Donderdag 22 October 193d
No. 43
LEIDSCH DAGBLAD
PLUISJE
ste Jaargang
ÏIN, DE KOOPMAN
UUCP
Slot.
Was een zielig gezicht het oude man-
Ije achter zijn gehavende wagentje weg
izien sjokken.
Toen de boer weer op de boerderij kwam,
pk hij met zijn vrouw Hein na.
Wet verontwaardiging hoorde de boerin
verhaal van haar man aan.
|Wat een baldadige Jongens zijn dat",
1 ze en aan haar stem kon je hooren hoe
los ze was. „Zoo'n arme, oude man. Weet
Izeker wie het waren Klaas?"
.Ja vrouw, toevallig ken ik ze alle drie.
[Waren Roel Martens, Jan Koning en
fes Staal.
Ja vrouw, toevallig ken ik ze alle drie.
Waren Roel Martens, Jan Koning en
fes Staal."
Nou dan hoop ik dat je het er niet bij
[t zitten, man".
at doe ik stellig niet. Die baldadige
lertjes moeten maar eens een lesje heb-
>aU hij beloofd had stapte boer Mo
tegen den avond naar 't kleine huisje
Hein, den koopman. Eigenlijk heette
man Hein van Druten, maar er waren
wat dorpelingen die dien naam nog
it gehoord hadden. Hein de koopman,
was 't altijd bij de oudere menschen.
de Bult, zoo was 't bij de baldadige
;d.
n je er in. Hein", riep de boer toen
bij 't huisje van Hein gekomen, de deur
eindje openduwde,
terstond werd de kamerdeur geopend,
".omt u maar binnen boer", noodigde
's vrouw.
'oen Moraal aan die uitnoodiging gehoor
bood ze hem in 't armoedige kamertje
stoel aan.
Jein zat in zijn armstoel naast de kachel.
™,Ja, ja," praatte Hein's vrouw, „ik heb
;en hem gezegd, neem er nu eerst maar
je rust van. Die kwajongens zouden
nog een ongeluk bezorgen."
weten jullie al hoe groot de schade
die die rekels jullie bezorgd hebben?"
•eg de boer.
.Och die schade valt me nog al mee",
Hein. ,,'k Dacht vanmiddag eerst dat
bedorven was, maar 'k heb verschil
de dingen weer schoon kunnen maken
drogen. Alles bij mekaar zal 't zes gul-
^fn wezen, boer".
d„Zoo, dat valt mij ook mee", stemde
>raal toe.
.Maar dat die jongens het mijn man zoo
eilijk maken, boer, is da&r nou niks aan
doen?" klaagde de vrouw. „Hein moet
ïh bij den weg zijn om een stukje brood
verdienen, maar 't wordt hem soms, zoo-
nu vandaag weer, bijna onmogelijk ge-
akt."
De boer stond op.
Xaat dat nu eens aan mij over men
nen Die zes gulden komen terecht, dat
jreekt vanzelf. Maar 'k zal ook eens een
ixtig woordje met de ouders van die
Éigens spreken, dat beloof ik je."
JEven later liep de boer weer buiten,
ft Eerst ging hij naar 't huis van Kees
laai. Hoe verontwaardigd waren de men-
Pen, toen ze hoorden wat hun jongen
middag had uitgehaald, 't Was niet
p noodlg, dat de boer zijn „hartige
K>rdje" sprak, want ze waren het volko-
fn met hem eens: de drie jongens moes
ik de schade betalen, en moesten ook zelf
naar Hein om hem het geld te brengen, en
te beloven dat het nooit weer gebeuren zou.
,,'k Ga ook nog naar de twee anderen",
vertelde Moraal. „Zal ik dan tegelijk af
spreken, dat ze morgenmiddag na school
tijd gaan moeten?"
„Dat is best", vonden Kees' ouders.
Ook bij de twee andere families was men
blij, dat de boer hen met het gebeurde in
kennis kwam stellen. En ook daar vonden
de ouders, dat hun jongens de straf waar
over de boer sprak, dubbel en dwars ver
diend hadden.
,,'t Moet nu maar eens voor al uit zijn,"
meende de vader van Roel Martens, ,,'t Zou
toch ongehoord zijn, dat een oud, mis
vormd mensch niet zonder lastig gevallen
te worden bij den weg kan loopen?"
't Viel den drie jongens niet mee, toen
ze bb hun thuiskomst bemerkten, dat hun
ouders al ingelicht waren over hun balda
digheid van dien middag.
„Maar we hadden het niet zoo bedoeld,"
zei Kees, om zich te verontschuldigen, „we
hadden alleen den wagen maar een eind
verder willen rijden. We wisten toch niet,
dat hij om zou vallen."
