De Spaansche hoofdstad gebombardeerd - Het nieuwe Raadhuis van Vught LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad llii Jaargang FEUILLETON el huis der mysteries DE SINT GAAT MET ZIJN TIJD MEE. ït meer op den schimmel of per auto reist Sint Nicolaas. Op de tandem reden Sint Nicolaas en Zwarte Piet door de straten van Amsterdam. IIET NIEUWE RAADHUIS TAN VUGHT. Het voormalige Huize Leeuwensteyn" is tot gemeentehuis omgebouwd. HET EERSTE IJS. Zou het houden? Dc vijvers van het Gemeentemuseum in de residentie waren reeds met een ijslaagje bedekt en natuurlijk beproeft dc jeugd de houdbaarheid. IE SPAANSCHE BURGEROORLOG. Nog steeds blijven de Regee rings troepen in iadrid tegenstand bieden. Van de zijde der Nationalisten vinden tal van aanvallen at de lucht plaats. Deze bomaanvallen brengen groote schade toe aan de verschil lende gebouwen. Foto van de Puerta del/So), na een bombardement. LONDEN BIJ AVOND. Een karakteristieke foto, genomen van een der drukste punten in-de Engelsche hoofdstad, n.l. Piccadilly Circus, terwijl de honderden lichten zijn ontstoken. DE KONINGIN DER CATHERINETTES voor dit jaar van Parijs, die op het tradilioneele bal werd gekozen. Op de foto mile. Pierrette Gudenkampf, (midden) met links en rechts de eere-dames. Uit het Engelsch door H. A. C. S. HOOFDSTUK 1. laatste week heb ik mijn telefoon af- en slaap ik beter. Ik merk, dat ik Heer plotseling wakker word, en dan donker instaar, om te luisteren. Te elke zenuw gespannen, alsof ik «■heb voor wat ik dadelijk zal hooren. angzamerhand dringt het tot mij door, telefoon niet belt. dat de Thatcher- 'oorbij is, en afgesloten. -a altijd met een soort van schok. mij dit bewust wordik voel mij ■«arend moe. uitgeput, en op het punt Hauw te vallen, als of ik zooeven aan t*n of ander dreigende gevaar ont- te .h- S® ik, een tijd lang al, eenige belang- 2?! heb voor de eenvoudige psycholo- yl kwesties, deed ik mijn best, mijn ^Moeilijkheden, die mij zóó hinderden, tsal7jeeren en hwam tot de conclusie, ILr^n angst heb voor de telefoon. j; °»als ik zei. heb ik haar afgezet, iïjhap ik veel beter. '2*1 leven er vele dingen in mijn ■Pngen, die verschrikkelijker zijn jdefoon. Bij voorbeeld de manier, bayard Thatcher's hoofd verwron- Ook het bloed op het verkeerde kieedje Ook Dave's spookachtige oogen, toen ik hem het laatst zag. bij dat eigen aardige graf. En, wat merkwaardig is, ook de zware geur van den regen, die, in een zomernacht, neervalt op rozen. Maar, bij slot van rekening, was het de telefoon, die mij riep, en waardoor ik in de Thatcher-zaak betrokken werd; die mij riep, om Bayard Thatcher te verplegen, die, volgens het zeggen van dr. Bouligny, zichzelf, bi] ongeluk, een schotwond had bezorgd, terwijl hij een revolver aan het schoonmaken was. Hij was niet ernstig ge wond, zei dr. Bouligny, maar miss Adela Thatcher had er op aangedrongen, een ge diplomeerde verpleegster te laten komen. Uil de manier, waarop hij sprak, kreeg ik den indruk, dat Adela Thatcner's wil wet was. De telefoon haalde mij uit bed, pre cies om half drie, in den preltig-koelen zomernacht; ik weet het uur, omdat ik mij herinner hoe ik met de eene hand mijn pogen wreef, terwijl ik de andere naar mijn wekkerklokje uitstak, en ik was benieuwd oi het een ongeluk of een baby was. De dokter gaf, nogal haastig, uitleg van het geval; zei, dat het ongeluk ongeveer een half uur geleden gebeurd was, dat hij de wond verbonden had en orders voor mij zou achterlaten, en wilde dat ik dadelijk kwam. Ik onderdrukte de neiging, hem te antwoorden, dat ik veel liever wilde uit slapen, pakte snel enkele dingen in een tasch, nam een iocaaltreintje, en liep ai heel gauw langs het een beetje opgehoog- ut graspad, dat wel fluweel leek en zóó dik met kort-geknipt gras bedekt, dat. mijn stappen heelemaal geen geluid maakten liet pad liep diagonaal van den dwarsweg af, dwars over de uitgestrekte grasvelden, die om het Thatcher-huis heen lagen. Het was dat koele, prettige, schemerige uur vóór zonsopgang, en ik herinner mij duidelijk, al kan ik het nu haast niet meer gelooven, dat ik een gevoel van viede en lust en kalmte had, dat teweeggebracht werd door het breede groene grasveld, dat zich in de mistige schemering vóór mij uit strekte, en door de vage omtrekken van 't struikgewas en door het slaperige gesjilp van de vogels in de groote