Donderdag 8 October 1936
No. 41
4 LEIDSCH DAGBLAD
77ste Jaargang
HEIN, DE KOOPMAN
RAADSELS
Rikke-tik. rikke-tik, rikketik... rikketik..
Zoo doet de regen tegen de ruiten en Kees,
die voor 't raam er naar staat te kijken,
merkt het wel: 't begint hoe langer hoe
harder te regenen.
V/at vervelend en dat op een vrijen
middag!
Nu is er van naar buitengaan natuurlijk
geen sprake. Ja, moeder zal hem aan zien
komen.. En nijdig tikken Kees' vingers
tegen de ruit, byna nog harder dan de
regen daar bulten doet.
De kamerdeur gaat open. Moeder komt
binnen
..Zoo jongen, sta je je te vervelen? Ja,
't is jammer dat het zoo regent, maar er
is niets aan te doen."
Plotseling keert Kees zich van het ven
ster af.
„Toe moeder, laat me nou naar buiten.
Wat geeft dat beetje regen nou?"
„Beetje regen?" lachte moeder. „Hoor
eens hoe het giet. En toch wil je naar
buiten? Nee hoor, daar komt niets van in.
En o wee. als ik je nu eens vroeg om een
boodschap te doen, dan zou je mopperen:
„Zeker, in die regen!" Blijft jij maar stil
letjes binnen, vriendje."
„Ga je huiswerk maar maken. Als 't dan
straks nog droog wordt, dan kun je altijd
nog naar buiten."
Met een verongelijkt gezicht haalde Kees
zijn boeken te voorschijn. Zin om zijn
huiswerk te maken, had hij heelemaal niet
maar toch was het wel het beste wat hij
doen kon. Naar buiten kwam hij toch niet,
ófhij zou stilletjes moeten gaan.
En dat deed hij maar liever niet, want dan
zat er vanavond wat voor hem op. Moeder
liet nu eenmaal niet met zich spotten.
Werkelijk begon Kees aan zijn huiswerk
en hoewel het eerste niet van harte ging.
zat hij er na een poosje toch aardig in,
zóó zelfs, dat hij niet merkte dat de regen
al zachter en zachter begon te vallen en
eindelijk heelemaal ophield.
Maar Kees was de eenige niet wiens
plannen door de regen in de war waren
gestuurd. Ze hadden immers een afspraak
met elkander voor vanmiddag, de drie
vrienden, Kees Staal, Jan Koning en Roel
Mertens. Maar Jan en Roel hadden eerder
dan Kees toestemming gekregen om naar
buiten te gaan. En zoo kwam het, dat Kees
plotseling opgeschrikt werd, door een rof
fel die zijn tv/ee vrienden op de ramen
van de huiskamer sloegen.
Opkijken en de gang in loopen, was 't
werk van een oogenblik.
„Of je nooit komt," zei Roel, zoodra Kees
de deur opendeed.
„Jó. ik mocht niet, omdat het zoo re
gende".
„Wij ook niet, maar 't is nu al urenlang
droog. Ga dat maar gauw aan je moeder
zeggen".
„Natuurlijk," lachte Kees, „ik kom zoo".
Meteen snelde hij de keuken in.
„Moeder, 'k ga naar buiten, 't Is droog."
„Goed Kees, maar niet te laat thuis. Is
je huiswerk klaar?"
„Bijna, moeder".
„Dan straks maar afmaken jongen. Maar
berg eerst je boeken weg voor je naar bui
ten gaat."
In zichzelf mopperend liep Kees naar
binnen. Die moeder toch altijd met haar
opruimen. Haastig smeet hij zijn boeken
in zijn tasch. Dat dit niet al te netjes ging,
laat zich begrijpen. Maar dat hinderde
don jongen niet. Gauw zijn tasch in een
hoekje naast den divan neergeploft, en.,
weg was hij.
Roel en Jan stonden hem aan de deur
op te wachten.
„Wat heb Je toch lang werk," plaagden
ze, „je lijkt wel een jongejuffrouw."
„Jó, zeur niet. 'k Moest mijn boeken op
ruimen."
„Wat zullen we doen vanmiddag?" vroeg
Kees, terwijl ze met z'n drieën door het
dorp slenterden.
„Zullen we naar 't Overbosch gaan?"
stelde Roel voor.
,,'k Kan niet mee," besliste Kees. ,,'t Is
door die akelige regen veel te laat gewor
den. En mijn moeder heeft gezegd, dat ik
niet zoo heel lang weg mag blijven."
„Och jij ook", bromde Roel. „Wat mag jij
eigenlijk wel?"
