NET
OMA
poe tie getliiltlige vogels
werden beloond
„Wat doen die menschen toch vreemd!"
klaagden in den nacht van 3 op 4 October
de uren tot hun bet-overgrover-grootvader
Tijd. „Waarom worden we in de maand van
oma Mei naar voren geschoven en in de
maand van opa October weer teruggebracht
op onze oude plaats? Waarom doen de
menschen dit toch?"
De oude Tijd, die anders heel niet dom
was, wist op de vraag der uren geen ant
woord te geven. Daarom haalde hij alléén
de schouders op en zei zuchtend: „Ach, ja,
'tgaat nü in de wereld wat vreemd toe!"
Toen zwegen ook de uren en gingen rus
tig voort.
Maar niet alleen de uren, neen, óók de
wijzers van een dorpskerkklok klaagden:
„Waarom laten de menschen ons toch niet
met rust! Waarom moesten we nu weer
achteruit gezet worden, terwijl we, in den
tijd, toen de jonge uilen en kraaien in
onzen toren werden geboren, een héél uur
naar voren werden geschoven?"
„Omdat het toen „Zomertijd" werd!"
kraste een oude, wijze uil, die reeds zoo
héél lang in den kerktoren woonde.
„En nu zijn jullie weer op de oude plaats
teruggebracht, omdat mN de „Wintertijd"
is aangebroken
„Vreemd,, heel vreemd springen dan die
menschen met ons om," zei een der wijzers,
die juist tusschen de 8 en 9 stond. Daarom
hoorde dan ook de wijfee uil zijn gemopper
niet, want 't sloeg toen juist half negen.
Doch ook de musschen en de andere vo
gels, die op d i t uur meestal broodkruimels
kregen, sjilpten, piepten en kwetterden over
iets, dat zij vreemd vonden. Zij zaten op
het platte dak, boven de serre van een dei-
villa's, in de nabijheid der dorpskerk, wach
tende op het brood, dat eiken morgen, op
hetzelfde uur, door een dierenvriendin
voor hen op 'tplat werd neergestrooid.
En dien morgen was 'took Zondag! Dan
kregen de vogels, met het brood, stukjes
koek en heel fijn gesneden kaaskorstjes.
Maar hoe kwam het nu toch, dat die vrien
delijke dame, die zij allen reeds heel den
zomer stipt op denselfden tijd zagen ko
men, er nu nog niet was? En 'twas toch
al zoo laat! De torenklok had reeds lang
geslagen
Was nu de wijze uil er maar geweest, om
de vogels te vertellen over den Wintertijd,
die juist dien nacht was aangebroken, dan
zouden de vogeltjes zich minder bezorgd
gemaakt hebben over hun vriendin. Doch
de wijze uil sliep reeds rustig in den kerk
toren, want van daglicht houden uilen hee-
lemaal niet.
Daarom sjilpte dan ook weer een der
musschen tegen een merel: „Nog nooit, zoo
lang ik hier op het plat kom. kwam ons
ontbijt zóó laat. Nou, en dat is al héél lang,
hoor'k Kon toen pas vliegen
„Misschien in onze vriendin ziek," floot
de merel zacht en eenigszins droef.
,.'k Hoop, dat ze niet ziek is." sjilpte de
m.usch. „Ze is zoo goed voor alle dieren
En vooral voor ons, vogels
..Maar 'tis wèl vreemd vandaag," viel
luid kwetterend een spreeuw in. „Want de
kerkklokken heb ik óók nog niet hooren
luiden. En op den dag, als de boeren niet
op de akkers werken en een mooie jas
dragen en ze allemaal de groote kerkdeur
binnengaan, hoor je de klokken altijd. Als
dan de klokken luiden, komt onze vriendin
met ons maal.
De musschen begonnen juist weer over
het lange wachten te sjilpen, toen een
bonte kraai op het plat neerstreek.
Wel, wel, zitten jullie nü al op 't brood
te wachten?" kraste zij wat spottend. „Jul
lie zijn vandaag toch véél te vroeg!"
,.'t Is nietes, hoor! We zijn hier op den
gewonen tijd!" sjilpte een brutale musch.
..Maar 'tis toch vandaag de dag, dat.
begon de kraai.
„Ja, dat we, bij ons brood, nog ander lek
kers krijgen," viel de musch in. „Nou, en
dat weten we zelf ook wel, hoor!"
„Houd toch eens je snaveltje, jou bru
taaltje," hernam de kraai. „Luister liever
naar mij...." En daarna begon zij tot de
vogels: „Jullie zijn misschien nog te jong
om te weten, dat in dezen nacht de Win
tertijd is aangebroken, en dat, wat de men
schen „Zomertijd" noemen, dezen nacht is
veranderd in „Wintertijd!!
,,'tïs heelemaal nog geen winter!" viel
de brutale musch in. „Mijn opa, die al dood
is, heeft zelfs eens aan me verteld, dat, als
't winter is, alle boomen kaal zijn, die heb-
Marleentje zit zoo zoetjes daar
Ze speelt wat met haar poppen.
En Dlots'ling denkt de kleine guit:
,,'k Ga Moedertje eens foppen".
