De Pers over de Troonrede Prins Bernhard te Parijs De koninklijke rijtoer in Den Haag LEIDSCH DAGBLAD - Derde Blad Weensdag 16 September 1936 PARLEMENTAIR OVERZICHT Gewezen chef over zijn oud-employé EEN TAPTOE TOT BESLUIT EEN BLOEMLEZING VAN OORDEELEN „Hard en ijverig werker, stipt in alles" THIJS IJS M DE DRIE DADEN VAN SLECHTBEDEELD De gewoonte getrouw, hebben de bladen van verschillende politieke richting hun meening gegeven over de Troonrede, wei- te door H. M. de Koningin gistermiddag bij de opening der Staten-Generaal is uit gesproken. Wl) laten hieronder een bloem lezing uit de verschillende beoordeelingen volgen. Een goede Troonrede. Ook deze Troonrede, zoo constateert de a- r. „Standaard", spreekt weer met over tuiging over de houding, waarin, naar de meening der Regeering, ons volk al die zorgvolle verschijnselen behoort te ont moeten. Vooreerst noemt zij het een gelukkig feit, dat er bij ons volk nog geestkracht is voor de worsteling, die veel zelfverlooche ning vraagt. Maar zij wijst ook op vrucht. Want voor sommige takken van nijverheid zijn er re sultaten, die de hoop wettigen, dat bij ver dere doorwerking de ondervonden druk al lengs zal afnemen. In de tweede plaats wordt gezegd, dat de bemoeienis der Over heid met het economisch leven, in haar tegenwoordigen vorm, n.l. het verleenen van steun op menig gebied, nog niet zal kunnen worden gemist. Nog niet. Wij moeten dezen vorm blij ven zien als iets abnormaals, dat behoort te verdwijnen. De toezegging wordt ge daan ,dat de gevolgen in zelfs onnoodig knellende banden, zooveel mogelijk zullen worden verwijderd. Er zal een streven zijn om binnen de grenzen van ons land tot meerdere vrijheid voor het gesteunde bedrijfsleven te komen Hier wordt de overtuiging uitgesproken, dat de goede weg voor ons bedrijfsleven is de worsteling, om weer op eigen beenen te kunnen staan. En zoo ls het ook. In de derde plaats moest opnieuw wor den gewaagd van den zorgelijken toestand der Rijksmiddelen en van de groote voor zichtigheid. welke deze toestand voor Rijk en Gemeenten eischt Ook hier wordt op een lichtpunt gewe zen. De verwachting wordt toch geuit, dat bij een verder voortgaan op den thans in geslagen weg en een daaruit voortvloeien de opleving van het bedrijfsleven de gun stige gevolgen niet zullen uitblijven. Strijdensmoc? In de troonrede treft op de eerste plaats, schrijft de chr. hist. „Nederlander", een wijzen op enkele symptomen van verbete ring in den economlschen toestand, waar bij wij ons afvragen of aan deze, door de vermelding ervan in een belangrijk staats stuk als het hier besprokene, niet oneven redig groote beteekenis wordt toegekend, terwijl anderzijds een zekere vermoeide toon, om van moedeloosheid nu maar niet te spreken, valt te beluisteren. Wanneer men deze troonrede naast het zelfde staatsstuk van verleden jaar legt, treft wel een frappant verschil. Toen een stuk, dat mogen wij dit ger manisme even gebruiken? toch een ze keren „dadendrang" ademde. Thans een opsomming van tamelijk vage, algemeene constateeringen, zonder veel uitzicht op wegen, die regeering en volk hebben te gaan. Zeker, wij kunnen het verstaan, dat het huidige kabinet na een drietal ontzag lijk zware jaren vermoeid is en weinig moed heeft om thans zijn laatste levens jaar in te gaan. En wij zullen de laatsten zijn om den bewindslieden persoonlijk daarvan verwijten te maken. Maar dat mag ons niet weerhouden en dat is het noodzakelijk wreede element in de critiek te constateeren, dat van het kabinet als zoodanig in deze Troon rede weinig meer uitgaat. De laatste ronde Dit is dan de laatste ronde van het Ka- binet-Colijn. Zij wordt Ingeleid met een Troonrede, die het den Parlementsleden niet lastig zal maken, om zich tijdig op de verkiezingen voor te bereiden- Geen over laden werkprogram. En het constateeren van den toestand, waarin dit Kabinet straks den toestand des lands