Bij den sterfdag van Mozart Echte en oprechte Sinterklaasmannen Jte Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 5 December 1936 Vijlde Blad Ho. 23528 Zijn ontslag uit den hofdienst Sint Nicolaas op Terschelling (5 December 1791) Hoe een oud-Hollandsch feest naar Oost-Friesland werd overgebracht Geschiedenis wordt eerst interessant, nanneer we de feiten niet alleen „kénnen", maar ze ook „begrijpen". En begrijpen doen we 2e alleen, wanneer we inzicht ge kregen hebben in het „verband" tusschen de feiten. Een simpel gebeurtenisje, dat zich in 1781 te Weenen afspeelde, biedt een wel kome gelegenheid om dit te demonstree- ren. We zullen zien, dat dit kleine gebeur tenisje plotseling een enorme beteekenis krijgt, zoodra wij het in zijn samenhang met het overige gebeuren brengen. We moeten beginnen met een vluchtige rchildering van de Duitsche maatschappe lijke verhoudingen van de 18de eeuw, die den achtergrond vormen van het blijspel letje met het droevige slot, waarin Mozart en graaf H. Coloredo, vorst-aartsbisschop ïan Salzburg, in wiens dienst dc groote I componist Mozart stond, de hoofdrollen I vervulden. Het Duitsche Rijk bestond in de 18de eeuw uit 360 geheel souvereine en ruim 1500 half souvereine staten en staatjes. De grootste waren de Oostenrijksche erflan den, de kleinste het Burggraafschap Eheineck. De burggraaf regeerde daar, zoo als het in de staatsakten van dien tijd woordelijk heette, over „twaalf onderdanen en één jood". Alle Duitsche vorsten hadden volgens het onverdachte getuigenis van Frederik II van Pruisen de aspiratie het hof van Lodewijk XV zoo goed of zoo kwaad als het ging te copieëren. Zoo liet iedere Duitsche vorst, als de middelen het eenigszins veroorloofden, een Versailler slot bouwen. De eerste helft van de 18de eeuw werd daardoor het groote tijdperk van de Duitsche slotarchitectuur. Van den grootheidswaanzin van sommige vorsten kunnen we ons eerst een voorstel ling maken, wanneer wij bijv. bedenken, dat in het kleine Wurtenberg met zijn 500.000 inwoners, binnen den tijd van 50 jaar naast het halve dozijn reeds voorhan- dene vorstelijke paleizen en buitenverblij ven, niet minder dan twee nieuwe groote paleizen en vier lustsloten uit den grond verrezen. Het grootste, te Ludwigsburg. bood plaats aan een hofhouding van 2000 personen en 800 paarden. Iedere vorst had verder, hoofdzakelijk voor representatieve doeleinden, zijn leger, al waren het maar twintig man, die (histo risch!) des morgens in infanterie-unifor- men levensgevaarlijke schermutselingen met een denkbeeldigen vijand uitvoerden, des middags in kurassier-uniformen met wapperende paardenstaarten op de blin kende helmen en natuurlijk te paard, de wacht voor het paleis van den gebieder betrokken, en des avonds uitgedost in keu rige en kleurige livreien met veel goud galon, aan tafel bedienden. En zoo had ook iedere vorst zijn hof muziek. De hofopera's te Weenen. Stutt gart, Dresden. Mannheim hadden toen ter tijd een wereldreputatie. Aan de kleinere en kleinste hoven behielp men zich met goedkoonere krachten. Veelal werden slechts kamerdienaren en lakeien geënga geerd, die een instrument bespeelden. Op die manier was het ook aan de kleinste hoven mogelijk de hoffeesten (en het was toen lederen dag feest) met muziek op te luisteren. Musici hadden in de 18de eeuw maar drie bestaansmogelijkheden. Ze moesten óf wel als hofmusicus, öf wel als kerk musicus, óf wel als stadsmuzikant dienst nemen. Onder stadsmuzikanten mogen wc ons vooral niet onze tegenwoordige stede lijke orkesten voorstellen. Het waren slechts een troepje blazers, die op gere gelde tijden koralen van den kerktoren over de daken van het stadje neerschet- terden, bij feestelijke