Eerste steenlegging Nederlandsch paviljoen Parijsche tentoonstelling
77ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
FEUILLETON
Het huis der mysteries
DE ONBEWAAKTE OVERWEGEN. Nabij Eminen werd op den onbe-
waakten overweg een auto door een goederentrein, komende uit de richting
Coevorden gegrepen en totaal vernield.ltt)e twee inzittenden werden gewond
AARDVERSCHUIVING IN ALASKA.
In het plaatsje Juneau in Alaska kwamen 14 personen tijdens een aard verschuiving om het leven. Verschilienae nuizen
werden vernield. De opruimingswerkzaamheden. Het aantal gewonden was groot.
t
DE EERSTE STEENLEGGING VOOR IIET NEDERLANDSCH
PAVILJOEN OP DE PARIJSCHE WERELDTENTOONSTELLING
Van rechts naar links de heeren Labbé, CreDa de Iongh, presi
dent van het comité tot deelname aan de expositie en jhr. Loudon,
onze gezant te Parijs.
HOLLAND OP ZIJN MOOIST.
Het winterkleed doet het polderlandschap een schilderij
gelijk zijn.
WINSTON CHURCHILL woonde een lunch bij, welke werd
gehouden door de EngelschFranscbe club. Churchill in ge
sprek met air PownalL
HET ANKER VAN EEN OCEAANREUS. Het anker behoort toe
aan het stoomschip „Arandora Star", dat in een dok te Southamp
ton ligt. De geweldige ketting, waaraan het anker bevestigd is,
wordt in het dok neergelegd voor onderzoek.
".«k
J*** *-
Uit het Engelsch door
h. a. c. a
10)
Een paar minuten later kwam Adela
self, door het portaal, naar bulten, sloot de
tochtdeur zachtjes achter haar dicht en
stak haar parasol op, voor zij het waagde
fit de schaduw van het portaal ln de hitte
van de zon te komen. Ze zag er kalm en
aardig uit, ln haar geliefde lavenöclkleu-
r'ee gestippelde japn, met kant aan den
hals en aan de polsen, en terwijl haar lorg
net aan een lint bungelde-
Het was precies drie uur, toen zij het
pad opging, dat naar de stad loopt. Ik lag
nu op mijn stoel te midden van een vol-
Maakte stilte die alleen onderbroken werd
™or het gezoem van de grasmachine. Een
wartier nadat Adela vertrokken was ging
ue telefoon; in de slaperige stilte klonk
ue bel scherp en luid en gebiedend. De
ramen van het huls stonden, natuurlijk,
alle open en het lawaai, dat de telefoon
maakte, was zóó schel en gebiedend, dat
'k van mijn stoei opsprong. Opeens hield
geratel op, zoodat Ik mij maar weer
rustig tegen de kussens vleide. Even ging
°c gedachte door mijn hoofd, dat mijn
Pa'lènt antwoord gegeven had, ln de tele-
joon, want Emmeline was doof. en boven
den veraf in de Inmaak-keuken. Maar, als
pïard op was en door 't huis heenliep,
u het hem. geen kwaad doen, en ik was
te lusteloos om mij er iets van aan te
trekken.
Later vroegen ze mij, of ik geslapen had,
misschien even een enkel oogenblik, want
het was zoo'n rustige zonnige middag; maar
ik wist zeker, dat dit niet het geval ge
weest was. Ik lag daar zoo rustig, en liet
den vrede en de stilte om mij heen heele-
maal op mij inwerken, terwijl ik, zoo lui
mogelijk, naar 't bekoorlijke oude huis lag
te kijken. Maar slapen deed ik niet, dat
weet ik zeker. Het lijkt vreemd, dat ik niet
sliep, want ik was toch zóó moe na een
nacht van wakker zijn en waken; waar
schijnlijk waren een innerlijke onrust, een
geheimzinnig voorgevoel daar de oorzaak
van. Als dit zoo was, dan werd deze waar
schuwing absoluut niet door mij ter harte
genomen. Ik ben een vrouw, die altijd haar
verstand laat spreken, en mijn verstand zei
mij, dat het in huls rustig was, en dat er
niemand was behalve mijn patiëht, en
die sliep.
Emmeline was bezig druivenjam te ma
ken, ln de inmaakkeuken, en Higby ging
steeds door met het maaien van het gras
veld. Alles was ln orde.
Om vier uur ik weet, dat het zoo laat
was, want ik keek op mijn horloge, en
was verbaasd, dat de middag zoo omvloog
kwam Hilary van den straatweg af, en
liep vlug over het pad naar het huis. Hij zag
er warm en verhit uit, door zijn wandeling,
en toen hij het portaal binnenstapte, nam
hij zijn hoed af, wreef met zijn zakdoek
over zijn lioofd, en zonder te wachten of
te bellen, verdween hij in het koele huis.
Tien minuten later kwam hij weer te voor
schijn, zette zijn hoed op, en wandelde vlug
weg. Ik herinner mij nog, dat ik dacht,
dat, als hij mijn patiënt was komen be
zoeken hun onderhoud wel kort en rustig
geweest moest zijn, want, voor zoover ik
opmerken kon, was er geen zweem van
agitatie op Hilary's zelfvoldane, roze ge
zicht.
Hij was echter nauwelijks verdwenen,
toen, van den tegenovergestelden kant, de
gele auto de laan op kwam, en op zij van
het huis stil hield. Evelyn zat weer achter
het stuur. Zij zag mij niet, maar liep het
grasveld over, naar het portaal. Zij zag er,
met haar lange figuur, elegant en knap uit,
in haar lichte zomerjurk, en met haar
blonde haar, blootshoofds.