„Houd je mond jongen", zei vader, „hoe
durf je dat nog te zeggen? Niet zoo bedoeld
zeg je? 't Kan zijn. Maar wat bedoelen jul
lie dan wel. als je het een oud, ongelukkig
mensch lastig maakt?"
„Zal ik je eens wat zeggen Kees?" en
vaders stem werd nog ernstiger, „zal ik je
eens wat zeggen? Dat je zóó hebt kunnen
doen tegen Hein, is een bewijs, dat er nog
nooit over hebt nagedacht, hoe droevig het
is als een mensch misvormd is. Zeg Kees,
hoe zou 't jou bevallen als jij nu eens was
als Hein.... en alle jongens van school
noemden je dan Kees de Bult? Of wanneer
ze dan op jou eens zoo'n rijmpje gingen
maken? Zeg Kees, zou je dat prettig vinden?
Of denk jij soms dat je aan jezelf hebt te
danken dat jij recht van lijf en leden
bent?"
„Nee vader nee".
't Was maar een fluisterend antwoord,
maar 't kwam toch.
„Nee jongen, dat is zoo. Maar het toont
geen dankbaar hart, zooals jij je tegen Hein
hebt gedragen. En je weet het, morgenmid
dag alle drie naar den ouden man toe om
te zeggen, dat het je spijt, en hem het geld
te brengen."
„Ja maar vader, ik heb geen twee gul
den in mijn spaarpot."
„Dat hindert niet. Wat er tekort is zal
ik er zoolang bijleggen en daarvoor net
zooveel weken je zakgeld inhouden als noo-
dig is. Of dat de eenige straf is, die je van
mij krijgt, weet ik nog niet".
Den volgenden dag hadden de drie vrien
den het er druk mee om elkaar alles te
vertellen, wat hun ouders gezegd hadden.
,,'k Heb ongenadig op m'n kop gehad",
zei Röel, „dat weet ik wel. En jij Kees?"
„Vader heeft tegen me gepraat, en en
't was toch ook eigenlijk wel gemeen van
ons
,,'k Wou dat we maar niet naar Hein toe
hoefden", zuchtte Jan.
„Ja, ik ook", stemde Roel toe, „maar
daar is toch niks aan te doen. Zou hij erg
nijdig zijn?"
„We gaan maar meteen om vier uur," zei
Kees flink, „vinden jullie ook niet?"
Ja, dat vonden de beide anderen ook
maar het beste.
Zoo gingen ze dan direct uit school naar
Hein den koopman.
Ik kreegeen heel klein beertje!
Mijn Béri heet nu „Mam",
Omdatt er in ons huisje
Een bere-baby kwam.
Dat lieve, kleine beertje
Is toch zoo zoet! zoo zoet!
En 'kweet het nu al goed, hoor!
Dat het niet huilen moet.
We noemen 't kleintje: Pluisje,
Is dat geen leuke naam?
Het zit op „Mammie's" schoot. Kijk!
In 't hoekje, vóór het raam.
En als we samen wand'len.
Ligt Pluis in Mammie's arm
In 't wagentje. Zij houdt hem
Goed vast en lekker warm.
Zeg, vind je het niet eenig?
M ij n Mammie, die trakteert
Op bruine bere-muisjes,
'tls hagelslag! zegt Geert.
Maar Geert weet er niets van, hoor!
Die babbelt maar zoowat.
Toch vindt ook hij mijn Pluisje
Een lieve, kleine schat!
C. E. DE LILLE HOGER WAARD.
(Nadruk verboden.)
Hein's vrouw deed hen open en liet hen
in de kamer.
„We we komen zeggen, dat het ons
spijt Hein", zei Kees, die tot woordvoerder
aangewezen was.
„En hier is het geld", voegde Roel er
aan toe, terwijl hij de zes gulden neerlegde.
De oude man keek de drie Jongens aan.
Zou hij weer gaan razen?
,,'t Is goed jongens", zei hij, en verder
niets.
Die zachtmoedigheid trof de jongens nog
meer dan de scheldwoorden van Hein.
„We we zullen het nooit meer
doen", zei Kees nog, eer ze 't kamertje ver
lieten.
„Dat hoop ik ook jongens, zei de vrouw,
toen ze hen weer uitliet. „Als jullie wisten
hoe moeilijk je het mijn ouden man maakt
met je geplaag, dan zal je het zeker nooit
meer doen."
Opgelucht stonden de jongens nu weer
buiten.
„Hé, hé," zei Roel, „ik ben blij, dat het
gebeurd is, en ik doe 't vast nooit meer,
dat weet ik wel".
De twee anderen gaven geen antwoord
maar in hun hart was 't zelfde voornemen
als Roel uitsprak.
FRANCINE.