gelegenheden, verlo vingen. verjaardagen enz. serenaden brachten, of de straten en pleinen vol vreugde toeterden, als een of ander hoog geplaatst personage het stadje met zijn bezoek vereerde. Ook een man als Mozart was door de maatschappelijke verhoudingen van zijn tijd gedwongen een betrekking aan een of ander hof te zoeken. Het hof van Salzburg kwam daarvoor op de eerste plaats in aan merking, aangezien zijn vader Leopold Mozart, daar al sedert jaren aangesteld was. Maar de jonge Mozart, met zijn prachtig gevoel van eigenwaarde en zijn onstuimige vrijheidsliefde en zijn agressieven vrij heidszin moest zich op den duur in dien knellenden hofdienst alles behalve op zijn gemak voelen. Bovendien werd het hem hoe langer hoe duidelijker, dat zijn kansen om buiten het kleine Salzburg bekend en beroemd te worden, uiterst gering waren. Alle pogingen echter om elders een enga gement te vinden (zooals bijv. aan het hof te München en te Mannheim) mislukten, móésten mislukken. Wij zullen aanstonds zien waarom, Hij bleef dus noodgedwon gen in Salzburg, tot plotseling 1781 de onvermijdelijke klap op de vuurpijl kwam. Coloredo reisde in het voorjaar van dat jaar, voor eenige maanden met groot ge volg naar Weenen. Tot het gevolg be hoorde o.a. zijn hofcomponist en hofpiano- virtuoos Wolfgang Mozart, zijn hofzanger Ceccarelli en zijn hofviolist Brunetti. Reeds in den eersten brief (17 Maart) van Mozart aan zijn vader, daags na zijn aankomst te Weenen geschreven, kwamen onheilspellend veel dissonanten voor. Hij schreef bijv., dat hij „aan de keuken tafel" moest eten. Het arrangement van de keukentafel was natuurlijk een ge trouwe copie van het arrangement van de hoftafel. Alles ging precies volgens den rang. De rang werd bepaald door de hoogte van het getoucheerde salaris, het salaris hing weer af van de hoogere of geringere gunst, die de leden van het personeel van de zijde van Coloredo genoten. Boven aan de tafel zaten dus de beide heeren lijf knechten, dan volgde in rang dc suiker bakker, een zekere mijnheer Zetti, tdan kwam de muziekafdeeling: Mozart met zijn sjofele salarisje van f. 400 per jaar, Cecca relli en Brunetti. en onder aan de tafel zaten de twee koks, „Ich habe doch wenig- stens die Ehre vor den Koechen zu sitzen", schamperde Mozart in zijn brief. De toon van de volgende brieven uit Weenen werd hoe langer hoe bitterder. Mozart deed zijn uiterste best om zijn vorst ter wille te zijn. Tot laat in den nacht zat hij nog te werken. Als een staaltje van zijn phenomenale scheppingskracht willen wij hier even inlasschen, hoe hij na een vermoeiden dag tusschen 11 en 12 uur 's nachts nog even een sonate voor piano en viool componeerde. De vioolpartij schreef hij op, voor de pianopartij was dat niet noodig: die zou hij morgen immers zelf spelen, en die kende hij natuurlijk noot voor noot van buiten. Maar niettegenstaande Mozart's dienst ijver bleef Coloredo hem chicaneeren en kleineeren. Mozart kreeg telkens invitaties om in de voornaamste huizen van Weenen te musiceeren. Hij werd zelfs herhaaldelijk te eten gevraagd door de gravin von Thun, waar de keizer zelf zoo nu en dan op bezoek kwam. Coloredo zag dat alles met schele oogen aan. Men arrangeerde openbare concerten voor Mozart, die echter in de meeste gevallen niet door konden gaan, omdat Coloredo er gewoonlijk niet toe te bewegen was, zijn toestemming te geven voor het openbare optreden van Mozart. De onvriendelijke houding van Coloredo zal wel door de vrees geïnspireerd geweest zijn, dat het een of ander adellijk perso nage in Weenen hem zijn pianovirtuoos, die zijn composities zoo maar uit zijn mouw schudde en die. wat ook niet te onder schatten was, zoo'n buitengewoon goed- koope