Redders opvarenden Sch. 68 gehuldigd - Werkzaamheden Groote Kerk LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad [Isle Jaargang FEUILLETON Het huis der mysteries Uit het Engelsch door H. A, C. 3. 1) Ik was op het punt van te gillen. Ik zou gegild hebben, indien niet mijn keel plotse- "ng verlamd was. Eén seconde, welke min stens tien leek, stonden wij daar, ik met hand tegen de deur van de kamer tan mijn patiënt, op het punt naar binnen Je vluchten, en hij, leunend tegen de trap- kuning. Hij was een jonge man, van omstreeks jaar. die, wat zijn neus en voorhoofd "'rol, nogal erg op Bayard Thatcher leek' i!in kin echter was slap. zijn mond bleek u!tWn beetje week, en hij had zware oog- '-«en, en zijn oogen maakten een indruk l?" zwakte. Geleidelijk zakte mijn angst. moest de geheimzinnige Dave Thatcher 'in, over wien zij gesproken hadden i 'Jtee's echtgenoot, van was een vreemde ontmoeting. Geen ons beiden sprak; geen van ons beiden wen te ademen; het was precies of wij 'ïk een betoovering verkeerden en leven- fc Maren' H'i stond daar en zag er vreese- olcek en vermoeid uit. alsof het leven a' bem weggevloeid was. Toen hij zich hli h i e-?erl en de traP verder opliep deed ji "et zóó slap, zóó merkwaardig leven- ttrhr v de betoovering heelemaal niet wak. ii; trok mij in de slaapkamer té- en leunde tegen de deur. Hij was niet dronken, daar was ik zeker van. Maar hij keek en bewoog zich, alsof hij slechts half bij kennis was. Het was, alsof zijn geest weg was, en alleen zijn lichaam bewoog, in een soort van zinsver bijstering. Wat was hij aan het doen, ter wijl hij in dien toestand rondsloop midden in den nacht, terwijl de rest van het huis al urenlang in slaap verzonken was? Het is misschien onnoodig te vertellen, dat ik dien nacht niet tot slapen kwam. Toen het licht werd, zat ik nog, in één spanning, op den rand van de chaise- longue, die ik buiten de lichtstreep, die uit de badkamer kwam, had geschoven, terwijl ik gelijktijdig mijn oogen op de deur en op het raam gericht hield wat, daar zij vlak tegenover elkaar waren, een beetje onbegrijpelijk klinkt, maar, onder die om standigheden, heel eenvoudig was. Om streeks drie uur hield de regen op. wat een verademing was: ik werd moe van het pro- beeren de geluiden te onderscheiden op het balcon, terwijl de regen zacht rulschte. Toen de zon opkwam, had ik twee dingen vastgesteld: ten eerste, dat Bayard That cher zeer waarschijnlijk het slachtoffer ge weest was van een moorddadigen aanval en waarschijnlijk nog meer slachtoffer zou worden; ten tweede, dat ik mijn verpleging opeens in den steek zou laten. Ik liet mijn verpleging niet in den steek; ik heb nooit een verpleging in den steek gelaten, ofschoon de tijd kwam, waarop ik bitter berouw had. dat ik niet, bij de eerste aanduiding van iets ongewoons, mijn biezen gepakt had. Toen de koele morgenlucht zachtjes de kamer binnendrong en de zon de toppen der iepen aanraakte, stond ik op, rekte mijn stijf geworden ledematen uit. en ging het licht in de badkamer uitdoen. Toen ik terugkwam, bewoog mijn patiënt zijn ge wonden arm, was onrustig, en mompelde iets. Ik kwam bij het bed, meenend, dat hij mij geroepen had. Hij was nog in slaap. Maar, toen ik mij over hem heen boog, zei hij heel duidelijk: „Je kunt naar de maan loopen, Allen Carick", en daarna voegde hij er met moeite aan toe: „Nita's graf". Ik ben er zeker van, dat hij dat zei; ik heb er daarna voortdurend over nagedacht. Het is waar, dat hij sprak, alsof hij de woorden er pas na groote inspanning uit kreeg, maar zoo praten menschen altijd in him slaap, en, zooals ik zeg, de woorden waren zeer duidelijk. Daarna stierven de woorden in gemompel weg, hij bewoog zich weer, opende zijn oogen, en keek mij aan, met een verlegen heid, die sterk geleek op angst. „Wat wie ter wereld Zijn gelaat klaarde op. „O, u bent de zuster, natuur lijk. U lijkt op een Walküre met dat han gende haar U bezorgde mij een soort van schok. Ik was aan het droomen." „Wat droomde u?" Ik ging mijn muts en haarspelden zoeken. „Wat? O, iets geks. 