De Pers over de Troonrede
Prins Bernhard te Parijs
De koninklijke rijtoer in Den Haag
LEIDSCH DAGBLAD - Derde Blad
Weensdag 16 September 1936
PARLEMENTAIR OVERZICHT
Gewezen chef over zijn
oud-employé
EEN TAPTOE TOT BESLUIT
EEN BLOEMLEZING VAN OORDEELEN
„Hard en ijverig werker, stipt
in alles"
THIJS IJS M DE DRIE DADEN
VAN SLECHTBEDEELD
De gewoonte getrouw, hebben de bladen
van verschillende politieke richting hun
meening gegeven over de Troonrede, wei-
te door H. M. de Koningin gistermiddag
bij de opening der Staten-Generaal is uit
gesproken. Wl) laten hieronder een bloem
lezing uit de verschillende beoordeelingen
volgen.
Een goede Troonrede.
Ook deze Troonrede, zoo constateert de
a- r. „Standaard", spreekt weer met over
tuiging over de houding, waarin, naar de
meening der Regeering, ons volk al die
zorgvolle verschijnselen behoort te ont
moeten.
Vooreerst noemt zij het een gelukkig
feit, dat er bij ons volk nog geestkracht is
voor de worsteling, die veel zelfverlooche
ning vraagt.
Maar zij wijst ook op vrucht. Want voor
sommige takken van nijverheid zijn er re
sultaten, die de hoop wettigen, dat bij ver
dere doorwerking de ondervonden druk al
lengs zal afnemen. In de tweede plaats
wordt gezegd, dat de bemoeienis der Over
heid met het economisch leven, in haar
tegenwoordigen vorm, n.l. het verleenen
van steun op menig gebied, nog niet zal
kunnen worden gemist.
Nog niet. Wij moeten dezen vorm blij
ven zien als iets abnormaals, dat behoort
te verdwijnen. De toezegging wordt ge
daan ,dat de gevolgen in zelfs onnoodig
knellende banden, zooveel mogelijk zullen
worden verwijderd.
Er zal een streven zijn om binnen de
grenzen van ons land tot meerdere vrijheid
voor het gesteunde bedrijfsleven te komen
Hier wordt de overtuiging uitgesproken,
dat de goede weg voor ons bedrijfsleven is
de worsteling, om weer op eigen beenen te
kunnen staan. En zoo ls het ook.
In de derde plaats moest opnieuw wor
den gewaagd van den zorgelijken toestand
der Rijksmiddelen en van de groote voor
zichtigheid. welke deze toestand voor Rijk
en Gemeenten eischt
Ook hier wordt op een lichtpunt gewe
zen. De verwachting wordt toch geuit, dat
bij een verder voortgaan op den thans in
geslagen weg en een daaruit voortvloeien
de opleving van het bedrijfsleven de gun
stige gevolgen niet zullen uitblijven.
Strijdensmoc?
In de troonrede treft op de eerste plaats,
schrijft de chr. hist. „Nederlander", een
wijzen op enkele symptomen van verbete
ring in den economlschen toestand, waar
bij wij ons afvragen of aan deze, door de
vermelding ervan in een belangrijk staats
stuk als het hier besprokene, niet oneven
redig groote beteekenis wordt toegekend,
terwijl anderzijds een zekere vermoeide
toon, om van moedeloosheid nu maar niet
te spreken, valt te beluisteren.
Wanneer men deze troonrede naast het
zelfde staatsstuk van verleden jaar legt,
treft wel een frappant verschil.
Toen een stuk, dat mogen wij dit ger
manisme even gebruiken? toch een ze
keren „dadendrang" ademde. Thans een
opsomming van tamelijk vage, algemeene
constateeringen, zonder veel uitzicht op
wegen, die regeering en volk hebben te
gaan. Zeker, wij kunnen het verstaan, dat
het huidige kabinet na een drietal ontzag
lijk zware jaren vermoeid is en weinig
moed heeft om thans zijn laatste levens
jaar in te gaan. En wij zullen de laatsten
zijn om den bewindslieden persoonlijk
daarvan verwijten te maken.