kracht was, zou kunnen wegsnap pen. Na een heele reeks van onverkwikke lijke harrewarrerijen vond Coloredo het ten laatste maar het veiligst, de heele muziek afdeeling weer naai' Salzburg terug te expedieeren. Mozart kreeg dus reisgeld met het bevel onmiddellijk zijn koffer te pakken en met de eerstvolgende diligence uit Weenen te verdwijnen. Zoo'n groote haast had Mozart echter niet. Met allerlei han dige en onhandige uitvluchtjes probeerde hij zijn vertrek uit te stellen, tot Coloredo er ten laatste genoeg van kreeg en zijn weerspannigen muziekbediende bij zich ontbood. a Hij stortte bij dit onderhoud ware golven van vorstelijken toorn over het hoofd van den rebel uit, hij vergat zich zelfs zóóver, dat hij hem voor een „kwajongen" uit schold. De philippica eindigde met: „En nu maak dat je weg komt!" Ofschoon de bedoeling van den slotzin niet mis te ver staan was, vatte Mozart het zóó op, alsof Coloredo hem uit zijn dienst ontsloeg. Met een eerbiedige buigingnam Mozart het ontslag aan. Ja, dat was nu precies wat Coloredo niét wilde. Alles werd dus in het werk gesteld om dat ontslag te ver hinderen. Er vonden lange besprekingen plaats tusschen Coloredo's kamerheer, een zekeren graaf Arco en Mozart. Tot eindelijk, nadat vleierijen, en beloften en dreigemen ten niet in staat gebleken waren den op- standigen Mozart van zijn voornemen af te brengen, graaf Arco zijn geduld verloor, den kleinen man bij zijn kraag pakte, zijn rijlaars van achteren tegen Mozarts laken- sche broek zette, en het slachtoffer met een vervaarlijken trap, rakelings langs de meesmuilende heeren lijfknechten de deur uitwerkte. Ziedaar het korte verslag van de ge beurtenissen, die Mozart in de brieven aan zijn vader veel uitvoeriger schilderde. Nu zullen wij trachten dit feit in verband te zien met de groote veranderingen, die ln Duitschland sedert het midden van de 18de eeuw plaats grepen. De maatschap pelijke en daarmede de cultureele verhou dingen waren sedert dien tijd danig uit het evenwicht geraakt en begonnen in Duitsch land te verschuiven in dezelfde richting, waarin ook in de overige West-Europee- sche landen, voornamelijk Frankrijk, het materieele en geestelijke leven zich voort bewoog. Door de mercantilistische politiek der absolutistische vorsten was een groot deel van de burgerij tot rijkdom en tot macht gekomen. Ze wenschten van nu af aan niet langer onder de strenge voogdij van een absolutistischen staat te staan. Ze eischten individueele handelsvrijheid en medezeggenschap in de regeering, zonder welke de economische zelfstandigheid, die voor de verdere ontwikkeling van handel en industrie noodzakelijk was, zich niet zou iaten verwerkelijken. Maar niet alleen op economisch, maatschappelijk en politiek gebied begon de burger zich te laten gel den; hij begon ook een rol te spelen op cultureel gebied. We kunnen slechts op enkele van hte onnoemelijke aantal ver schijnselen wijzen, waaruit dat blijkt. Op architectuurgebied bijv. stuit men sedert het midden van deze eeuw overal op een heftigen tegenzin tegen het zoogenaamde rococo, den hofstijl par excellence, waar mede een gloeiende vereering gepaard ging voor het burgerlijke classicisme. In de schilderkunst was de tijd van de pompeuze plafondschilderingen in paleizen en kerken voorbij. Vorstenportretten waren van nu af aan niet meer representatief, de schilders zagen in de grooten der aarde eerst en vooral den mensch. Het tooneel verburgerlijkte in een ommezien. 