Winnaars Rotterdamschen Zesdaagsche - Vlootinspectie Koning Edward
LARS HANSEN
?te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
FEUILLETON
BEZOEK VAN DEN ITALIAANSCHBN MINISTER VAN B UI TEN LA N DSC H E ZAKEN AAN WEEN EN. KONING EDWARD VAN ENGELAND INSPECTEERT DE „HOME
Graaf Ciano met de Oostenrijksche autoriteiten tijdens een bespreking. V.l.n.r. Guido Schmidt, staatssecretaris van Oostenrijk, Voor de eerste maal heeft Koning Edward de thuisvloot geïnspec-
graaf Ciano en bondskanselier dr. Schuschnigg. teerd en werd door de Zeeh^®neen dTschlpen®
DE MOERDIJK-BRUG GEREED. DE DIKSTE JONGEN VAN AM E-
Binnen enkele weken zal de brug officieel door H.M. de Koningin in gebruik worden RIKA. Hij is 11 jaar oud, weegt 245
gesteld. Doorkijk van de brug. pond en is l meter 45 lang.
DE HOLLANDSCHE PREMIERE VAN DE REMBR.ANDTFILM IN DE
RESIDENTIE welke werd bijgewoond door verschillende autoriteiten. Bur
gemeester de Monohy wordt voo rgesteld aan Elsa Lanchester, de vrouw van
Laughton. In het midden Alexander Korda, de regisseur, rechts Charles
Laughton, die de titelrol speelt. Links de Italiaansche gezant.
DE WINNAARS VAN DEN ROTTERDAMSCHEN ZESDAAGSCHE.
Het koppel Pijnenburg-Wals, dat met één ronde voorsprong op de overige koppels
ilseerstede eindstreeip bereikte. Pijnenburg (rechts) en Wals na hun overwinning.
SEN OVERWINTERING OP SPITSBERGEN
(I SPITSBERGEN3 VOLD)
Een schets uit het leven der
IJszeevaarders.
Uit het Noorsch vertaald door
PH ROOS Mz.
18)
«Dus, zooals gezegd ben ik er beslist voor,
te probeexen in Dariskegat te komen,
ml moeten er maar op hopen, dat het weer
PM®01 den eersten tijd is uitgeraasd. Nu
«net de vraag, willen jelui belde met mij
P5® gaan of wil je op mij wachten, totdat
twug kom? xn het huis te Danskegat zal
m-r Proviand zijn blikken conserven.
5S?'enz- d't. ten minste, heb lk in Tromsó
.„teij vertellen. Ik kan natuurlijk niet
|«andeeren, dat lk het zoo ver zal bren-
s u en evenmin dat het mij zal gelukken.
Uelui terug te keeren. Dus moeten jelui
ti».i.?7erweSen, wat te doen, meegaan of
™r blijven".
,J mogelijkheden werden besproken,
i_™ °°k de beide anderen waren flinke
dieTarders' die den toestand kenden en
heat 00,1 we' degelijk een meening om-
voor v Gwwaren konden vormen. Johan
Mr was vast besloten om te gaan en
inder ^on het hem n'ets schelen, of de
5ren wél of niet zouden meegaan. Fei
telijk zou hij dat 't liefst alleen onderne
men, ten eerste: omdat hij zich zijn kracht
bewust was en ten tweede: indien er eens
iets ten kwade zou gebeuren, had hij
slechts de verantwoording voor zich alleen.
Nadat zij de vraag den geheelen voormid
dag hadden overwogen wierp Karl de kwes
tie op, wie het geweer zou hebben, hij die
ging, of zij die zouden blijven. Het geweer
was voor hen allen immers een levens
kwestie.
Johan dacht hier lang over na alvorens te
antwoorden en toen het tegen den avond
liep zei hij
„Indien jelui beiden besloten hebt, hier
te blijven, kun je het geweer behouden. Ik
neem dan de groote haakpiek 1) mee. Ont
moet ik dan eens een hongerige beer, dan
kan ik probeeren hem hiermee te dooden.
Kom lk goed en wel ln Danskegat, dan ben
lk geborgen en jelui kunt het geweer be
houden. Ik zal maar morgen ln de vroegte
vertrekken."
Berner Jörgensen had gedurende de laat
ste paar weken bemerkt, dat er met hem
tets niet ln orde was; niet dat hij zich be
paald ziek gevoelde, maar toch vond hij
zich niet als gewoonlijk. Gedurende de
laatste week bijv. had hij zoo nu en dan
een eigenaardig steken en zoo iets als
samentrekking der spieren in zijn rechter
dijbeen gevoeld. Hij dacht, dat het wel jicht
zou zijn, want eenige dagen later voelde hij
1) Een twee meter lange piek van ber
kenhout, met aan het eind een zes duim
lange stalen haak. Bij den aanval wordt
de haak in het. lichaam van het dier gesla
gen en wordt het, cnmaa] vast, daarmede
over net ijs rondgeslingerd.
