it er met Ian Hein gebeurde, toen hij Sinterklaas wilde zien Zijn vader vond hem op het politiebureau OPLOSSINGEN .loeder, 't is heusch waar!" zei Jan rol overtuiging. „Paultje heeft het rteld en die weet het van zijn groo- >er". maar vent", sprak Moeder. „dat (an Sinterklaas komt 's avonds laat anje aan. Dan liggen al die kleine s en meisjes van zeven jaar al lang warme bedje en als hij niet te moe de Je, dan rijdt de goede Sint met >g dienzelfden nacht over de daken, jd om te rusten heeft hij niet. Hij die honderdduizend steden en dor- •zoeken en heeft zijn handen dus De dag daarop was het Woensdag en dus was er 's middags geen school. „Ga nu maar gerust met ons mee. 't Is heusch .vaar. Sinterklaas komt! We gaan in elk geval naar de1 kade om de boot te zien aankomen Jan Hein bleef in gedachten staan. Zou hij dat durven? Stiekumpjes weggaan, en dan naar de kade en dat schip zien? Wat was het leven nu opeens moeilijk voor hem! „Als Je mee wilt, dan kom je maar naar ons toe", riep Paultje hem achterna. „Om twee uur moet je dan bij ons zijn". Jan Hein kon nauwelijks zijn boterham- toen gingen de drie jongens naar de kade om de boot te zien aankomen. helpt die zwarte Piet hem ook nog id. En ga jij nu maar vast naar ho- r kleed je daar als een groote jon- st alleen uit- Je poetst je tanden en >mt moeder je in bed leggen en lek- dekken!" Hein was heusch een verstandig ke- an zeven jaar. Natuurlijk gebeurde 1, dat hij ondeugende dingen deed kwam het voor, dat hij niet luis- Bn als hij koppig was, dan kreeg hij ijn zin. Óp al die dingen volgde dan n die was héél erg, want er bestond reurigers voor hem dan thuis blijven its van met moeder wandelen en kijken van electrische spoortjes of ichines of heele boerendorpen. En der voor straf geen verhaaltje voor- 11 was hij een paar dagen onder den na de grootste beterschap beloofd jen. avond ging Jan Hein zeer lang- laar boven, kleedde zich vlug uit. héél goed z'n tanden en was juist klaar, toen Moeder binnenkwam. Jte hem lekker onder de wol. „En", toen, „nog een paar dagen en dan 6 Dec. We zullen maar eens afwach- it de goede Sint dit jaar rijdt!" ïn enkele minuten sliep Jan Hein t, dat zelfs 'n kanonschot hem niet kon maken. Den volgenden dag ij vroeg op, ontbeet flink en toen Vader hem met de fiets naar Daar was Paultje ook al. „Sinter- somt morgen, Woensdagmiddag om ir met de boot. Ik weet het héél, tker- Gerrit weet altijd alles pre- n van Sinterklaas weet hij ook al- lield Paultje vol. was nu alweer dat-, rare in Jan hoofdje! Hij zou zoo graag gaan maar Moeder sprak altijd over 'n oot en zij geloofde niet dat Sinter- iverdag kwam. Hoe moeilijk was dat ituurlijk wist zijn Moeder alles het ite, maar waar het Sinterklaas be- in Gerrit, die groote broer van Paul- :h niet vergissen. O, wat was dit t voor Jgn Hein! lee jongen, Sinterklaas slaapt over- hij 's nachts rijden moet. En nu hpen!" uien opeten en zijn melk drinken. Het eene oogenblik was hij vast besloten mee te gaan, en het andere als hij zijn Moeder aankeek, weifelde hij en besloot hij ge hoorzaam thuis te blijven. De wijzers van de klok wezen één uur aan, half twee- Toen was zijn besluit ge nomen. Hij zou gaan! Hij mocht een beetje op straat spelen met de autoped. „Een uurtje", zei z'n moeder. Maar Jan Hein bedacht net, dat twee en één gelijk is aan drie. En om drie uur zou de Sint komen. Toen hij eenmaal buiten was, verdwenen alle weifels en twijfels. Hij vloog op zijn autoped over de straat, stak over en stond voor het huis, waar Paultje woonde. „Ze zijn net den hoek om", zei hun moeder. „Ga ze maar gauw achterna. Weet je moeder, dat Je mee bent?" Jan Hein knikte. Brrr, wat was dat erg! Hij had gejokt! En op eens waren er tal van z'n verwachtingen weg. Zou hij maar liever teruggaan? Daar draaide Paultje zich om. trok Gerrit aan z'n jas, en beiden wenkten Jan Hein om voort te maken- Die zette het op een loo- pen en toen gingen de drie jongens naai de kade om de boot te zien aankomen Wat een drukte was er aan de kade! Mannen, vrouwen en veel jongens en meis jes. Ze zongen allemaal van; „Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan". Maar hoe Jan Hein ook over het grauwe water duurde, van een boot was niets te zien. Had hij maar een verrekijker, bedacht hij. Dan zou hij het allereerst als een kleine zwarte stip de boot kunnen zien. Jammer, dat hij die niet