Kees wou nijdig worden. Wat was die
Roel vanmiddag vervelend. Overal had hij
wat van te zeggen.
„Geen ruzie, jongens", kwam Jan er tus-
schen, „dan hebben we heelemaal geen
pleizier meer. Laten we maar den landweg
opgaan. Hier in 't dorp te slenteren is ook
niets aan. En als we eenmaal buiten zijn,
dan zullen we wel zien wat we gaan doen.
Daar is altijd meer te beleven dan hier".
Met dit voorstel waren de beide anderen
het eens. Spoedig hadden ze nu de kom
van het dorp achter zich en liepen ze op
den eenzamen landweg. Dat 't hier een
ware modderpoel was, daar trokken ze zich
niets van aan. Ja, soms sprongen ze uit
aardigheid midden in een diepe plas, zoo
dat het water hen om de ooren spatte.
Plotseling bleef Kees staan.
„Jongens," zei hij, „jongens, kijk eens
wie er achter ons komt".
De twee anderen keerden zich om en
tuurden den weg af. Wat ze zagen? Wel
een klein karretje, gevuld met allerlei
koopwaar. En daarachter sjok-sjok, een
klein in elkaar gedrongen mannetje.
Roel maakte een luchtsprong van plei
zier. Dat het juist midden in een groote
plas was, deerde hem in 't minst niet.
„Hein de Bult, Hein de Bult", riep hij.
„Gauw jongens, kom mee, daar kunnen
we lol mee hebben."
Zonder verder iets te vragen snelden Jan
en Kees hun makker achterna. Ze kenden
immers zijn vaardigheid in 't plannen ma
ken? 't Zou wel goed worden.
Met zijn makkers op de hielen rende
Roel voort, tot hij aan een klein bouwvallig
huisje kwam, dat aan den kant van den
weg stond. Dat het een onbewoond huisje
was, kwam Roel by zijn plannen uitste
kend te pas.
„Jongens," fluisterde hij opgewonden,
„Hein de Bult heeft ons nog niet gezien,
daarvoor waren we te ver van hem af. Nu
verschuilen we ons hier, tot hij voorbijgaat.
En dan gaan we zijn liedje zingen. Als we
dan achter het huisje blijven staan, dan
weet hij heelemaal niet waar dat gezang
vandaan komt."
„Dat kan hij toch hooren aan de rich
ting", merkte Kees nuchter op.
„Och jö, zanik niet. Hij kan dan toen
niet zien, wie het doen. En hij komt vast
niet naar ons toe, dat zul je zien".
Zooals gewoonlijk, droeg ook dit plan
van Roel de goedkeuring van de beide
vrienden weg.
(Wordt vervolgd)
RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4,
DE KLEINEREN 3.
L
Ingezonden door Coba Wassink.
Welk spreekwoord staat hier?
B.t.r e.n g.e.e b.u. d.n e
vr.e vind.
II.
Ingezonden door Jan Choufour.
Er zaten. 32 roovers in een hol
Als er iemand binnenkwam dan
werden ze dol.
Al was groot of al was hii klein
Ze sneden en maalden hem aanstonds fiin.
in.
Ingezonden door Anneke Sloos.
Welke steenen die lang duren.
Metselt men toch nooit in muren.
IV.
Ingezonden door Josiena Montenberg en
Suse Redel.
Ik ben een bloem van 4 lettergrepen, ft
letters. 1. 7. 8 kan je iets mee uit vegen.
8. 2. 3. 3. 6, 2 is een vrouwelijk paard.
4. 5. 5. 6 is een meisjesnaam.
V. i
Ingezonden door Bep van Kooperen.
Welk soort van sterren, waar tegen
woordig veel over wordt gesproken, staan
niet aan den hemel?
VI.
Ingezonden door Tine van der Pot.
Wie kent de naam van een sprookje,
waarvan mijn le aan sommige bloemen en
planten zit mijn 2e een mooie bloem en.
mün 3e een verkleiningsuitgang is.
vn.
Ingezonden door Coba Verlind.
Wie staat er altijd midden in de zee?
vin.
Ingezonden door Ali Verdoorn.
Kruisraadsel. Op de kruisjes van boven
naar beneden en van links naar recht iets
dat ie iedere week in de kinderkrant z et.
x een klinker.
x verkorte meisjesnaam.
x jongensnaam.
x iets om in te koken,
xxxxxxxxx het gevraagde woord.
x koop je bij den bakker,
x jongensnaam.
x lidwoord van eenh«id.
x een medeklinker.