Maar dat mag ons niet weerhouden
en dat is het noodzakelijk wreede element
in de critiek te constateeren, dat van
het kabinet als zoodanig in deze Troon
rede weinig meer uitgaat.
De laatste ronde
Dit is dan de laatste ronde van het Ka-
binet-Colijn. Zij wordt Ingeleid met een
Troonrede, die het den Parlementsleden
niet lastig zal maken, om zich tijdig op de
verkiezingen voor te bereiden- Geen over
laden werkprogram. En het constateeren
van den toestand, waarin dit Kabinet
straks den toestand des lands achterlaat,
wordt tweemaal geteekend als zorgelijk,
schrijft „de Tijd" (R.K.)
Ja, wij leven nog ln een zorgelijken tijd
en het „blijven worstelen om de moeilijk
heden, waaronder wij gebukt gaan", krijgt
ook in de nieuwe aankondiging geen kans
voor de positieve welvaartspolitiek, waar
drie jaar tevergeefs om geroepen ls. Er
wordt, wel voorzichtig gezegd, dat de be
en de aanpassing op sommige bedrijfsgc-
toonde inspanning niet zonder vrucht bleef
bieden tot resultaten leidde, maar met
verzwijging van het notoire feit, dat ons
land tengevolge van zijn ondoortastend
economisch bewind maar heel ver achter
aan komt in de opleving. Uit het koers-
lieeld van onze Nederlandsche industrieele
ondernemingen kan nog volstrekt geen
ondubbelzinnige toekomst worden afge
leid. Van een „gunstigen invloed op den
stand der openbare geldmiddelen" hebben
wij dan ook weinig dadelijke verwachting,
na de Troonde zal de Millioenen-nota wel
een andere muziek zingen.
Onduidelijkheden
Voor „De Maasbode" (R.K.) is de ge-
(iachtengang in de inleidings- (economi
sche en financleele) paragrafen van de
rede niet duidelijk.
Wij gelooven wel schrijft zij dat de
financiën beter worden, als het bedrijfs
leven opbloeit maar hoe het bedrijfsleven
har. opbloeien uit aangepaste financiën is
ons niet geheel duidelijk. Uiteraard ic er
wisselwerking,, want goede financieel*' po
litiek prikkelt het crediet, dat tegen lage
rente leenen kan, maar geld steken ln een
onrendabel bedrijfsleven is geen alle-
oaagsch voorkomend verschijnsel en de
Politieke vraag is, hoever wij met die aan
pas-,ng staan.
--Of het Kabinet met veranderingen in
oe Lager-Ondciwljswet, Inderdaad 't heete
Jongijzer der concentratie opnieuw ter ta
fel brengen zal?" vraagt hel blad ver
derop in Zijn artikel- En het voegt aan
deze vraag de opmerking toe, dat er toch
reeds moeilijkheden genoeg zuilen zijn.
„De sociale paragraaf gewaagt immers
van een zoo rechtvaardig en doelmatig
mogelijke aanwending van den werkloos
heidssteun. Men denkt daarbij vanzelf aan
de plaats gehad hebbende interpellatie in
den Senaat met de daarop volgende motie
van afkeuring. Heeft het Kabinet bedacht,
dat dc aangelegenheid ook in de Tweede
Kamer ter sprake komen kan met het-
zelfde gevolg en wat daarvan de politieke
gevolgen kunnen zijn?"
Geen nieuw geluid.
Een passage uit de „Volkskrant" (rad.):
Van een nieuw geluld is in de Troonrede
geen sprake, evenmin van eenig kloek
initiatief: wat wij vernemen zijn in hoofd
zaak reminiscenties, indien al niet de eigen
bewoordingen uit vroegere Troonreden.
Het kabinet moge zich al niet als demis
sionair beschouwen, het voelt klaarblijke
lijk dat zijn tijd afloopt en dat net, ver
moeid, niet veel meer kan dan de zaken
gaande houden.
