bedoel je?" „Wat ik bedoel?" herhaalde zij eenigszins honend. „Ik bedoel, dat ik oogen in mijn hoofd heb. En ooren. Ais u gehoord hadt, wat ik gehoord heb Zij keek zenuwachtig naar de deur, en boog zich naar mij toe. .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5