achterlaat, wordt tweemaal geteekend als zorgelijk, schrijft „de Tijd" (R.K.) Ja, wij leven nog ln een zorgelijken tijd en het „blijven worstelen om de moeilijk heden, waaronder wij gebukt gaan", krijgt ook in de nieuwe aankondiging geen kans voor de positieve welvaartspolitiek, waar drie jaar tevergeefs om geroepen ls. Er wordt, wel voorzichtig gezegd, dat de be en de aanpassing op sommige bedrijfsgc- toonde inspanning niet zonder vrucht bleef bieden tot resultaten leidde, maar met verzwijging van het notoire feit, dat ons land tengevolge van zijn ondoortastend economisch bewind maar heel ver achter aan komt in de opleving. Uit het koers- lieeld van onze Nederlandsche industrieele ondernemingen kan nog volstrekt geen ondubbelzinnige toekomst worden afge leid. Van een „gunstigen invloed op den stand der openbare geldmiddelen" hebben wij dan ook weinig dadelijke verwachting, na de Troonde zal de Millioenen-nota wel een andere muziek zingen. Onduidelijkheden Voor „De Maasbode" (R.K.) is de ge- (iachtengang in de inleidings- (economi sche en financleele) paragrafen van de rede niet duidelijk. Wij gelooven wel schrijft zij dat de financiën beter worden, als het bedrijfs leven opbloeit maar hoe het bedrijfsleven har. opbloeien uit aangepaste financiën is ons niet geheel duidelijk. Uiteraard ic er wisselwerking,, want goede financieel*' po litiek prikkelt het crediet, dat tegen lage rente leenen kan, maar geld steken ln een onrendabel bedrijfsleven is geen alle- oaagsch voorkomend verschijnsel en de Politieke vraag is, hoever wij met die aan pas-,ng staan. --Of het Kabinet met veranderingen in oe Lager-Ondciwljswet, Inderdaad 't heete Jongijzer der concentratie opnieuw ter ta fel brengen zal?" vraagt hel blad ver derop in Zijn artikel- En het voegt aan deze vraag de opmerking toe, dat er toch reeds moeilijkheden genoeg zuilen zijn. „De sociale paragraaf gewaagt immers van een zoo rechtvaardig en doelmatig mogelijke aanwending van den werkloos heidssteun. Men denkt daarbij vanzelf aan de plaats gehad hebbende interpellatie in den Senaat met de daarop volgende motie van afkeuring. Heeft het Kabinet bedacht, dat dc aangelegenheid ook in de Tweede Kamer ter sprake komen kan met het- zelfde gevolg en wat daarvan de politieke gevolgen kunnen zijn?" Geen nieuw geluid. Een passage uit de „Volkskrant" (rad.): Van een nieuw geluld is in de Troonrede geen sprake, evenmin van eenig kloek initiatief: wat wij vernemen zijn in hoofd zaak reminiscenties, indien al niet de eigen bewoordingen uit vroegere Troonreden. Het kabinet moge zich al niet als demis sionair beschouwen, het voelt klaarblijke lijk dat zijn tijd afloopt en dat net, ver moeid, niet veel meer kan dan de zaken gaande houden. Een program ln overeenstemming met de beteekenis van dezen tijd geeft het niet: de „aanpassing" zal verder moeten „door werken". Dat was te verwachten; maar hoe hier van opleving van het bedrijfsleven mag worden verhoopt de voorstelling is dat ze er uit voortvloeit zal van het voor stellingsvermogen en den goeden wil meer vragen dan die vermogen te geven. Op den ouden weg en op de oude manier zal worden voortgegaan, maar juist die oude weg en die oude manier hebben in het land en ook in de volksvertegenwoor diging zooveel tegenstand en zooveel ver zet uitgelokt. Berusting. Er is van de huidige regeering voor korte dagen gezegd, dat „zij in een slop was geraakt"; als het noodig was, dan zou de Troonrede als bewijs kunnen dienen, schrijft het „Huisgezin" (R.K.). Wij hebben dit voorjaar het tijdperk ge had van het officieele optimisme, van het wijzen op „bemoedigende cijfers" als daar was de meerdere verkoop van rentezegels en wat dies meer zij. Van dit officieele optimisme is in de Troonrede geen spoor meer over; eerder klinkt er ons uit tegen een toon van „be rusten in het onvermijdelijke".... Met leege handen verschijnt intusschen het kabinet