Een program ln overeenstemming met de
beteekenis van dezen tijd geeft het niet:
de „aanpassing" zal verder moeten „door
werken".
Dat was te verwachten; maar hoe hier
van opleving van het bedrijfsleven mag
worden verhoopt de voorstelling is dat
ze er uit voortvloeit zal van het voor
stellingsvermogen en den goeden wil meer
vragen dan die vermogen te geven.
Op den ouden weg en op de oude manier
zal worden voortgegaan, maar juist die
oude weg en die oude manier hebben in
het land en ook in de volksvertegenwoor
diging zooveel tegenstand en zooveel ver
zet uitgelokt.
Berusting.
Er is van de huidige regeering voor korte
dagen gezegd, dat „zij in een slop was
geraakt"; als het noodig was, dan zou
de Troonrede als bewijs kunnen dienen,
schrijft het „Huisgezin" (R.K.).
Wij hebben dit voorjaar het tijdperk ge
had van het officieele optimisme, van het
wijzen op „bemoedigende cijfers" als daar
was de meerdere verkoop van rentezegels
en wat dies meer zij.
Van dit officieele optimisme is in de
Troonrede geen spoor meer over; eerder
klinkt er ons uit tegen een toon van „be
rusten in het onvermijdelijke"....
Met leege handen verschijnt intusschen
het kabinet niet bij den Ingang van het
parlementaire jaar; een heele reeks van
wettelijke maatregelen wordt aange
kondigd.
Maar ondanks het feit, dat daarin wordt
gewaagd van het mogelijk maken van ver
bindend en onverbindend verklaren van
collectieve arbeidscontracten (waar zal hier
de nadruk vallen: op verbindend of on
verbindend?) kan men niet anders spre
ken dan van een klein-program.
De boeien los.
De laatste troonrede in deze parlemen
taire periode! Lest best, zouden we kun
nen zeggen, schrijft de „N. R. Ct." (Vrijh.
Bond).
Want met betrekking tot de hoofdzaak
heeft ons haar inhoud ten volle bevredigd.
Het heeft er den -schijn van het apho-
ristische karakter van het staatsstuk
noopt bij het trekken van conclusies
weliswaar tot voorzichtigheid dat het
kabinet sedert zijn optreden in 1933 het
ijdele van enkele politieke leuzen heeft
ervaren.
Openhartig wordt beleden, dat „aan
passing" het woord komt tweemaal in
de Troonrede voor het eenige genees
middel is. Terecht wordt alleen de aan
dacht gevestigd op de resultaten, welke
daardoor is „sommige" takken van nij
verheid als de Twentsche textiel
industrie zijn verkregen. Met andere
woorden: de opleving van sommige andere
takken welke slechts aan staatssteun in
zijn verschillende vormen te danken ls,
heeft een kunstmatig karakter, waarop
niet te bouwen is. Aan een verdere door
werking van de aanpassing is dan ook de
daaruit te verwachten opleving van het
bedrijfsleven gekoppeld.
Een goede kantteekenlng verdient ook
de passus, waarin over de bemoeienis der
overheid met het oeconomisch leven wordt
gesproken. Hoewel deze bemoeienis in
haar tegenwoordigen vorm en het verlee
nen van steun nog niet kunnen worden
gemist, zoolang de oeconomlsche omstan
digheden, ook ln het buitenland, daartoe
noodzaken, zal worden zorggedragen, dat
in het bedrijfsleven onnoodig knellende
banden zullen worden verwijderd.
Inderdaad, de boelen los, zoodra dit
maar eenigszins mogelijk ls. Alleen in deze
bevrijding waarvoor men echter in
hooge mate ook van het buitenland af
hankelijk is ligt de voorwaarde voor
het ontstaan van nieuwe spankracht, van
nieuw initiatief, van nieuw leven.
Tevreden.