oude boomen, en door het huis zelf, dat, half zichtbaar, vóór mij opdoemde. Het was een oud huis van poreuze steen, met heldere witte ran den, dat met een zekere zelfvoldaanheid daar tusschen de boomen stond, een huis van een onbepaalde architectuur, met hier een torentje, daar een erker, en hier en daar, onverwachts, een vleugel; een huis, dat eenmaal een zuiver geheel was, maar waaraan in den loop van verschillende ge neraties bijgebouwd was. Het was nu een rammelend mengsel van vele soorten archi tectuur, maar de indruk, dien het gaf, was nog altijd prettig, en van een bekoorlijke waardigheid De groote voordeur stond open, alleen was er een tusschendeurin de hall daar achter brandde licht. Toen ik een laatste teug van de zachte morgenlucht inadem de, die een mengsel was van de geuren van slapende bloemen en het dauw-gedrenkte, pas-gesnoeide gras. en het lage portaal in stapte, kwam een vrouw de trap af, de hall in, om de deur open te maken. Zij was een kleine vrouw, nog niet veel ouder dan vijftig, giste ik, in een zacht-lila zijden sleepjapon, die met kant was afgezet, wel ke over haar polsen viel. Zij zag er bezorgd en angstig uit, maar had haar zelfbeheer- sching niet verloren. „Zuster Keate?" Het was een zachte, nogal hooge stem, met een fijne nuancee ring, en zeer bedaard. Het soort van stem, dat in mijn meisjesjaren „elegant" ge noemd werd. Of verfijnd. Zij ging door: „Ik ben Adela Thatcher. Wilt u dezen kant meegaan, alstublieft?" Zij ging in de richting van de trap, en tk volgde. Het licht van boven viel regel recht op haar gezicht en op haar grijze haar, dat, zooals ik instinctief voelde, in een, voor haar ongewonen, toestand van wanorde was. De arrogante kromming van den neus. die ik later ontdekte dat de That- cher-neus. was, werd in haar gezicht ver zacht tot een lijn van niet-onaangename waardigheid, en haar ietwat vochtige blau we oogen waren half-dicht als van iemand, die bijziende is. Zij was niet groot, en, hoe wei zij nogal dik was in haar middol en oeupen, was zij tamelijk slank, maar zij maakte den indruk van statigheid cn zelf- oewuste waardigheid. Haar hand op de gladde leuning was wit, onder de kant, maar een beetje breed en met dikke knok kels; het was een edele, maar geen ge voelige hand Op dat oogénblik zag ik heel weinig van de donker-glimmende trap en hall. Ik zag er weinig van, maar, op ditzelfde oogénblik waren er dmgen, die ik onmiddellijk van dit huis wist. Ik wist, dat er blinkende oadkamers waren, die kwistig waren inge richt en toiletten, met mooi linnen en met een fijne lavendelgeur; ik wist, dat er vele boeken en mooie oude kleedjes en antieke portretten waren, welke met zorg waren opgehangen; ik wist, dat een vlek op het zilver dat zeker soliede en oud zou zijn als een vlek op de familie-eer zijn zou, en dat één van het personeel voortdurend roode knieën zou hebben, tengevolge van 't boenen van de vloeren en van het oude mahoniehout Wij kwamen in een ruime, frissche bo- venhall. Bij een deur, bijna recht tegen over de trap, stond een jonge vrouw, in een dunne gele ochtendjapon, die blijkbaar op ons wachtte. Haar kleine hand hield de deurknop vast van de kamer, die zij juist scheen verlaten te hebben; haar donker haar was van achteren opgestoken, op een merkwaardig-vluchtige manier, en zelfs in dat haastige oogénblik was.ik mij bewust iets te voelen, dat. bij.na een schok was. Deze jonge vrouw had een indrukwekken de schoonheid, Nu is schoonheid een gevaarlijk woord, een waarmee men spaarzaam moet zijn, en dat men niet onnadenkend moet gebrui ken, maar voor Janice Thatcher is het het eenige woord. Maar tot vandaag weet ik met, waarom zij mooi was. Ik veronderstel, dat zij regelmatige trekken had en een be vallig figuur. Ik weet, dat haar zwarte haar zacht en gegolfd was en een warm-bruine kleur had. Ik weet, dat zij een roomkleu rige huid had, welke aan de magnolia deed denken; zeer donkere grijze oogen, welke open waren en diep, onder goed-gevormde wenkbrauwen en lange wimpers, geloof ik. Maav vele, vele vrouwen hebben dat alles, er. zijn toch niet schoon. Neen, het was iets fijns iets geheimzinnigs; een soort van in nerlijke vlam, iets, dat., bij oogenblikken, gloeide als de stralende vlammen van een helle opaal, wanneer men die in het licht houdt- (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5