Verdwaald!
DE APPELDIEF
8)
„Hallo," riep Harm terug. „Nog zoo laat
op 't pad vrindje?"
„Ja, 'k moet nog een boodschap doen
voor mijn moeder."
..Zeker nog werk wegbrengen", peinsde
Harm, toen Bertus voorbij was. „Ja, Ja, 't
zal daar ook geen vetpot wezen."
De groote hond op Zuidwijk schoot luid
blaffend uit zijn hok, toen Bertus het hek
doorkwam, en het erf opging. De jongen
schrok er niets van. HU wist immers dat
de hond vast lag.
Op 't blaffen van den hond kwam de
boerin naar buiten. Ze had vanuit het
keukenraam al gezien wie daar aankwam.
„Koest Nero, goed volk", riep ze, en
grommend kroop de hond weer in zün
hok.
„Zoo Bertus," begroette ze toen den jon
gen. „Je bent nog laat bU den weg."
„Ja juffrouw, moeder had het naaigoed
klaar en toen wou ze dat ik het meteen
maar weg bracht."
„Stakker," dacht de boerin, ,,'t geld ze
ker hard noodig." En hardop vroeg ze:
..Nog altüd geen goed nieuws Bertus? Je
vader nog steeds geen werk?"
„Nee, juffrouw."
Triest klonk het antwoord.
„Nee. hé. dat gaat zoo gauw niet tegen
woordig. Maar jullie moeten maar moed
houden hoor. Als er hier op de boerdery
iets te doen is, voor je vader, dan zal ik
om hem denken."
„Alstublieft juffrouw."
„Kom maar even in de keuken", ging de
boerin weer voort. „Een glas melk lust je
zeker wel."
„Nou, en wat graag."
Meteen werd een vol glas melk voor Ber
tus neergezet en daarnaast kwam een
groot plak koek te liggen.
„Daar weet je wel raad mee, denk ik".
„O ja juffrouw," en met een vergenoegd
gezicht beet Bertus in de koek.
't Duurde niet lang of melk en koek wa
ren verdwenen.
„En nu moet je zeker weer gauw naar
huis eer 't donker wordt? Kijk, hier is het
geld voor je moeder. Berg het eerst maar
goed weg, zoodat je 't niet kunt verliezen.
Zorgvuldig knoopte Bertus het bedrag, dat
de boerin hem gaf, in een punt van zijn
zakdoek en stopte die toen goed diep in
zijn zak.
„Ziezoo", lachte de boerin, terwijl ze wat
appels voor Bertus neerlag, „nu nog die
appels er in, dan heb je onderweg wat te
eten."
Een oogenblik later iiep de jongen met
uitpuilende zakken op den landweg, en
terstond begon hij den raad van de boerin
op te volgen. Gretig beten zijn tanden in
een heerlijke appel.... Maar hij vergat
ook niet om stevig aan te stappen, 't Be
gon al aardig schemer te worden en moe
der had immers graag dat hij voor donker
thuis was? Kijk ginds lag de Olmenhoeve,
't Licht brandde er al. Ja, ze waren nu
natuurlijk allemaal binnen. Harm zou hij
ook niet meer in den boomgaard zien, zoo
als daarstraks. Gek, en toch was 't net of
hij daar iets zag bewegen. Niet de lange
gestalte van Harm, maar een ander, een
kleinere. Of verbeeldde hij het zich maar?
Kwam het misschien door het schemerige
licht? Maar neen, hij vergistte zich toch
niet. Nu kwam die gestalte uit den boom
gaard en 't leek wel of hij in den grond
verzonk. Daar moest hij meer van weten
en snel liep Bertus op de plek toe, waar hij
de gestalte had zien verdwijnen. Maar nog
voor hij de plaats bereikt had, sprong daar
voor hem door een greppel iemand weg,
dien hij niet in 't gezicht zien kon. En te
gelijk stootte Bertus voet tegen iets aan,
waardoor hij zoo lang als hij was kwam te
vallen.
„Ziezoo, appeldief, nou heb ik je toch.
Daar. daar, ik zal je leeren om appels te
stelen", en een paar onzachte slagen kwa
men er op den gevallen Bertus neer.
„Laat me los," riep de jongen, terwijl hij
moeite deed om overeind te komen, „laat
me los, ik ben geen appeldief."
„Bertus jij'" vroeg Harm, terwijl hij van
schrik den knaap losliet. „Bertus, steel jij
onze appels? Dat had ik van jou niet ge
dacht?"
„Maar ik steel geen appels, Harm, toen
ik daar net aankwam, zag ik iemand weg-
loopen. Maar 'k weet niet wie het is."
„Dat's een aardig sprookje Bertus, maar
dat hoef je mij niet wijs te maken. Kijk
eens", en opeens scheen 't felle licht van
een electrisch lantaarntje in den greppel,
„kijk eens, je hebt een van je nesten al
half leeg gemaakt en wat puilt daar uit
je zakken als 't geen appels zijn? O, als je
een ander was, dan kreeg je een flink pak
slaag van me. Maar ga jij nu naar huis.