niet bij den Ingang van het parlementaire jaar; een heele reeks van wettelijke maatregelen wordt aange kondigd. Maar ondanks het feit, dat daarin wordt gewaagd van het mogelijk maken van ver bindend en onverbindend verklaren van collectieve arbeidscontracten (waar zal hier de nadruk vallen: op verbindend of on verbindend?) kan men niet anders spre ken dan van een klein-program. De boeien los. De laatste troonrede in deze parlemen taire periode! Lest best, zouden we kun nen zeggen, schrijft de „N. R. Ct." (Vrijh. Bond). Want met betrekking tot de hoofdzaak heeft ons haar inhoud ten volle bevredigd. Het heeft er den -schijn van het apho- ristische karakter van het staatsstuk noopt bij het trekken van conclusies weliswaar tot voorzichtigheid dat het kabinet sedert zijn optreden in 1933 het ijdele van enkele politieke leuzen heeft ervaren. Openhartig wordt beleden, dat „aan passing" het woord komt tweemaal in de Troonrede voor het eenige genees middel is. Terecht wordt alleen de aan dacht gevestigd op de resultaten, welke daardoor is „sommige" takken van nij verheid als de Twentsche textiel industrie zijn verkregen. Met andere woorden: de opleving van sommige andere takken welke slechts aan staatssteun in zijn verschillende vormen te danken ls, heeft een kunstmatig karakter, waarop niet te bouwen is. Aan een verdere door werking van de aanpassing is dan ook de daaruit te verwachten opleving van het bedrijfsleven gekoppeld. Een goede kantteekenlng verdient ook de passus, waarin over de bemoeienis der overheid met het oeconomisch leven wordt gesproken. Hoewel deze bemoeienis in haar tegenwoordigen vorm en het verlee nen van steun nog niet kunnen worden gemist, zoolang de oeconomlsche omstan digheden, ook ln het buitenland, daartoe noodzaken, zal worden zorggedragen, dat in het bedrijfsleven onnoodig knellende banden zullen worden verwijderd. Inderdaad, de boelen los, zoodra dit maar eenigszins mogelijk ls. Alleen in deze bevrijding waarvoor men echter in hooge mate ook van het buitenland af hankelijk is ligt de voorwaarde voor het ontstaan van nieuwe spankracht, van nieuw initiatief, van nieuw leven. Tevreden. „Het Vad." (Vrijh. Bond) uit zijn tevre denheid over deze Troonrede. Het blad spreekt van een sober staatsstuk, waarin een optimistische noot niet ontbreekt. Wij lezen o.a.: Deze Troonrede is een sober staatsstuk, doch in deze kwaliteit vermag zij meer indruk te maken dan welk vlammend pro gram ook. Zulk een program op te stellen is geen kunst. Het uit te voeren is een ander ding. Dit verliezen sommige politieke partijen wel eens al te zeer uit het oog, wanneer zij haar. vooral naar den toon dikwerf onwelwillende critiek over het regeeringsbeleid uiten. Daarom is het be roep, aan het einde van de Troonrede ge daan op een „hartelijke" samenwerking tusschen volksvertegenwoordiging en regee ring, steunend op een „eensgezinden" volksgeest, zoozeer van pas. Het schijnt sommigen partijen echter, tot schade van het aanzien van het parlement, moeilijk te vallen, te zoeken naar wat vereenigt in stede van wat verdeelt! In hoofdzaak dezelfde koers. Het meest kenmerkende verschil van de Troonrede met die van verleden jaar ligt, schrijft het „Hbld." (Vrijh. Bond), in de bescheiden optimistische geluiden, welke thans tusschen vele bekende zorgelijkheden vallen waar te nemen. De behaalde winst is nog niet groot, en de mededeelingen over de conjunctuur- beweging in het tweede kwartaal van 1936, welke het Centraal Bureau voor de Sta tistiek zoo juist heeft doen verschijnen, moeten dan ook constateeren, dat in de groote meerderheid der bedrljfsrapporten de sombere klanken nog altijd den boven toon voeren. Maar toch moet de opleving bij de minderheid niet worden onderschat. Het aanpassingsproces aan een vermin derde totale koopkracht bij de afnemers, en aan een geheel andere Indeeling der afzetgebieden, te wijten aan velerlei