1745 ver scheen het eerste burgerlijke blijspel „Bet- schwester" van Gellert), 1755 het eerste burgerlijke treurspel („Miss Sara Sampson" van Lessing). In de litteratuur vinden we hetzelfde verschijnsel: 17471748 werd de eerste burgerlijke familieroman („Das Leben der schwedischen Graefin G." van Gellert) gepubliceerd. En tooneel en litte ratuur bléven van dien tijd af burgerlijk. Op muziekgebied begon overal het verval van de hofopera, de „opera seria". Het burgerlijke zangspel kwam in de mode. In alle steden begon de burgerij concertge zelschappen op te richten, enz. Binnen tien jaar was van de geheele hofcultuur en de hofkunst zoo goed als niets meer over. Alles was verburgerlijkt. En van al de muziek, die in de tweede helft van de 18de eeuw gecomponeerd werd. had niets een zoo gedecideerd bur gerlijk karakter als de muziek Van Mozart. Dat moge vreemd klinken, omdat in alle muziekhandboeken nog het sprookje van Mozart's „rococo-muziek" opgeld doet. Wie zich voor dit probleem interesseert, zij naar de uitvoerige bewijsvoering verwezen in „Die Verbürgerlichung der deutschen Kunst, Literatur und Musik im 18, Jahr- hundert" van Balet. en gebak. Sinds dien tijd, aldus eindigt de legende, krijgen alle zoete kinderen op den verjaardag van Sinterklaas gebak en mooie geschenken. Gelijk de groote en kleine kinderen in Nederland Sinterklaas eeren, eerden ge lijk uit oude geschriften in die streek ge vonden in Oost-Friesland, in het bijzon der te Embden, de grooten en kleinen hem ook. Ook in Embden dezelfde gebruiken, de zelfde drukte, dagen te voren. De kinderen zongen er eertijds vóór 5 December onder den schoorsteen: Sunderklaas, du goode Blood, Geef mi n' stückje sükkergood, Neet to vol en neet toe min, Smeet mi 't man to d'schöstien in. Op Sinterklaasavond verscheen er ook dikwijls de heilige zelf, afgeschilderd als een goed man met langen, grijzen baard, die op een sneeuwwit paard over de huizen reed en overal, waar de kinderen lief en zoet, braaf en vlijtig waren geweest, geschenken gaf, die hij in een grooten zak achter op zijn paard had. De kinderen zetten voor het naar bed gaan borden in de vensterbank. De luiken werden niet gesloten, opdat Sinter klaas gemakkelijk, als hij 's nachts tusschen 12 en 1 uur kwam, de geschenken op het bord kon leggen, want: Sünderklaas Spölt de Baas Tüssken twaalf un eene. De grooten stuurden elkaar borden, om die met geschenken terug te ontvangen. De kinderen zongen: Sünderklaas, dat is een Edelman, Een Edelman is hee, Hee het een Brook van Krinten an, Een Rock van Riesebree. Sien Oogjes sünt Rosientjes, Sien Haar is van Sötholt, Sien Lippen sünt van Sükkergood, Sien Wangen sünt van Gold. De kinderen gingen vroeger naar bed, om vroeger te kunnen opstaan. Als zij den vol genden dag heel vroeg op waren, zagen zij bij het licht der lamp al, wat Sinterklaas gebracht had. Evenals in Holland, waren in Oost-Fries land in vroegeren tijd verbodsbepalingen uitgevaardigd tegen het vieren van Sinter klaas, in Embden op 30 November van het jaar 1667. In Oost-Friesland heeft het lang geduurd, eer er de Kerstboom en de „Weihnachts- mann" algemeen werd. Sinterklaas heeft er te groote heerschappij gehad. En vóór de „Weihnachtsmann" bjacht er de „Stafen" (Stephanus) den tweeden Kerstavond aan Zonder het zich zelf vol bewust te zijn. schreef Mozart voor een ander publiek dan voor den adel. Het hof, en alles wat daar mede tezamen hing, bewonderde zijn vir tuositeit; maar daar bleef het dan ook bij. Men verlangde nog steeds van een com ponist ófwel de representatieve muziek in den stijl van Jomelli en Traetta, ófwel on benullige galante amusementsmuziek, waar Mozart nu juist de meest ongeschikte per soon voor was. Mozarts muziek vonden ze, zooals in tal van berichten en brieven uit dien tijd te lezen staat, te „zwaar", te „gedegen". Het lag dus in het wezen van Mozarts muziek zelf besloten, dat hij zich eerst daags van den hofdienst, waarin hij niet