e Jaargang Donderdag 6 Augustas 1936 No. 32
IN DUINOORD.
n 't ontbijt was afgeloopen, zei moe-
,Ik moet weer naar bed kinderen; ik
heusch niet ophouden. Gaan jullie
wat buiten spelen, maar blijf dicht
•t huis. Als ik vanmiddag dan weer
pgeknapt ben, dan kunnen we nog
at wandelen, en daarna vader van de
halen, want die komt toch pas tegen
vond.
gebeurde het ook. Moeder ging naar
ïadat eerst Juffrouw Bloemers haar
d had, een oogje op de kinderen te
houden.
;rt en Lize vermaakten zich zoo goed
iden. Maar erg lukte hen dit toch niet.
nden het nu eenmaal niet prettig, dat
dicht bij huis moesten blijven.
zei Albert, ,,'k wou dat vader er
was. Misschien ging hij dan wel met
aar zee."
der komt vanavond pas, dat weet je
vel?" vroeg Lize.
natuurlijk, dat weet ik wel. Maar ik
het alleen maar zoo graag."
lat de kinderen zich verveelden,
e de morgen lang. Maar toch einde-
as het half één.
rouw Bloemers kwam hen roepen,
llie moet maar bij mij eten, kinde
zei ze, „je moeder komt nog niet
en."
was een teleurstelling,
moeder dan nog niet beter?" vroeg
je moeder is wel wat opgeknapt. Als
gegeten hebben mag je even naar
toe."
gezichten, die allesbehalve vroolijk
;n, helderden wat op.
welijks was de maaltijd geëindigd of
vroeg: „Mogen we nu gaan. juf-
ud ze maar niet tegen, vrouw, lachte
eer Bloemers, „ze zijn veel te onge-
ja, dat kan wel," stemde juffrouw
ers toe, „maar ze moeten 't zachtjes
Zul je er aan denken, kinderen?"
?rt en Lize beloofden het, en gingen
le trap op. Heel voorzichtig deden ze
ir van moeders kamer open. Maar dat
iet tegen. Vanaf het bed lachte moe-
en al dadelijk toe.
mt u nog niet beneden moeder?"
Lize.
e meiske, nog niet. Ik ben al veel
als vanmorgen hoor. Als ik nu nog
aar uurtjes blijf liggen, ben ik straks
heelemaal klaar. En dan kunnen we
net elkaar vader gaan halen. Gaan
nog maar een poosje naar buiten, de
aat gauw genoeg om."
eder," vroeg Albert, „mogen we dan
t boschje achter het huis bramen
zoeken? Er staan er zooveel."
der aarzelde even.
Had liever dat jullie hier bij het huis
zei ze toen.
t hebben we den heelen morgen al
n, moeder. Net zoo vervelend. En het
e is toch niet ver. Maar vier duinen
:et u wel? We hebben het laatst nog
dat is zoo," stmde moeder toe. „Gaan
dan maar. Maar denk er om, niet
hoor."
anderen beloofden het en gingen toen
taar beneden. Toen ze aan juffrouw
ers vertelden wat ze gingen doen, zei
„Wacht, dan heb ik een mooi mandje
Heel achter in ons tuintje.
Daar woont.... mevrouw de Pad
Die kan geweldig springen.
Want.niet graag wordt ze nat.'
Als wij 't is zomerdag toch!
Druk aan het gieten zijn.
Denkt zü: 'k Blüf liever droog, hoor!
Geef mij maar zonneschijn!
Zij soringt een heel eind verder.
Kijkt ons daarbij eens aan.
Denkt. Jullie gieter zal ik
Heusch uit den weg maar gaan!
Gelukkig vindt z'een plekje.
Dat lekker droog nog is.
Maar och.... al na een poosje.
Dan zucht ze weer: 't Is mis
(Nadruk verboden).
voor jullie om de bramen in te doen. En
kijk eens, hier heb je nog wat zuurtjes, dat
is goed voor de dorst."
Vroolijk trokken de kinderen er op uit.
Dat zou nog eens een fijne middag wor
den!
Nadat ze de vier duinen op_ en af geklau
terd waren, bereikten ze het boschje.
„Zie je wel, hoeveel er zijn?" zei Albert
verrukt. „Laten we maai' gauw gaan pluk
ken."
Dat deden ze ook. En hoewel ze het
natuurlijk niet na konden laten, er zoo af
en toe een paar in hun mond te steken,
toch schoot het mandje aardig gauw op.
Doch in hun pluk-ijver vergaten de kin
deren de belofte, die ze aan moeder ge
daan hadden. Toen er in liet boschje geen
bramen meer waren, gingen ze wat ver
der. Daar stonden wel weer bramen en zoo
gingen ze, al plukkend, hoe langer hoe
verder van huis.
Ze werden ook moe van 't bramen zoe
ken. 'tWas ook zoo'n warme dag. Vooral
Lize had het er kwaad mee.
„Mogen we niet even uitrusten, Albert?"
vroeg ze.
„Ja hoor, dat kan best," zei Albert, ter
wijl hij zich languit in de duinen liet vallen.
Mevrouw de Pad. het spijt ons.
Maar gieten moeten wij.
De bloemen waren dorstig.
Nu heffen ze weer blii
Hun kopje op. 't Wil zeggen:
Ik dank je wel. hoor kind!
Maar Iaat een heel klein plekje
Toch droog! Wie 't prettig vindt?
Mevrouw de Pad! 'k Weet 't zeker!
Die kükt je dankbaar aan
Wanneer ie met ie gieter
Haar luist voorbij wdt zaan!
Dat zullen we maar doen dus.
Dan is 't voor jou geen straf.
Dat Moeder aan ons samen
Een mooien gieter gaf!
mr—irnmii ■■n au hm i
Lize volgde zijn voorbeeld. Lui strekte ze
zich uit in het warme zand en in een
oogenblik was ze in slaap gevallen. Albert
keek er glimlachend naar.
„Laat ze maar even." dacht hij, „ik zal
wel op haar passen. Aanstonds maak ik
haar wakker, en dan gaan we naar huis.
We moeten om zes uur thuis zijn. heeft
moeder gezegd."
Maar terwijl Albert zoo lag te denken,
maakte de slaap zich ook van hem meester.
Langzaam vielen zijn oogen dicht en wel
dra sliep hij even rustig als zijn zusje. En
hun slaap was ook niet zoo heel gauw uit.
Zonder dat ze t' wisten sliepen ze wel een
paai- uur door. Albert werd het eerst wak
ker. Hij opende zijn oogen en keek verschrikt
cm zich heen. Waar was hij toch? Op het
zelfde oogenblik sprong hij overeind Ze
waren aan 't bramen zoeken en toen vielen
ze in slaap. Ze moesten dadelijk naar huis.
Wie weet hoe laat het al was. Haastig
stootte hij zijn zusje aan.
„Kom Lize, sta op. We moeten naar
huis."
,,'k Geloof, dat ik geslapen heb," zei Lize
terwijl ze haar oogen uitwreef.
(Wordt vervolgd)