Zij ging ineens het huis binnen, maar,
na een oogenblik, verscheen zij weer, reed
achteruit de laan af, met dezelfde handig
heid als Janice. Het trof mij even, dat zij,
toen zij op den straatweg was gekomen,
naar de stad reed.
Dat waren, gedurende dien langen, sla-
perigen middag, de eenige onderbrekingen.
Toen Evelyn vertrokken was, keerde de
slaperig-makende stilte weer terug. Eén
keer floot ik, naar den hond, maar hij
scheen in het een of andere boschje te zqn
gaan slapen, en kwam niet te voorschijn.
De schaduwen op het groene grasveld
werden al langer, en ik dacht er over, op
te staan, en mijn plichten weer op te
nemen, toen de auto opnieuw de laan in-
zwenkte, en Janice en Adela er uit stapten.
Janice droeg de twee rieten manden, die
nu zwaar waren, dadelijk het huis binnen,
maar Adela bleef nog wat dralen, in den
tuin, zag mij, en kwam naar mij toe.
„Hebt u prettig gerust?" vroeg ze, vrien
delijk.
„Ja, erg prettig. Het was een heerlijk-
luie middag."
„Ja. het is prettig, hier, onder de boomeu.
Ons huis is 's zomers wel heerlijk, vind ik.
Wat ruikt die jam van Emmeline lekker!
We zullen, aan het eten, er wat van proe
ve». Als ze pas gemaajrt is, smaakt ze het
best. Nee, nee, gaat u nog niet naar binnen.
Het duurt nog lang, voor we gaan eten,
en ik vind, dat een verpleegster alle rust,
die ze krijgen kan, wel noodig heeft."
Ik keek haar na, toen ze rustig het gras
veld overliep. Zij was bijna bij de stoep,
toen, in huis, een gil weerklonk. Kort en
scherp, alsof een mes door de stilte heen
sneed. Toén volgde er een ander soort van
gillen schel en angstig.
De deur vloog open, en gillende, rende
Emmejlne naar bulten.
Haar witte schort zat vol roode vlekken.
Haar armen waren bloot, tot aan de elle
bogen, maar haar handen waren purper
rood, en zij zwaaide er krampachtig mee
heen en weer.
„Help!" schreeuwde ze. „Moord!"
Adela stond stil, stijf, alsof ze een slag
gekregen had.
Het gezoem van de grasmachine hield op.
Iedere vogel zweeg, en in de ontstelde stilte
gilde de vrouw weer: Moord! Moord! Hij
is heelemaal doodgeschoten!"
HOOFDSTUK IV.
Het was Bayard. Wij vonden hem in
de bibliotheek. Bij de deur hielden we onze
vaart in. Hij lag op den grond, bij de ta
fel. Hij lag op zijn gezicht; zijn hals was
zoó vreemd verwrongen, dat je opeens wist,
dat hij dood was. Ik kende de kamerjas, en
zijn haar.
Adela, een vrouw, die wel graniet leek,
met haar grijs-witte gezicht, liep over het
kleed, knielde op den grond, en keerde
hem om. Zijn gelaat was onberoerd, zijn
mond een weinig open, een lok van zijn
haar viel over zijn voorhoofd, zijn geel
achtige oogen waren gesloten, zijn arro
gante neus leek nog scherper. Ik wist, dat
ik niets meer kon doen.
AJIes draalde en dwarrelde onj mij heen.
Maar ik werd mij bewust, dat Janice naast
mij stond, en dat zij haar vingers in mijn
arm drukte, en haar heele lichaam beefde.
En dat Higby op den drempel stond te
staren, met oogen die uitpuilden. En dat
Adela probeerde iets tegen mij te zeggen.
„Roep dr. Bouligny", prevelde zij met
haar blauwe lippen. „Roep hem. Daar is
de telefoon. In Dave's studeerkamer". Haar
oogen waren twee zuiver-blauwe steenen
in een granieten gelaat. Ik zag, dat zij ver
anderden, hun zuiverheid verloren, en be
wust werden.
„Nee, nee", zei ze, met een soort van
snik. „Ik zal "zelf wel telefoneeren. Help
mij eVên, Emmeline".
Emmeline boog zich, stijf, voorover, en
liet Bayard weer op het kleed zakken, en
Adela kwam moeilijk overeind, alsof haar
spieren verlamd waren. Ik liep achter haar
aan, want het leek, of ze flauw zou vallen.
Juist was ik bij de deur, aan het eind van
de uitgestrekte bibliotheek, toen ik haar,
in de telefoon hoorde hijgen:
„Dr- Bouligny. Ja Dr. Bouligny. Roep
hem, vlug".
Het was stil. Adela hield den telefoon
hoorn stijf vast, en keek, met oogen, die
niets zagen, het raam uit. De kamer was
klein, het meubilair' bestond slechts uit
een schrijftafel, een paar stoelen, een met
leer overtrokken canapé, en een mooi kleed
Op het kleed, bij Adela's voet, lag iets
smals en wits. Ik geloof dat ik bukte en
het opraapte, alleen om mijzelf een hou
ding te geven. Het leek een stijf-opgevou-
wen briefje, maar toe ik het in mijn vin
gers had, merkte is dat het alleen maar
een stukje krantenpapier was, stijf in el
kaar geknepen, zoodat het een soort van
wig was. .(Wordt vervolgd).