paste, vrij moést maken. Als hij het niet in 1781 in Weenen gedaan had, dan ware de catastrophe onvermijdelijk een jaar later in Salzburg gekomen. Het tragische van het geval was echter, dat Mozart het publiek, voor wie hij eigen lijk componeerde, dus de burgerij, niét be reiken kon. Nergens in Duitschland had de burgerij toentertijd een operagebouw. De burgerlijke concertgezelschappen waren omstreeks 1780 nog betrekkelijk weinig talrijk. De verkeersmiddelen waren toen nog zoo primitief, zoo tijdroovend en zoo kostbaar, dat het reizen voor Mozart uiterst bezwaarlijk, wanneer ook al niet geheel onmogelijk was. Op die manier zou hij anders hebben kunnen probeeren, het publiek zelf met zijn werken bekend te maken. Niet eens met zijn kamermuziek kon hij zijn publick bereiken. De muziek uitgeverij en dit feit was wel het.meest fnuikend voor een vrijen kunstenaar als Mozart stond toen nauwelijks in haar kinderschoenen. Afgezien nog daarvan, dat de weinige muziekuitgevers van de hoven afhankelijk waren en zich dus vrij wel naar den hof smaak moesten richten. Het zou nog twintig jaar duren, vóór de uitgeverij zoover was. Beethoven kon toen als vrij kunstenaar bestaan. Voor Mozart was het in 1780 nog te vroeg. Hij zag het zelf al heel spoedig in. Vandaar zijn wanhopige pogingen om in Godsnaam maar weer een baantje aan een of ander hof te krijgen. dat natuurlijk niet van hem gediend was. En toen begon dat krampachtige jachten om altijd maar nieuwe, rijkere en rijpere werken te scheppen. Éénmaal zou hij toch wel die waardeering vinden, waarop hij meer dan wie ook recht had. En hij com poneerde, en hongerde, en leende geld. en bracht wat hij maar even ontberen kon, naar de bank van leening om verder te kunnen werken, en viel in handen van woekeraars, en componeerde en hongerde, tot hij met 35 jaren ondervoed en over werkt aan tuberculose bezweek. Niemand treft ook maar de geringste schuld. Mozart had het ongeluk tusschen twee tijden te leven. De oude absolutisti sche kunstperiode was hij volkomen ont groeid, en de nieuwe burgerlijke tijd was vooral technisch nog niet zoover ontwik keld, dat ze hem ook maar een arm be staan kon bieden. De „grand-seigneur" Van Swieten, in wiens huis Mozart iedere week een avond kwam musiceeren, gaf zijn weduwe den vriendelijken raad. haar man maar „van de armen" te laten begraven. Dat was het goedkoopste. Op den dag van zijn begra fenis (5 December 1791) sneeuwde het. De weinige „vrienden", die achter de kist liepen, vonden het weer toch wel een beetje erg naar. Ze maakten aan de poort van de stad rechtsomkeert en lieten de doodgravers alleen verder gaan. Na acht dagen kon zich niemand meer herinneren, waar precies het stoffelijk overschot van het grootste muziekgenie, dat de wereld naast Bach ooit gekend heeft, aan de aarde was toevertrouwd zoete en gehoorzame kinderen geschenken. De heilige Stephanus heeft veel overeen komst met Sinterklaas. De eerste Christenen vierden zijn gedachtenis den tweeden Kerstdag. In Oost-Friesland vroeg men elkander: „heist du ok wit to Statens krigen?" Diep avond kwam Stephanus op zijn wit paard over de Wadde. „Hi kaum up 'n witen hingst ur strik surd (vastgebonden) ful Stafensgöder. Da bëner (de kindereni, der nu ardig sint, da kriget 'n ganz deil, da der aber unardig sint, da kriget wit mit 'n tau. In zijn bekende „Terschellinger Volks leven" vertelt de schrijver, Jaap Kunst, o.m. ook van het Sinterklaasfeest op dien avond. „December brengt, als overal, St.-Niklaas- avond, en nergens wordt dit met meer op gewektheid gevierd dan op ons eiland. Evenals dat elders gebeurt, loopen ver- kleede en vermomde mannen en jongens met rammelende kettingen huis in, huis uit, strooien pepernoten, laten angstige kinderstemmen van „St.