„Het Vad." (Vrijh. Bond) uit zijn tevre
denheid over deze Troonrede. Het blad
spreekt van een sober staatsstuk, waarin
een optimistische noot niet ontbreekt. Wij
lezen o.a.:
Deze Troonrede is een sober staatsstuk,
doch in deze kwaliteit vermag zij meer
indruk te maken dan welk vlammend pro
gram ook. Zulk een program op te stellen
is geen kunst. Het uit te voeren is een
ander ding. Dit verliezen sommige politieke
partijen wel eens al te zeer uit het oog,
wanneer zij haar. vooral naar den toon
dikwerf onwelwillende critiek over het
regeeringsbeleid uiten. Daarom is het be
roep, aan het einde van de Troonrede ge
daan op een „hartelijke" samenwerking
tusschen volksvertegenwoordiging en regee
ring, steunend op een „eensgezinden"
volksgeest, zoozeer van pas. Het schijnt
sommigen partijen echter, tot schade van
het aanzien van het parlement, moeilijk
te vallen, te zoeken naar wat vereenigt in
stede van wat verdeelt!
In hoofdzaak dezelfde koers.
Het meest kenmerkende verschil van de
Troonrede met die van verleden jaar ligt,
schrijft het „Hbld." (Vrijh. Bond), in de
bescheiden optimistische geluiden, welke
thans tusschen vele bekende zorgelijkheden
vallen waar te nemen.
De behaalde winst is nog niet groot, en
de mededeelingen over de conjunctuur-
beweging in het tweede kwartaal van 1936,
welke het Centraal Bureau voor de Sta
tistiek zoo juist heeft doen verschijnen,
moeten dan ook constateeren, dat in de
groote meerderheid der bedrljfsrapporten
de sombere klanken nog altijd den boven
toon voeren. Maar toch moet de opleving
bij de minderheid niet worden onderschat.
Het aanpassingsproces aan een vermin
derde totale koopkracht bij de afnemers,
en aan een geheel andere Indeeling der
afzetgebieden, te wijten aan velerlei bui-
tenlandsche belemmeringen, die wij in
Nederland natuurlijk niet naar onze hand
kunnen zetten, kan slechts langzaam gaan.
De steunpolitiek der regeering, die tallooze
nieuwe lasten meebrengt, vertraagt dit
proces nog extra, en naar onze overtuiging,
meer dan onvermijdelijk is. En wanneer
desondanks hier en daar in sommige nijver
heidstakken door aanpassing resultaten
bereikt worden die de hoop wettigen, „dat
bij verdere doorwerking de ondervonden
druk allengs zal afnemen", dan bevestigt
dat ons in de meening. dat ln het alge
meen gesproken de richting der regeerings-
politiek goed gekozen is. Elders moge men
met kunst en vliegwerk tijdelijk snellere
resultaten hebben bereikt, de ervaring leert,
dat deze zonder werkelijke saneering in de
verhouding tusschen productiekosten en
marktprijzen niet duurzaam zijn.
Zeer ontevreden.
Boven den tekst van de Troonrede plaatst
de „Vooruit" iS.D.A.P.) het opschrift „De
Troonrede zelden zoo inhoudloos als dit
maal het geval is".
„Hoe ellendig de economische toestand i
van ons land onder de onzalige politiek I
van dit kabinet ook verworden ls, dit eene
lichtpunt ls er althans, dat de laatste
periode van deze regeering is aangebroken
en het einde ln zicht komt. Welk kabinet
ook het huidige moge opvolgen, slechter
dan het tegenwoordige, ongelukkiger voor
het noodlijdende volk kan het nauwelijks
zijn. Hoe lang het nog duren kan. voordat
het door de groote meerderheid des volks
vurig verhoopte einde daar is, dat hangt
niet af van de regeering, maar van de
daadkracht, de besluitvaardigheid der meer
derheid van de volksvertegenwoordiging,
hangt ln laatste Instantie af van de wils
kracht der volksmassa".