't Regende vannacht, niet?" „Ja, 't regende." Ik maakte vóór den spiegel mijn haar op en zette mijn witte muts op. Daarna ging ik naar het balconraam. De door den regen doorweekte tuin zag er schoon en helder en vroolijk uit, alsof hij juist zijn gezicht had gewasschen en er schik in had; hier en daar zag ik de schit tering van de regendruppels op het teere groen. Het grasveld was helder groen, een dik roodborstje voelde zich gelukkig met het happen naar wormen, en ergens in de boomên zat een Vlaamsche gaai, in een ongewone vriendelijke stemming, en liet zijn zacht-klinkende geluidjes hooren. Reeds begon de schrik, dien ik 's nachts gehad had, op een droom te gelijken, en te verzwakken. Ik keek naar het balcon. De ligstoel stond opgevouwen tegen den muur. En er waren onomstooteiijke bewij zen, dat de man, die op het balcon had staan loeren, werkelijkheid en geen geest geweest was, en geen product van mijn ver beelding, Het eene was een klein kloddertje modder; het zag er uit, of het een voetstap geweest was. maar was heelemaal niet als een voetstap te herkennen. Maar den vori- gen dag was de vloer van het balcon vol maakt schoon geweest. Het andere bewijs was een natte witte envelop, dié vlak onder den een beetje vooruitstekenden rand van het raam ge vallen was. Hetgeen mij later het meest bezig hield, was het feit, dat de ligstoel netjes opge vouwen tégen den muur stond. Ik had hem opengeslagen achtergelaten, en niemand was sinds dien van de kamer op het balcon gegaan. Zooals ieder weet is een ligstoel een buitengewoon onhandig ding om op te vouwen en lastig en grillig en gewoon aller lei verwikkelingen te bezorgen. Geeh ge wone landlooper of dief zou de moeite nemen om hem op te vouwen en hem tegen den regen te beschermen. Daarop bukte ik mij, en raapte de envelop op. Ei- stond geen adres op, en zij was niet dicht geplakt. Ik opende haar. HOOFDSTUK III. „Wat is dat?" vroeg Bayard scherp. „Wat is dat?" Ik had het papier al in de envelop ge daan. Het was een gewoon blad schrijf papier, opgevouwèn in de envelop gestoken. Maar het vreemde er van was. dat het heelemaal onbeschreven was. Ik zou er misschien een schijntje van begrepen heb ben, als er iets op geschreven was, maar zooals het nu was, was ik heelemaal in de war gebracht. „Geef aan mij", beval Bayard Thatcher, kort en krachtig. „Het is voor mij bedoeld. Wat beteekent dat, om het open te maken en te lezen?" „Het is niet aan u of aan iemand anders geadresseerd", zei ik energiek. „Hier is het. En het is een gewoon stuk wit papier." Hij pakte het ongeduldig vast, bekeek het met een scherpen bljk en keek mij boos aan. „Er was iets binnen in. U nam het er uit." „Dat heb ik niet gedaan." Misschien overtuigde hem mijn gerecht vaardigde verontwaardiging. In ieder geval bleef hij dreigend naar het papier staren. Plotseling glimlachte hij, alsof hij iets be grepen had. „Gooi het in de prulleniand, miss Keate", zei hij. „Het is alleen het teeken van een nieuwe poging om mij beet te nemen." En hij lag daar, glimlachend, te kijken naar het mahoniehouten voeteneinde. Het was toen, geloof ik, dat mij de gedacHte door mijn hoofd ging, dat degeen, die zoo beslist Bayard Thatcher's einde wou ver haasten, daar misschien een goede en gel dige reden voor zou hebben. Het feit was niet te loochenen, dat er soms een blik in zijn geel-grijze oogen was, die mij een ril ling over mijn rag bezorgde En hoewel iemand, die voor zijn leven vreest, een beetje zenuwachtig kan zijn. stond mij de manier, waarop hij tegen mij sprak, niet aan. Maar, in ieder geval, plicht is plicht. (Wordt veryglgd DE VOORBEREIDENDE WERKZAAMHE DEN VOOR DE PLECHTIGE HUWELIJKS INZEGENING IN DE GROOTE KERK. Veranderingen in 't interieur. Uit 't midden gedeelte zijn de stoelen en banken verwijderd Z.D.H. PRINS BERNIIARD ALS HUZAAR op vierjarigen leeftijd, welke foto wij pu- tliceeren, in verband met de benoeming van den Prins tot ritmeester der Huzaren. V AN HET STA ITSSPOORSTATION IN DE RESIDENTIE ARRIVEERDE DF, DELE GATIE VAN DEN SULTAN VAN JOGJAKARTA ter bijwoning van de Prinselijke huwelijksplechtigheden. De zoon en de dochter van den Sultan met haar echtgenoot. Links de heeren de Vries en Keiler, namens de Stoomvaartmij. „Nederland" aanwezig. KONING EDWARD'S VOORGENOMEN HUWELIJK. De Engelsche minister-presi dent Baldwin en minister sir John Simon, bij het verlaten van Downingstreet 10 op weg naar het Lagerhuis. DE REDDERS VAN DE BEMANNING VAN DE SCH. 68, opvarenden van de sleepboot „Nestor", werden op het kant-oor van de reederij van de firma Wijsmuller te IJmuiden gehuldigd door de Noord-Zuidhollandsche Reddingmaatschappij en ontvingen herinnerings-geschenken. VIJF AMERIKAANSCHE OORLOGSSCHEPEN BRACHTEN EEN BE- ZOEtt aan de haven van Priok. Aan boord van de „Augusta" wordt ge neraal Bakker, divisie-commandant te Batavia, begroet door den chief of staff Capt. R. T. Mc. Connell.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5