het in belde beenen. Hij had er verder geen
aandacht aan geschonken, doch wel vond
hij het vreemd, dat zijn voeten soms zoo
krachteloos waren. Hij had er met zijn ka
meraden niet over gesproken, omdat hij
dacht, dat het wel voorbijgaand zou
zijndoch sinds twee dagen wist hij
beteren bij zijn ontdekking was hij als
verlgmd van schrik. Toen hij n.m„ eenige
dagen geleden eens alleen was en hij zijn
dijen en beenen eens flink wilde wrijven,
ontdekte hij op zijn rechterdij drie zwarte
vlekken. Hij dacht, dat hij zou bezwij
men. Hoewel hij eerst niet den moed
had, naar zijn beenen te kijken, mocht hij
tpch niet nalaten, een verder onderzoek in
te stellen en hij bemerkte, dat de spier van
zijn rechterbeen donkerblauw en ge
deeltelijk reeds zwart was. Scheurbuik
Hij kende dit maar al te goed, want twee
jaren geleden, toe rthlj met Otto Pamiomen
in de Groote-fjord had overwinterd, had
deze scheurbuik gekregen Hij en Otto
waren alleen in een hut. Het was toen ook
met drie zwarte plekken begonnen, één
ouder den arm en twee aan de linkerkant
van de borst. Het liep toen naar Kerstmis,
Otto werd dagelijks erger, zijn huid werd
zwart over de geheele maagstreek pik
zwart van de eene tot den anderen kant
van zijn lichaam, zijn tanden raakten los
en vielen uit zijn mond, de eene tand na
den anderen, zoodat er niets dan het tand-
vleesch overbleef. Zóó lag hij anderhalve
maand in bed te vergaan, terwijl hij
Berner hem verpleegde. Hij huiverde, ter
wijl hij aan Otto dacht en aan diens tan
den en hij tastte onwillekeurig naar ziin
mond. Hij probeerde iederen tand en boog
en drukte Goddank, ze zaten nog vast.
Hij drukte zijn vinger op de grootste van
de zwarte plekken op zijn dij. Hij drukte
flink.er bleef een diepe kuil, nog een
poos, nadat hij zijn vinger er weer had af
genomen
Zijn oogen puilden uit van schrik, terwijl
hij naar deze kuil in zijn lichaam staarde.
Dit was soheunbuikdaaraan viel niet te
twijfelen. Hij aarzelde, om er over te spre
ken en toen Johan gisteren vroeg of zij
mee wilden gaan, om te trachten Danske
gat te bereiken, toen was het hem duidelijk,
dat hij dit niet zou kunnen klaar spelen.
Den geheelen nacht had hij wakker ge
legen en nu had hij tooh maar besloten om
het Johan, vóór diens vertrek, te vertellen.
Als zij wilden, konden Johan en Karl gaan
en hem maar achterlaten. Voor hem was
er immers toch geen hoop meer.
Toen Johan was opgestaan, de kachel
had aangemaakt en de berensoep had ge
warmd, ging hij zijn kameraden wekken,
wekken, doch toen hij bij Berner kwam, zag
hij, dat deze hem met groote oogen aan
staarde.
„Heb je vannacht niet geslapen, Ber
ner?" vroeg Johan, waarop deze antwoord
de: „Neen, Johan, ik kan nu weldra meer
dan genoeg slapen. Het staat er met mij
slecht voor!"
Johan kreeg een kleur. Hij had zich ln
den laatsten tijd wel verbeeld, dat er met
Eerner iets niet in de haak was, doch hij
had er geen flauw idee van, wat dit kon
zijn en daarom zei hij
„Berner, wat bedoel je? Hapert er iets
aan? Ben Je ziek of zie je spoken.
Zonder iets te zeggen stak Berner zijn
beenen uit bed. stroopte zijn onderbro-':
naar beneden en wees, zwijgend, naar d.i
plekken.
Johan zag het. Zijn oogen staarden
zijn blik vol schrik was als vastgenageld
aan deze twee zwarte beenen, die daar bui
ten de kooirand hingen heen en weer te
bengeien.
Karl, in zijn kooi aan de tegenoverlig
gende wand, werd getroffen door de plot
selinge stilte. Hij reikte zich halverwege
over den rand van zijn kooi. Toen zag hij
het ook. Hij bleef buiten zijn kooi haro-
gen en steunde: „O, Heere God! scheur
buik; is die er nu ook!"
Hij sprong uit zijn kooi, trok zijn onder
broek omlaag, bekeek zijn beide naakte
beenen, onderzocht ze aan alle kanten,
kneep er hier en daar in en betastte zijn
lichaam. Hij staarde naar Johan en vroeg:
„En jij, jij hebt het toch nog niet
Voel jij je goed? Wat zullen we
doen Kom Johan, denk er niet lang
over jij en ik, we zijn nog gezond. Kom,
in Godsnaam, laten we naar Danskegat
zien te komen. Laten we zoo spoedig mo
gelijk gaan, vóór dat het te laat is."
Johan stond op en, terwijl hij naar Karl
keek, zei hij: „Denk jij, dat Berner met ons
zal kunnen mee gaan. Meen je, dat hij het
met zijn zieke voeten klaar speelt.
„Neen", antwoordde Karl, „dat kan hij
niet, doch hij is al zoo ver heen, dat hij
toch spoedig sterft ja zeker.
Hij staarde naar Johan Troms want
er brandde een vuur in diens oogen en
Karl wist uit ondervinding, als Johan zóó
keek, dan was dit gevaarlijk. Daarom hield
hij op, doch Johan vroeg verder: „Nu, ga
door hij sterft toch spoedig, zeg je
wat meen je verder? Zeg maar ronduit wat
je wilt, Karl."
(Wordt vervolgd).