(Vergadering van gisteren)
Kort na de openingsbijeenkomst zijn
gisteren de vergaderingen der beide Ka
mers aangevangen.
EERSTE KAMER
De voorzitter der Eerste Kamer, baron
de Vos van Steenwijk, opende de vergade
ring dier Kamer met een krachtige en van
vertrouwen getuigende rede. Met groote
dankbaarheid was de president vervuld,
dat ons land gespaard ls gebleven voor wtf
helaas over zoovele andere landen ls ge
komen. De rechtstaat heeft hier gezege
vierd. Met een opwekking om met onwan
kelbare trouw onze staatsinstellingen te
verdedigen, werd dit openingswoord beslo
ten. Ook dit jaar verklaarden de sociaal
democraten zich tegen beantwoording van
de troonrede met een adres van antwoord.
Stemming werd echter niet gevraagd.
TWEEDE KAMER.
De vergadering der Tweede Kamer werd
geopend door mr. Aalberse, die een toe
spraak hield naar aanleiding van „de
blijde boodschap, blijde zooals eens was de
tijding van de geboorte der Prinses". Met
groote instemming werd deze rede aange
hoord, alleen de communisten waren af
wezig. De buitengewoon hartelijke woorden
van mr- Aalberse zullen het Prinselijk paar
geen oogenblik in twijfel laten omtrent de
gevoelens der volksvertegenwoordiging.
Met een kort woord sloot minister-presi
dent Colijn zich bij deze woorden aan.
Nadat de Rljksbegrooting was aange
boden werd de nominatie van het voorzit
terschap opgemaakt. Met bijna algemeene
stemmen (82 van de 86) werd mr. Aalberse
op de eerste plaats gebracht. Voor de
tweede plaats was oud-minister van Dijk
uitverkoren. In de eerstvolgende vergade
ring zal beslist worden of de heer Kupers
een interpellatie zal mogen houden over de
wijziging der steunregeling.
o
Het spreekt wel vanzelf, dat, waar de
belangstelling langs den weg ter gelegen
heid van de opening van de Staten-Gene
raal, dit jaar zoo bijzonder groot was,
zulks ook gistermiddag het geval was langs
de route, welke de Koninklijke Familie en
haar gasten op de traditloneele rijtoer te
Den Haag hebben gevolgd.
Even vier uur ving de rit aan, die on
geveer vijf kwartier heeft geduurd. Er zul
len thans zeker zeer weinige Hagenaars
zijn, die het jonge paar nog niet gezien
hebben; immers, de gekozen route bood een
ieder gelegenheid, hetzij in Den Haag, het
zij in Scheveningen, Prinses Juliana en
Prins Bernhard toe te juichen.
De vorstelijke verloofden hadden plaats
genomen ln een calèche, a la daumont
bespannen, getrokken door 4 paarden. Op
een van elk span was een jockey, in roode
tuniek met witte rijbroek, gezeten. De
Koningin, de moeder van Prins Bernhard
en diens broer hadden in de tweede a la
daumont bespannen calèche plaats geno
men. Een hofrijtuig opende den stoet en
vier andere hofrijtuigen volgden achter de
calèche, waarin Hare Majesteit en haar
gasten gezeten waren. In het achterste
hofrijtuig hadden de 1ste stalmeester, rit
meester Jhr. Verheyen en de secretaris van
Prins Bernhard, jhr. ir. Roëll, plaats ge
nomen.
De Prinses was in het wit gekleed en
droeg een blauwen hoed met veeren en
Prins Bernhard was in gekleede jas en
droeg een hoogen hoed.
Onder onafgebroken tc^juichlngen van
duizenden en duizenden, werd de rit aan
gevangen.
Voor de ramen en in de tuinen van de
huizen en gebouwen langs de route was
het overvol van belangstellenden. Velen
hadden, evenals gisterochtend een hooge
olaats opgezocht.
Toen het paleis Noordeinde weer bereikt
was, toefden de vorstelijke personen nog
even op het bordes om te danken voor de
toejuichingen en trekken zich toen In het
paleis terug.