bui- tenlandsche belemmeringen, die wij in Nederland natuurlijk niet naar onze hand kunnen zetten, kan slechts langzaam gaan. De steunpolitiek der regeering, die tallooze nieuwe lasten meebrengt, vertraagt dit proces nog extra, en naar onze overtuiging, meer dan onvermijdelijk is. En wanneer desondanks hier en daar in sommige nijver heidstakken door aanpassing resultaten bereikt worden die de hoop wettigen, „dat bij verdere doorwerking de ondervonden druk allengs zal afnemen", dan bevestigt dat ons in de meening. dat ln het alge meen gesproken de richting der regeerings- politiek goed gekozen is. Elders moge men met kunst en vliegwerk tijdelijk snellere resultaten hebben bereikt, de ervaring leert, dat deze zonder werkelijke saneering in de verhouding tusschen productiekosten en marktprijzen niet duurzaam zijn. Zeer ontevreden. Boven den tekst van de Troonrede plaatst de „Vooruit" iS.D.A.P.) het opschrift „De Troonrede zelden zoo inhoudloos als dit maal het geval is". „Hoe ellendig de economische toestand i van ons land onder de onzalige politiek I van dit kabinet ook verworden ls, dit eene lichtpunt ls er althans, dat de laatste periode van deze regeering is aangebroken en het einde ln zicht komt. Welk kabinet ook het huidige moge opvolgen, slechter dan het tegenwoordige, ongelukkiger voor het noodlijdende volk kan het nauwelijks zijn. Hoe lang het nog duren kan. voordat het door de groote meerderheid des volks vurig verhoopte einde daar is, dat hangt niet af van de regeering, maar van de daadkracht, de besluitvaardigheid der meer derheid van de volksvertegenwoordiging, hangt ln laatste Instantie af van de wils kracht der volksmassa". (Vergadering van gisteren) Kort na de openingsbijeenkomst zijn gisteren de vergaderingen der beide Ka mers aangevangen. EERSTE KAMER De voorzitter der Eerste Kamer, baron de Vos van Steenwijk, opende de vergade ring dier Kamer met een krachtige en van vertrouwen getuigende rede. Met groote dankbaarheid was de president vervuld, dat ons land gespaard ls gebleven voor wtf helaas over zoovele andere landen ls ge komen. De rechtstaat heeft hier gezege vierd. Met een opwekking om met onwan kelbare trouw onze staatsinstellingen te verdedigen, werd dit openingswoord beslo ten. Ook dit jaar verklaarden de sociaal democraten zich tegen beantwoording van de troonrede met een adres van antwoord. Stemming werd echter niet gevraagd. TWEEDE KAMER. De vergadering der Tweede Kamer werd geopend door mr. Aalberse, die een toe spraak hield naar aanleiding van „de blijde boodschap, blijde zooals eens was de tijding van de geboorte der Prinses". Met groote instemming werd deze rede aange hoord, alleen de communisten waren af wezig. De buitengewoon hartelijke woorden van mr- Aalberse zullen het Prinselijk paar geen oogenblik in twijfel laten omtrent de gevoelens der volksvertegenwoordiging. Met een kort woord sloot minister-presi dent Colijn zich bij deze woorden aan. Nadat de Rljksbegrooting was aange boden werd de nominatie van het voorzit terschap opgemaakt. Met bijna algemeene stemmen (82 van de 86) werd mr. Aalberse op de eerste plaats gebracht. Voor de tweede plaats was oud-minister van Dijk uitverkoren. In de eerstvolgende vergade ring zal beslist worden of de heer Kupers een interpellatie zal mogen houden over de wijziging der steunregeling. o Het spreekt wel vanzelf, dat, waar de belangstelling langs den weg ter gelegen heid van de opening van de Staten-Gene raal, dit jaar zoo bijzonder groot was, zulks ook gistermiddag het geval was langs de route, welke de Koninklijke Familie en haar gasten op de traditloneele rijtoer te Den Haag hebben gevolgd. Even vier uur ving de rit aan, die on geveer vijf kwartier heeft geduurd. Er zul len thans zeker zeer weinige Hagenaars zijn, die het jonge paar nog niet gezien hebben; immers, de gekozen route bood een ieder gelegenheid, hetzij in Den Haag, het