had. Zoo peinsde Jan Hein en toen hij iets aan zijn vriendjes wilde zeggen, en zich omkeerde, waren ze ver dwenen. O, wat schrok hij toen! Hoe zou hij ze terugvinden tusschen al die men- schen? Dat leek hem onmogelijk. Hij liep tusschen de menschen langs de kade. tot dat hij opeens een heel groote klok zag. En toen hij goed keek, zag hij, dat het half vier was! Dus moeder had toch gelijk ge had. Een snik kwam in zijn keel en tranen vulden zijn oogjes. Die lieve Moeder! En gejokt had hij ook nog! Hoe zou hij nu alles weer goed maken? Hij voelde wel. dat hij iets heel erg ondeugends had gedaan en de straf zou dus niet uitblijven! Was hij maar weer thuis! Hij zou alles eerlijk aan Moeder opbiechten, ook, dat hij ge jokt had. Opeens zette hij het op een loo- pen. Hij liep en draafde steeds maar door. Maar, ach! Hoe moest hij thuis komen, hij kende niet eens den weg! En nu werd hij nog bang ook. Als hij den weg eens niet vond en Sinterklaas hem vannacht op straat ontdekte! Hij dwaalde door de stad. Rende de eene straat in en de andere uit. Hij keek niet één keer naar de winkels. En nu werd het al donker en regendruppels voelde hij ook al in z'n gezicht. Was hij maar weer thuis, thuis, thuis! Vader was er nu ook ai, en wat zouden ze beiden ongerust zijn. Hij huilde nu niet meer zachtjes, nee, hij snikte, en rende maar voort. Intusschen was z'n Moeder héél erg on gerust geworden. Het was al vijf uur en nog was haar Jongen niet thuis. Ze besloot naar Paultje's Moeder te gaan, toen ze be dacht had, dat Jan Hein misschien naar de kade was. Ze had heelemaal niet ge weten, dat Sinterklaas met 'n boot zou ko men. „Hij is met Paul en Gerrit meege gaan. maar die zijn al lang thuis Ze had den Jan Hein verloren, en nadat de boot om vier uur was binnengekomen, en zij Sinterklaas hadden gezien, waren ze naar huis gegaan, nadat ze eerst nog naar Jan Hein hadden uitgekeken", vertelde de Moe der van dc vriendjes Jan Hein's Moeder was verschrikkelijk ongerust! Als er maar geen ongeluk ge beurd was. Stel je voor dat hij in het wa ter was gevallen. Misschien zat hij wel er gens alleen op een bank. Ze dacht aan aile mogelijke rare dingen en begon, thuis gekomen, te huilen. „Wat 'n ondeugende jongen", zei z'n Vader, toen hij thuiskwam. „Ik zal naar de politie gaan en vertellen, wat er gebeurd is". Hij sprong op z'n fiets en kwam erg ongerust op het politiebureau aan. En wat zag hij daar? Daar zat Jan Hein, een klein ongelukkig ventje, doornat en doodmoe, op een stoel te huilen. „Vader, vader!" gilde nij. en toen begon hij nog harder te huilen. „We hebben hem dicht bij de kade ge vonden meneer", zei een groote, dikke agent. „Hij wist den weg naar huis niet. Hij vertelde, dat hij Jan Hein Brugmans uit de Dwarslaan was. We namen hem mee en hij heeft ons alles verteld, hoe het ge gaan is Hij heeft heel erg verdriet, me neer, dat hij gejokt heeft en niet naar z'n Moeder luisterde". Die brave goeie agent, die dacht natuurlijk: „het is bijna Sinter klaas. Ik zal maar 'n beetje helpen, om al- 1"S maar goed te maken. Want 't zou toch héél erg zijn, als hii od fi Doe eeen ca deautje vond!" Jan Hein's Vader bedankte de agenten, "n nam toen zijn zoontje mee naar huis. Een heel verlegen jongetje kwam toen bij zijn moeder. „Moeder, moeder, ik heb zoo'n verdriet, dat ik niet geluisterd heb, en dat ik jokte!" Hij kroop op haar schoot en vleide zich tegen haar aan. „Eigenlijk moesten we beiden heel erg boos op je zijn. We zullen er echter niet meer over praten. Naar de kade zul je wel nooit meer gaan. En je weet de straf, die op jokken staat! Dezen keer zullen we hem nog maar eens vergeven, niet Moeder?" Dien avond bracht Moeder haar jongen naar boven. Hij was zóó moe, dat hij niet meer kon loopen! En zijn tanden hoefde iiij ook niet te poetsen. De dagen, die volg den, was hij heel verstandig en deed hij niets ondeugends. En Sinterklaas had hem vast ook vergeven, want op 6 Dec- vond hij een dik vertelselboek, een klein spoor tje, rails, een station, rolschaatsen en een héél groote taai-taai. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. 1. Kokend water. 2. Kameel, kaneel. 3. Een vork. een kam. 4. Spinazie, sla. 5. Een houten stoof met een steenen test met een kooltje vuur er in 6. oor Ede sat bes ton Oeffstsee-t. 00£ een ree sla pot 7. Pop. 8. De weg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 15