De Koningin vertoonde zich hierna nog
voor een venster, naast het balkon, vrien
delijk wuivend naar de belangstellenden.
De politie verspreidde toen de menigte.
De taptoe.
Gisteravond hebben op Plein 1813 de
Koninklijke Militaire Kapel, de tamboers
van het regiment grenadiers, de hoornbla
zers van het regiment grenadiers, de hoorn
blazers van het regiment jagers, alsmede
de trompetters van het 3de half regiment
veld-artillerie, het geheel onder leiding van
kapitein Walther Boer, een groote taptoe
gegeven.
De belangstelling, niet alleen van de
zijde van het publiek, maar ook van civiele
en militaire autoriteiten, was bijzonder
groot. Duizenden en duizenden hebben van
dit militaire gebeuren genoten. Een dichte
haag van belangstellenden vulde het ruime
plein.
Tot de aanwezige autoriteiten' behoor
den de minister-president dr. H. Colijn, de
ministers Deckers, Van Schaik en Oud, de
commissaris der Koningin in Zuid-Holland
jhr. Van Karnebeek, de burgemeester van
Den Haag, mr. de Monchy en Staatsraad
Kooien.
Van de vele aanwezige militaire auto
riteiten werden opgemerkt de commandant
van het veldleger, luitenant-generaal jhr.
Röell. de chef van den generalen staf, lui
tenant-generaal Reynders, de chef van
den marinestaf, schout-bij-nacht Furstner.
Met een roffel, gegeven door de grena
diers. ving de taptoe aan. De kapel speel
de eenige koralen en marschen. Tot slot
weerklonken de tonen van ons volkslied,
dat door velen werd medegezongen.
Minister Colijn onderhield zich nog eeni-
gen tijd met kapitein Walther Boer, om
hem zijn dank te betuigen voor de taptoe.
Henry A. Th. Lesturgeon schrijft in het
Nieuwsblad van het Noorden een aardig
relaas van den Parijschen tijd van Prins
Bernard.
In een ruim, groot bureau op de Avenue
Hoche. het kantoor van de Société pour
l'Importation de Matières et de Produits
Chimiques, had hij een onderhoud met den
bedrijfsleider, dien hij maar meteen op
den man af vroeg:
Wat is uw indruk van prins Bernard,
die onder uw leiding heeft gewerkt.
Het antwoord hierop luidde spontaan:
Zelden of misschien nooit In mijn
leven heb ik Iemand ontmoet zoo sympa
thiek in alle opzichten als prins Bernhard.
Sympathiek niet alleen omdat hij de
eenvoud ln eigen persoon Is, sympathiek
r.iet alleen omdat hij zoo buitengewoon
intelligent is, maar ook omdat ik hem als
particulier heb leeren kennen en al zijn
hoedanigheden van goed en braaf, oprecht
mensch heb leeren waardeeren ln den tijd
dat hij hier onder mijn leiding heeft ge
werkt.
Het is wel een zeer bijzonder compli
ment van een chef. het mooiste getuig
schrift dat kan worden gegeven.
Het was een heele verrassing voor ons,
Nederlanders, merkte de journalist op.
Hier speelde een glimlach op het gelaat
van mijn zegsman, zoodat wij de vraag
stelden:
Voor u niet?
Nee in het geheel nietik was er
al lang van op de hoogte.
De prins heeft hier een jaar lang
onder uw leiding gewerkt. Maar hoe was
die verhouding? Gaf dat geen moeilijk
heden, daar ieder steeds Monseigneur tegen
hem moest zeggen?
Monseigneur? Geen kwestie van. Van
den eersten dag af aan dat de prins hier
bij ons is gekomen, nu ruim een jaar gele
den. heeft hij gewild, dat ieder hem heel
eenvoudig Monsieur de Lippe zou noe
men. Er werd niet het minste onderscheid
gemaakt. De prins, als buitenlander, had
als iedere vreemdeling zijn arbeidskaart.