De kleine Snater is verdwaald
En o, zoo vrees-lijk moe!
De kleine Snater wü zoo graag
Zoo graag naar huis weer toe!
Waar is nu Moeders slootje toch?
't Lij kt alles op elkaar:
't Is steeds: het ééne welland hier,
Het and're slootje daar!
Maar wat hoort Snater daar op
Wel, dat is Moeders stem!
Hoera!.... zijn Moeder komt i
En Moeder roept juist hem!
O. wat is Snatertje nu blij,
Want Moeder brengt hem vli
Naar Vader en het broertje en
Het zusje weer terug!
«Nadruk verboden)
Ze staan al op den uitkijk, hoor!
En wulven met hun poot,
't Is nergens toch zoo heerlijk als.
In Moeders eigen sloot!
ANKr
De baas moet zelf maar weten wat hij
doen wil."
Voor Bertus hierop nog één woord kon
zeggen, draaide de knecht zich om en
ging weg.
Toen hij even later de keuken van Ol
menhoeve binnenkwam, vroeg boer Vro
lijk: „En Harm, heb je den appeldief nog
niet gevonden?"
.Ja ja baas."
De boer sprong op
„Ja? En waar is hij dan? Laat je hem
dan weer ontsnappen? Lummel, die je
bent."
„Nou baas moet je hooien. Ik was daar
straks naar den boomgaard gegaan om
eens uit te kijken, want ik dacht appel-
dieven komen natuurlijk niet op klaar
lichten dag. Nou, net kom ik bij den grep
pel, of daar hoor ik wat.'Ik spring er in
daar valt vlak voor m'n voeten een jon
gen. Ik grijp 'm en jawel hoor appels in
zijn zak, en een van de nesten leeg ge
haald."
„Nou, en waar is 't ie dan nou? Waar
om heb je 'm laten gaan?"
„Och baas, ik kon m'n oogen niet ge-
looven. 't Was Bertus de Lange, en daar
had ik het nou nooit van gedacht, 't Komt
zeker, omdat zijn vader al zoolang zonder
werk is. En en daarom heb ik hem maal
laten gaan. Nou moet de baas het zelf
maar weten."
„Bertus de Lange. Harm? Nee, daar had
ik het ook nooit van gedacht. Weet je ze
ker, dat je niet vergist hebt?"
.Natuurlijk weet ik dat. 'k Heb den jon
gen toch in mijn handen gehad? O, als 't
een ander geweest was. dan had hij er van
gelust. Maar nu kon ik niet. baas."
Boer Vrolijk keek zijn grooten knecht,
die zooveel medelijden toonde, eens aan.
„Ja, Harm, dat is nou alles goed en wel.
Maar als die jongen appels steelt, dan
moeten zijn ouders het - eten. Daarvoor
zijn de menschen veel te eerlijk Of of
zou je denken dat ze er van af wisten?"
„Welnee toch, baas," zei Harm veront
waardigd. ,,'t Heele dorp kent hen als eer
lijke menschen."
„Ja en ikzelf eigenlijk ook", stemde de
boer toe. ,,'k Had me al voorgenc
de Lange hier maar eens wat kf
te laten doen. Maar als 'k moet
dat hij van die appels weet, nee,
ik hem toch niet hebben. Weet j<
zal er morgen eens heengaan. Da
best zien of die menschen van dat
stelen weten of niet. En als ze 't
ten, moeten ze toch gewaarschu
den, anders zou het met zoo'n jon
kwaad tot erger gaan en dat mi :l
„Wat ben je lang weggebleven,
begroette moeder de Lange haai
bij zijn thuiskomst, ,,'t Is allang
„Ja ja moeder, 'k ben een p|b
Zuidwijk geweest".
„Maar dat moet je toch niet d<
tus, als ik je thuis verwacht, 'k
gerust over je worden. Heb je 't f
gebracht?"
„Ja moeder, hier is 't. 'k Heb o<
van de boerin gekregen", en mét
lag de jongen de appels voor zij» j
neer.
„Zoo, dat is aardig. Ja, 't zijn be
schen op Zuidwijk"
„Ja moeder, en de boerin heeft
dat als er op de boerderij wat op
pen valt, ze vader zullen laten h
„Was dat maar waar," zei vad<
heb ik veel meer aan dan aan die
Moeder legde haar hand op vat
„Toe man. laat nu niet den moed
al ben je weer voor niets op werl v
weest. 't Heele dorp leeft met ons
als ze wat te doen hebben, zulle»
om je denken."
,,'t Is te hopen vrouw. Ik kan
doen haast niet meer verdragen."
Nadat 't avondeten genuttigd
moeder: „Je moet maar niet te 1
blijven Bertus. Vader en ik gaan o 11
naar bed. 't Licht is te duur jon[
Mocht Bertus andere avonden 1
eens wat tegensputteren, dezen a'
hij zich maar al te gewillig nai 1
sturen.
IWordt ver -
ij