zij in Scheveningen, Prinses Juliana en Prins Bernhard toe te juichen. De vorstelijke verloofden hadden plaats genomen ln een calèche, a la daumont bespannen, getrokken door 4 paarden. Op een van elk span was een jockey, in roode tuniek met witte rijbroek, gezeten. De Koningin, de moeder van Prins Bernhard en diens broer hadden in de tweede a la daumont bespannen calèche plaats geno men. Een hofrijtuig opende den stoet en vier andere hofrijtuigen volgden achter de calèche, waarin Hare Majesteit en haar gasten gezeten waren. In het achterste hofrijtuig hadden de 1ste stalmeester, rit meester Jhr. Verheyen en de secretaris van Prins Bernhard, jhr. ir. Roëll, plaats ge nomen. De Prinses was in het wit gekleed en droeg een blauwen hoed met veeren en Prins Bernhard was in gekleede jas en droeg een hoogen hoed. Onder onafgebroken tc^juichlngen van duizenden en duizenden, werd de rit aan gevangen. Voor de ramen en in de tuinen van de huizen en gebouwen langs de route was het overvol van belangstellenden. Velen hadden, evenals gisterochtend een hooge olaats opgezocht. Toen het paleis Noordeinde weer bereikt was, toefden de vorstelijke personen nog even op het bordes om te danken voor de toejuichingen en trekken zich toen In het paleis terug. De Koningin vertoonde zich hierna nog voor een venster, naast het balkon, vrien delijk wuivend naar de belangstellenden. De politie verspreidde toen de menigte. De taptoe. Gisteravond hebben op Plein 1813 de Koninklijke Militaire Kapel, de tamboers van het regiment grenadiers, de hoornbla zers van het regiment grenadiers, de hoorn blazers van het regiment jagers, alsmede de trompetters van het 3de half regiment veld-artillerie, het geheel onder leiding van kapitein Walther Boer, een groote taptoe gegeven. De belangstelling, niet alleen van de zijde van het publiek, maar ook van civiele en militaire autoriteiten, was bijzonder groot. Duizenden en duizenden hebben van dit militaire gebeuren genoten. Een dichte haag van belangstellenden vulde het ruime plein. Tot de aanwezige autoriteiten' behoor den de minister-president dr. H. Colijn, de ministers Deckers, Van Schaik en Oud, de commissaris der Koningin in Zuid-Holland jhr. Van Karnebeek, de burgemeester van Den Haag, mr. de Monchy en Staatsraad Kooien. Van de vele aanwezige militaire auto riteiten werden opgemerkt de commandant van het veldleger, luitenant-generaal jhr. Röell. de chef van den generalen staf, lui tenant-generaal Reynders, de chef van den marinestaf, schout-bij-nacht Furstner. Met een roffel, gegeven door de grena diers. ving de taptoe aan. De kapel speel de eenige koralen en marschen. Tot slot weerklonken de tonen van ons volkslied, dat door velen werd medegezongen. Minister Colijn onderhield zich nog eeni- gen tijd met kapitein Walther Boer, om hem zijn dank te betuigen voor de taptoe. Henry A. Th. Lesturgeon schrijft in het Nieuwsblad van het Noorden een aardig relaas van den Parijschen tijd van Prins Bernard. In een ruim, groot bureau op de Avenue Hoche. het kantoor van de Société pour l'Importation de Matières et de Produits Chimiques, had hij een onderhoud met den bedrijfsleider, dien hij maar meteen op den man af vroeg: Wat is uw indruk van prins Bernard, die onder uw leiding heeft gewerkt. Het antwoord hierop luidde spontaan: Zelden of misschien nooit In mijn leven heb ik Iemand ontmoet zoo sympa thiek in alle opzichten als prins Bernhard. Sympathiek niet alleen omdat hij de eenvoud ln eigen persoon Is, sympathiek r.iet alleen omdat hij zoo buitengewoon intelligent is, maar ook omdat ik hem als particulier heb leeren kennen en al zijn hoedanigheden van goed en braaf, oprecht mensch heb leeren waardeeren ln den tijd dat hij hier onder mijn leiding heeft ge werkt. Het is wel een zeer bijzonder compli ment van een chef. het mooiste getuig schrift dat kan worden gegeven. Het was een heele verrassing voor