Hier ln het bureau hiernaast heeft hij voor
de schrijfmachine gezeten en leeren typen.
Toen hij merkte dat het nuttig is om ook
te leeren stenografeeren, heeft hij onmid
dellijk lessen genomen en het ls opmerke
lijk hoe vlug hij die kunst volkomen mees
ter was.
In den beginne had hij wel eenige moei
lijkheid met het Fransoh, maar na een
paar maanden reeds sprak hij het niet
alleen vlot, maar zonder het minste accent.
Ook zijn Engelsch en Spaansch zijn abso
luut zuiver.
Bij zijn aankomst ln Den Haag is
ieder getroffen door zijn grooten eenvoud.
Dat verwondert me niet ln het minst,
want dat ls iets, waardoor ieder werd ge
troffen die hier met hem tn aanraking
kwam.
Ik zelf heb menigmaal een reis met hem
gemaakt en ook dan was hij altijd dezelfde.
Trouwens, ik durf wel te zeggen, dat dat
typisch voor heel zijn familie is: zijn moe
der is een wijze, verstandige hoogst ont
wikkelde vrouw, voor wie ieder den groot
sten eerbied moet hebben. Prins Bernhard
komt uit een goed, in alle opzichten nobel
gezin.
Ook zijn sportiviteit heeft ons dadelijk
getroffen.
Ja sportief Is hij zeker. Ik ken zijn
Fordje. Daarmee reéd hij zoo maar in één
dag van hier naar Biarritz, den volgenden
dag van daar naar Marseille, dan over de
bergen naar Frankfort. Afstandjes van een
zeshonderd kilometers per dag en dat dag
aan dag maakten hem in het minst niet
bang. In één trek van daar naar het land
goed van zijn moeder, aan de Poolsche
grenzen. Een echte stevige, door en door
gezonde boy.
Ende prins was nu wel bij u
werkzaam, maar werd hij ook overigens
geheel als een gewoon employé behandeld?
Natuurlijk. Gewoon gesalarieerd, net
als een ieder onzer. En als er maar één uit
zondering voor hem mag worden gemaakt
dan is het deze; dat nooit wellicht een
patroon zoo'n harden, ijverlgen werker
heeft gehad als prins Bernhard. Nooit
heeft men maar het minste op zijn werk
kunnen aanmerken. Stipt in alles, nooit
een seconde te laat, altijd bereid zich ge
heel aan de hem opgedragen taak te geven.
Een model-employe in een woord.
Hij heeft al zijn Parijschen tijd gewoond
bij zijn tante, de prinses Henri XXIII van
Reuss, 33e Rue Barbet de Jouy.
En voor prins Bernhard èn voor uw
prinses èn voor heel het Nederlandsche
volk verheug Ik me over deze echtverbin
tenis. Prins Bernhard is ln alle opzichten
een voorbeeld.
25. Thijs en Slechtbedeeld liepen al een tijd te dwalen nu op
Foetsjie-borg, 't eiland van den vogel Ozonstralen. Zij bleven nog
een tijd langs 't rotspad gaan, en kwamen eind'lijk in een woud dan
aan.daar zetten zij zich nu tenslotte neer, om wat te rusten eens
een keer.
„Zeg Thijs, 'k geloof toch nooit", zei Slechtbedeeld, ,dat jij 't met
deze daad zoo mak'lljk klaar nu speelt. De dwergen, die den vogel
steeds verzorgen, houden hem héél erg verborgen; zien zij een
mensch, dan stoppen zij 't dier weg, geloof maar wat ik zegl En als
die dwergen ons hier zien, doen zij ons nog iets misschien, want zij
zijn vrees'lijk boos".
„Welnu", sprak Thijsje na een poos, waarin hij zwaar had zitten
peinzen, „dat 't moeilijk is kan ik mij niet ontveinzen; doch als de
dwergen ons nu maar niet zien komt het in orde wel misschien."
3—3