-Niklaas ka- poen(e)tje" fluisteren en trachten de jonge meisjes in hun kettingen te verstrikken, te rooven en mee te voeren, soms een heel eind de straat op. Daarom zitten dan ook de angstige meisjes op dien avond heele- maal achter in de kamer, verscholen ach ter de andere aanwezigen. Maar het eigenaardigste van het Schel- linger feest zit in de kleedij dier vermomde kettingdragers. Wat n.l. het eiland maar aan bruikbare naturaliën opleverde, wordt hiervoor be nut. Daar had je b.v. een grooten kerel, die in een costuum van bossen heide gehuld was. Bovenop verhief zich een imposante heide-mijter. Een tweede droeg een ge waad van duinhelm, een derde een van stroo. een vierde niets dan schelpen, een vijfde een pak van kippeveeren. Ze pasten wel op te verraden wie ze waren en ieder sloofde zich uit hen te herkennen. 't Geheel maakt den indruk de rest te zijn van een heidensch natuurfeest. dat later, gelijk zoo dikwijls gebeurde, met een christelijk feest vereenzelvigd was gevon den. Een danspartij is als gewqonHik weer het eind vajj alle dingen. Jan ter Gouw, de groote vorige-eeuwsche historieschrijver van Amsterdam, heeft de Amsterdammers „echte en oprechte Sinter klaasmannen" genoemd. Hij had hiervoor bewijzen te over: het noemen eener kerk en straat naar Sinterklaas, het aanbrengen van zijn afbeeldsels in gevels en op hoeken )'an straten, de vereering van hem door shippers, de geschiedenis van het zilveren Sinterklaasbeeld, de Sinterklaasmarkt, de schilderijen en prenten, de verbodsbepalin gen, de beschrijving van het feest vóór de hervorming, door Walich Sieuwertz enz. Waar de Amsterdammers gingen of ston- jten, hielden zij de herinnering aan Sinter- Waas en het Sinterklaasfeest in eere, in °ost en West, in Zuid en Noord. Het is niet bekend, of eertijds ook aan hnord van Nederlandsche schepen het Sin- «r klaasfee st gevierd werd, gelijk op de Duitsche het Kerstfeest. Eigenaardig is het, dat het oorspronke lijk heidensche, overgegaan in een groot katholiek feest, zich voortgeplant of uitge weid heeft ook in die streken, waar in de zeventiende eeuw de Nederlandsche, voor huwelijk de Amsterdamsche. vluchtelingen iugitieven een schuilplaats zochten tegen Alva en vanwege de uitdagingen bleven toeven. jh Embden, in Oost-Friesland, waar zoo- '«en heengingen, vervolgd om het geloof, wachten zij het feest of gaven het nieuwen luister; het feest, gevierd door de belijders >an het geloof, door hen afgezworen. Naai- Embden gingen zelfs zeer velen, "aar waren zij veilig, getuige het rijmpje: Als een moeder in haar schoot Borg zij ballingen in nood. Baar en in geheel Oost-Friesland hebben S Hollanders het Sinterklaasfeest gebracht 01 verlevendigd. Nog omstreeks 1860 gaven zij, die van ouder tot ouder in Oost-Fries land gewoond hadden, dus de echte-stam, de voorkeur aan het Sinterklaasfeest boven het Kerstfeest. De oudheid der viering bewijzen Oost- Friesche kinderliedjes en verbodsbepalin gen. Er is o.a. nog een Oost-Friesch kinder liedje bekend, dat twijfelt aan de komst van Nicolaas: Sünderklaas kan hier neet komen, Denn hee is al lang al doot; Hee ligt in de kark van Romen Mit sien beide beentjes bloot. Dit liedje is intusschen in strijd met de waarheid. Sinterklaas, gestorven in 327, ligt begraven in de kerk, gewijd aan den heiligen Stephanus, in Apulië, in Zuid-Ita- lië. Zijn gebeente is daarheen gebracht door kooplieden uit Napels, die het ln 1087 uit een klooster op den berg Sion, in de buurt van Myra, geroofd hadden. Volgens de sage zou uit het gebeente van den heiligen Nico laas langen tijd olie van groote genees kracht gevloeid hebben. Zucht naar gewin schijnt dus de Napelsche kooplieden