ons, Nederlanders, merkte de journalist op. Hier speelde een glimlach op het gelaat van mijn zegsman, zoodat wij de vraag stelden: Voor u niet? Nee in het geheel nietik was er al lang van op de hoogte. De prins heeft hier een jaar lang onder uw leiding gewerkt. Maar hoe was die verhouding? Gaf dat geen moeilijk heden, daar ieder steeds Monseigneur tegen hem moest zeggen? Monseigneur? Geen kwestie van. Van den eersten dag af aan dat de prins hier bij ons is gekomen, nu ruim een jaar gele den. heeft hij gewild, dat ieder hem heel eenvoudig Monsieur de Lippe zou noe men. Er werd niet het minste onderscheid gemaakt. De prins, als buitenlander, had als iedere vreemdeling zijn arbeidskaart. Hier ln het bureau hiernaast heeft hij voor de schrijfmachine gezeten en leeren typen. Toen hij merkte dat het nuttig is om ook te leeren stenografeeren, heeft hij onmid dellijk lessen genomen en het ls opmerke lijk hoe vlug hij die kunst volkomen mees ter was. In den beginne had hij wel eenige moei lijkheid met het Fransoh, maar na een paar maanden reeds sprak hij het niet alleen vlot, maar zonder het minste accent. Ook zijn Engelsch en Spaansch zijn abso luut zuiver. Bij zijn aankomst ln Den Haag is ieder getroffen door zijn grooten eenvoud. Dat verwondert me niet ln het minst, want dat ls iets, waardoor ieder werd ge troffen die hier met hem tn aanraking kwam. Ik zelf heb menigmaal een reis met hem gemaakt en ook dan was hij altijd dezelfde. Trouwens, ik durf wel te zeggen, dat dat typisch voor heel zijn familie is: zijn moe der is een wijze, verstandige hoogst ont wikkelde vrouw, voor wie ieder den groot sten eerbied moet hebben. Prins Bernhard komt uit een goed, in alle opzichten nobel gezin. Ook zijn sportiviteit heeft ons dadelijk getroffen. Ja sportief Is hij zeker. Ik ken zijn Fordje. Daarmee reéd hij zoo maar in één dag van hier naar Biarritz, den volgenden dag van daar naar Marseille, dan over de bergen naar Frankfort. Afstandjes van een zeshonderd kilometers per dag en dat dag aan dag maakten hem in het minst niet bang. In één trek van daar naar het land goed van zijn moeder, aan de Poolsche grenzen. Een echte stevige, door en door gezonde boy. Ende prins was nu wel bij u werkzaam, maar werd hij ook overigens geheel als een gewoon employé behandeld? Natuurlijk. Gewoon gesalarieerd, net als een ieder onzer. En als er maar één uit zondering voor hem mag worden gemaakt dan is het deze; dat nooit wellicht een patroon zoo'n harden, ijverlgen werker heeft gehad als prins Bernhard. Nooit heeft men maar het minste op zijn werk kunnen aanmerken. Stipt in alles, nooit een seconde te laat, altijd bereid zich ge heel aan de hem opgedragen taak te geven. Een model-employe in een woord. Hij heeft al zijn Parijschen tijd gewoond bij zijn tante, de prinses Henri XXIII van Reuss, 33e Rue Barbet de Jouy. En voor prins Bernhard èn voor uw prinses èn voor heel het Nederlandsche volk verheug Ik me over deze echtverbin tenis. Prins Bernhard is ln alle opzichten een voorbeeld. 25. Thijs en Slechtbedeeld liepen al een tijd te dwalen nu op Foetsjie-borg, 't eiland van den vogel Ozonstralen. Zij bleven nog een tijd langs 't rotspad gaan, en kwamen eind'lijk in een woud dan aan.daar zetten zij zich nu tenslotte neer, om wat te rusten eens een keer. „Zeg Thijs, 'k geloof toch nooit", zei Slechtbedeeld, ,dat jij 't met deze daad zoo mak'lljk klaar nu speelt. De dwergen, die den vogel steeds verzorgen, houden hem héél erg verborgen; zien zij een mensch, dan stoppen zij 't dier weg, geloof maar wat ik zegl En als die dwergen ons hier zien, doen zij ons nog iets misschien, want zij zijn vrees'lijk boos". „Welnu", sprak Thijsje na een poos, waarin hij zwaar had zitten peinzen, „dat 't moeilijk is kan ik mij niet ontveinzen; doch als de dwergen ons nu maar niet zien komt het in orde wel misschien." 3—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 11