Ze loopt heel stil de kamer uit.
De trap op, zacht naar boven.
Op zolder staat een oude kist;
Die moet er aan gelooven!
"Vlug open gaat de oude kist.
Marleentje is aan 't- zoeken
Zii haalt van aljes voor den dag:
Japonnen, hoeden, doeken.
Ons meiske heeft al keus gemaakt.
Ziezoo, metéén verkleeden!
De jurk vlug aan. het doekje om.
Dan gaat ze naar beneden.
Maar eerst wil toch Marleentje zoo
Eens in den spiegel kijken;
Want weet je. onze kleine meid
Wil graag op Oma lijken!
Nu. 't liikt precies. Marleentje zelf
Vindt het ten minste prachtig!
Die lange jurk die zwarte hoed
Staan lang niet kinderachtig!
Dan vlug naar Moeder. Klop. klop, klop!
„Toe, doe de deur eens open!
'k Ben Oma en ik ben maar zoo
Eens bij je opgeloopen!"
„Hè, dat is leuk!" zegt Moes verrast
..Dag. Oma! komt u binnen!
'k Heb juist de thee gezet. U kunt;
Metéén er aan beginnen!
Gaat u maar zitter in dien stoel.
'k Zal 't U gemak'hjk maken.
Eet u gerust een koekje, toe!
Dat zal U heusch wel smaken!"
Marleentje lacht; ze vindt het fijn
Dat Moes zoo leuk kan spelen.
Neen. met zóó'n Moes heb je je nooit
Maar even te vervelen!
Marleentje vraagt: „Zeg. Moes.
lijk 'k heusch
Op Oma wei een beetje?"
Moes lacht en zegt: Precies, alleen
Ben jij wat jonger, weet ie!
(Nadruk verboden).
ben dan heelemaal geen blaadjes meer.
„Dat behoef je mij, oude kraai, niet te
vertellen," kraste de vogel. „Maar wees nu
stil, en laat me uitspreken, wijsneus!"
Toen zweeg de musch, en de kraai ging
voort: „Als in de lente de „Zomertijd" aan
breekt, zetten de menschen de wijzers van
hun klokken een héél uur vooruit. Wat
vier uur was, wordt dan vijf uur. Dit blijft
dan zoo, totdat de „Wintertijd" is gekomen.
Want dan gaan de wijzers van alle klokken
v/eer naar hun oude plaats terug, en zoo
wordt dan, wat in den „Zomertijd" vijf uur
was, nu weer vier uur. En daarom zijn dan
ook vannacht de wijzers van de torenklok
een heel uur achteruit gezet. Jullie hebt
zeker nog niet naar die klok gekeken, hè?
Kijk dan maar, en je zult zien.
Alle vogels richtten hun kraaloogjes op
de klok!
„O, 'tis waar! we zijn vandaag veel te
vroeg hier!" floot een merel, die geleerd
had op de klok te kijken, „'tis pas half
negen."
Neen, zóó iets vreemds hadden de vogels,
die in dit jaar uit het ei waren gekomen,
nog niet meegemaakt!
„Maar waarom luiden vandaag dan de
klokken in den kerktoren ook niet?" vroeg
een jonge spreeuw.
„Omdat de klokken pas beginnen te lui
den, als de wijzers van de torenklok op
half tien staan," legde de kraai uit.
„Ach ja, en 'tis nu pas half negen, heeft
nichtje merel zoo juist gezegd," kwetterde
wat verlegen over zijn domheid de spreeuw.
Ja, nu begrepen ook pas de vogels,
RO FRANKFORT-
WERKENDAM.
waarom hun vriendin vandaag zoo laat met
hun ontbijt kwam.
„Gelukkig dat ze niet ziek is!" sjilpten,
floten en kwetterden de zoo ongeduldig
wachtende vogels.
Alléén twee van hen, die reeds tweemaal
den „Wintertijd" hadden meegemaakt en
dus wel moesten weten, dat dan, op een
nacht, de wijzers van alle klokken een uur
achteruit worden gezet, vlogen van het nlat
naar het bosch, omdat zij zich over bun
domheid schaamden voor de jonae voxels,
die al wachtende, hapten naar de vo^-bij-
vliegende insecten.
Maar eindelijk werd hun geduld toch be
loond! Want nauwelijks hoorden zij het
luiden der kerkklokken, of de vriendelijke
dame verscheen op het plat, en zij ont
haalde haar gevleugelde vriendjes op, wat
vogels lekker vinden: brood, koek en stukjes
fijn gesneden kaas en ham!
Dankbaar sjilpten toen de musschen;
vroolijk klonk het spreeuwen-gekwetter; en
héél mooi was op dien herfstmorgen bet
gefluit der vogels. En de oude kraai in den
kerktoren kraste druk, tegen de hem sleoe-
rig aanhoorende uilen, over de kleine vo
gels, die zoo héél dom waren en niet be
grepen, dat dien nacht de „Wintertijd" was
aangebroken en dus de wijzers van de kerk
klok een heel uur achteruit waren gezet
zooals met alle klokken was gebeurd.
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).