tot den roof gedreven te hebben. Te Myra is Sin terklaas bisschop geweest. Tot deze waar digheid werd hij om zijn vroom leven en zijn goede werken verkozen. Toen hij nog monnik was, besteedde hij het aanzienlijke, door zijn ouders nagelaten vermogen, tot heil der menschen en ter eere Gods. Waar zich fatsoenlijke armen bevonden, waar gebrek en ellende bij een gezin heerschte, daar kwam plotseling van wien wist men niet hulp. Sinterklaas was steeds de onbekende weldoener, want hij deed zijn weldaden in het verborgene, opdat men de hulp als onmiddellijke gave Gods zou beschouwen. Raad en troost, ver maning en leering maakten hem bemind bij oud en jong. bij rijk en arm. Vele zijn zijn deugden, waaraan de legende de herin nering bewaart. Een arm man, vader van twee mooie dochters, wilde, om uit benarde omstandig- heden bevrijd te worden, deze beide kinde ren om gewin aan den man brengen. Nau welijks hoorde Nicolaas dit, of hij wierp bij de door zorg gedrukte familie door het open venster een groote som gelds in huis. Hiermede redde hij de meisjes en ontnam aan het gezin de nijpende zorg. Hij her haalde deze weldaad vele malen en bereikte erdoor, dat de meisjes een fatsoenlijk huwe lijk konden aangaan. Eens wandelde Nicolaas aan het strand der zee en zag, hoe een arme vrouw met haar drie kinderen bezig was mosselen te zoeken om den honger te stillen. De kinde ren hadden zich te ver in zee gewaagd en waren op het punt in de diepte te ver dwijnen. Moeder en kinderen riepen angstig om hulp. Niemand dan Nicolaas was in de nabijheid. Ofschoon hij niet zwemmen kon, wierp hij zich, onder aanroeping van den heiligen naam Gods, in het water en was zoo gelukkig het eene kind na het andere te redden en aan de dankbare moeder terug te geven. Eens reisde Nicolaas te water. Er ont stond een hevige storm, de golven sloegen over het voortuig. De bemanning liet den moed zinken en staakte elke poging tot be houd. Toen greep bisschop Nicolaas een roeispaan en beval de manschappen het werk te hervatten. Men gehoorzaamde. Het schip en allen, die erop waren, werden ge red. Daarom smeeken zeelui nog in tijd van gevaar den heiligen Nicolaas om hulp en uitkomst. Schippers en zeelui waren voor Sinterklaas bevoorrechte personen, ge dachtig, dat hij in de havenstad Patera, in Klein-Azië, geboren was. In Myra, waar Nicolaas later bisschop werd, en in de geheele omgeving heerschte eens groote hongersnood, want het had er in zeer veel dagen niet geregend. Kruid noch gewas groeide. Het volk liep naar de kerken en bad om regen. Doch de regen kwam niet. Het volk werd radeloos en zei tot den bisschop„Ziet ge, dat God ons niet helpen wil en zich van ons afkeert!" Toen scheepte Nicolaas zich op een klein scheepje in en voer zoolang, totdat hij aan een land kwam, waar het geregend had en waar zelfs koren in overvloed groeide. Nau welijks aan land, zag hij een bakker voor zijn winkel staan. Terstond vroeg hij hem: „Vriend, heb je koren genoeg om mijn scheepje vol te laden?" - „Zeker." zei de bakker, „nog wel eens zoo veel." - „Heb dan medelijden met mij en mijn arme stad, en laad, hoe eerder hoe beter, mijn scheepje. En geef mij ook al het brood en gebak, dat in je winkel is, dan loop ik er hard mee naar huis om het aan alle kinderen te geven; de groote menschen kunnen wach ten, tot het koren komt." Sinterklaas pakte al het brood en gebak uit den winkel bijeen 'en liep. zoo hard hij loopen kon, ermee naar huis. De kinderen, die al lang wisten, welk 'n lieve, goede man Sinterklaas was, stonden hem op te wachten. Toen zij hem zagen, draafden zij hem tegemoet. En geen van de kinderen liet hij gaan, of zij kregen brood

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 17